Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 14
(1895)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 14. E.J. Brill, Leiden 1895
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: S. Ned. 12 8407
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van jaargang 14 van Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde uit 1895.
redactionele ingrepen
Op p. 223 bevindt zich na Angenietjen een nootteken ‘1’ zonder noottekst. Het nootteken is verwijderd.
p. 237: het nootteken bij noot 21 ontbrak in de lopende tekst. Wij hebben deze onderaan de pagina geplaatst, aangezien niet duidelijk aan welke zin in de lopende tekst de noot gekoppeld is .
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten.
[pagina I]
TIJDSCHRIFT
VOOR
NEDERLANDSCHE TAAL- EN LETTERKUNDE,
UITGEGEVEN VANWEGE DE
MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE TE LEIDEN.
VEERTIENDE DEEL.
NIEUWE REEKS, ZESDE DEEL.
LEIDEN. - E.J. BRILL.
1895.
[pagina II]
REDACTIE IN 1895:
In Leiden: de Leden der Commissie voor Taal- en Letterkunde bij de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.
Buiten Leiden: H.E. MOLTZER, J. TE WINKEL.
[pagina III]
INHOUD.
Bladz. | |
---|---|
f. van veerdeghem, Nederlandsche handschriften in Engeland | 1. |
w. de vreese, Sp. II4, 22, 80 | 7. |
j. verdam, Dietsche Verscheidenheden (cxii. Een paar plaatsen uit de Couchy-fragmenten, blz. 8; cxiii. Smachten, blz. 14; cxiv. Achterstouwen, blz. 15) | 8. |
g. kalff, Vondel's vertaling van La Gerusalemme liberata | 17. |
r. priebsch, Dit is sinte baernaert spieghel | 20. |
w.l. van helten, Etymologische en anderé bijdragen (Betten, kies, krioelen, blz. 26; Eiland, blz. 27; De diphthongen aai, ooi, oei, blz. 29; Plien, blz. 30; Wanconst, wanconnen, blz. 33; Waers wanen, blz. 34) | 26. |
w.l. van helten, Naschrift (op waers wanen) | 36. |
w. de vreese, Nieuwe Middelnederlandsche Fragmenten (III. Fragment van eene zestiendeeuwsche uitgave van het volksboek van den Ridder metter zwane) | 38. |
a. kluyver, Kalis en Caliban | 53. |
a. beets, Naschrift (Kalisbank, -brug) | 65. |
j.w. muller, Wanewaer | 68. |
c.c. uhlenbeck, Waar werd de Indogermaansche stamtaal gesproken? | 69. |
j.a. worp, De bronnen van Voskuyl's tooneelspelen | 75. |
w. de vreese, Ledikant | 93. |
j. verdam, Een vierde tekst van Ons Heren Wonden | 94. |
w.l. van helten, Etymologische en andere bijdragen (De praepositie ont en het inchoatieve (?) ont-, blz. 111; Rijten, reus, blz. 113; (Hem) temayeren, blz. 116; Inlems, blz. 118) | 111. |
[pagina IV]
Bladz. | |
---|---|
j. bolte, Bilderbogen des 16. Jahrhunderts | 119. |
j. bolte, Nachtrag | 152. |
a. opprel, De zachte en scherpe e en o bij Cats | 154. |
f. van veerdeghem, Nederlandsche handschriften in Engeland | 167. |
w. de vreese, Nieuwe Middelnederlandsche Fragmenten. (IV. Fragment van eene berijmde geschiedenis van Barlaam en Josaphat?) | 168. |
f.a. stoett, Nog eens Dubbeld' U, Dubbel U | 173. |
j. verdam, Non fortse | 180. |
w. de vreese, Dit sijn de X gheboden ons Heeren | 181. |
h.j. eymael, De berijmer van den Schijnheiligh | 182. |
j. bolte, Vier Lieder des 17. Jahrhunderts | 226. |
h.e. moltzer, Een nieuw Ragisel-fragment (met twee gefacsimileerde bladen) | 232. |
c.c. uhlenbeck, Eene beteekenis van skr. ṛkṣa- | 238. |
j.h. gallée, Litus saxonicum | 239. |
j.a. worp, De bronnen van Voskuyl's tooneelspelen (Vervolg van blz. 93) | 241. |
w. de vreese, Nieuwe Middelnederlandsche Fragmenten. (V. Middelnederlandsche minnedichten) | 260. |
p. leendertz Jr., Het Zutphensch-Groningsche Handschrift (I). (Naschrift blz. 283) | 265. |
f.a. stoett, G.A. Brederoo's Moortje, vs. 2889) | 284. |
w. de vreese, Gewezen (Naschrift, blz. 289) | 287. |
w. de vreese, Nonfortse | 291. |
p.h. van moerkerken, Het haar van den Hond | 292. |
w.l. van helten, Oudfri. kestigia, kesta, kest enz., nld. custen, custinge enz. | 293. |
g.a. nauta, Bladvulling (Den reuk hebben; beusele) | 300. |
r. de wolf, Bijdrage tot de kennis van ons middeleeuwsch tooneel | 301. |
j. franck, Das e in heeten | 305. |
c.c. uhlenbeck, Σμάϱαγδος | 310. |
p.j. cosijn, De Oudsaksische Genesis | 313. |
p.j. cosijn, Geleerde Volksetymologie (pierewaaien) | 315. |
f.a. stoett, Ontraden | 316. |
a. beets, Stapelzot | 319. |