Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 14
(1895)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
De bronnen van Voskuyl's tooneelspelen.(Vervolg en slot van blz. 248). De Boelerende Avantvrade met de kuysche FlorindeGa naar voetnoot1) heeft den volgenden inhoud. Avanturade, de vrouw van Romio, heeft eene liefdesbetrekking aangeknoopt met den ‘Camerlingh’ Amador. Eenige herders hebben gezien, hoe zij elkander in het bosch liefkoosden, en Romio, die eenig vermoeden heeft, dat zijne vrouw hem ontrouw is, en die zich als boer heeft verkleed om des te beter achter de waarheid te komen, hoort van de herders, wat er gaande is. Hij vertelt zijne vrouw, dat de koning hem naar Napels heeft ontboden, en zij neemt teeder afscheid van hem. Nauwelijks heeft Romio zijn kasteel verlaten, of Avanturade ontbiedt Amador en spreekt met hem af, dat hij 's avonds in hare slaapkamer zal komen. Romio is echter teruggekeerd en vermomd het kasteel weer binnengetreden; hij verschuilt zich in de slaapkamer van Avanturade, treedt te voorschijn op het oogenblik, dat de echtbreker zijne plaats zal gaan innemen, en doodt hem door een dolksteek. Aan zijne vrouw schenkt hij na haar herhaald smeeken het leven. Koning Alphonso, die een begeerig oog heeft geslagen op Florinde, de vrouw van Rodrigo, zendt dezen als gezant naar Rome. Rodrigo komt op zijn tocht bij het kasteel van Romio, dien hij kent, en blijft er overnachten. Hij is ten hoogste verbaasd, als bij het middagmaal eene vrouw verschijnt, die in het zwart gekleed is, zich aan het einde van de tafel neerzet en geen woord spreekt. En zijne verbazing neemt toe, als men haar drinken toereikt in een bekkeneel. De vrouw buigt daarna en gaat heen, waarna Romio zijn gast vertelt, dat het zijne vrouw, Avanturade, is, welke op die wijze boete moet doen | |
[pagina 250]
| |
voor haren misstap. Het gebeente van haren minnaar Amador is in haar kamer geplaatst en aan tafel moet zij uit zijn schedel drinken. Rodrigo ziet haar in haar vertrek omringd van alles, wat haar aan haar vergrijp herinnert, en wisselt eenige woorden met haar. Intusschen tracht koning Alphonso Rodrigo's vrouw Florinde te verleiden, terwijl koningin Paulina haar in vertrouwen meedeelt, dat zij vreest voor 's konings gezondheid en verstand, daar hij zoo vreemd doet, dat zij er niets meer van begrijpt. Florinde wijst de aanzoeken des konings beslist af, maar hij houdt vol en, als hij haar alleen in een tuin aantreft, heeft er een heftig tooneel plaats. De koning dreigt haar geweld te zullen aandoen en wil haar zelfs met zijn zwaard dwingen. Florinde valt op hare knieën, worstelt met hem, als hij haar aangrijpt, trekt een dolk, die haar ontrukt wordt, en schendt dan haar aangezicht met hare nagels. Als de koning haar wil wegsleepen, komt er iemand op haar geroep en kiest de koning het hazenpad. Rodrigo keert van zijne reis terug en Florinde vertelt hem, aan welk gevaar zij is ontsnapt. Nadat Rodrigo den koning verslag heeft gedaan van zijne reis, vertelt hij hem Romio's geschiedenis; Alphonso ziet in, hoezeer hij zelf heeft misdaan, en wankelt; de koningin sterft van schrik, als zij dat ziet. Alphonso beschouwt dien plotselingen dood als eene straf voor zijne handelwijze tegenover Florinde; hij doet afstand van den troon ten behoeve van haar en haren echtgenoot en begeeft zich in een klooster, als hij hoort, dat Avanturade, vervolgd door den geest van haren minnaar, zich het hoofd tegen den muur van hare kamer heeft verpletterd. Verscheidene tooneeltjes tusschen herders en herderinnetjes, die vrijen en bruiloft houden, brengen nog meer afwisseling in deze drukke tragi-comedie, die voor een groot deel genomen is naar de Heptaméron der Koningin van Navarre. Aan de 10de novelle van dat werk, die tot titel heeft: Floride, après le decès de son mary, et avoir vertueusement resisté à Amadour, | |
[pagina 251]
| |
qui l'avoit pressée de son honneur jusques au bout, s'en ala rendre religieuse au monastère de Jesus, ontleende Voskuyl niet alleen de namen Florinde, Avanturade en Amador, maar ook iets van de situatie. Ook in de novelle wordt Florinde vervolgd en ontkomt zij met moeite door het roepen van hulp aan haren belager, nadat zij zich reeds vroeger het gelaat misvormd had. Maar de 32ste novelle heeft Voskuyl veel meer op den voet gevolgd. Zij is getiteld: Bernage, ayant connu en quelle patience et humilité une damoiselle d'Allemagne recevoit l'estrange penitence que son mary luy faisoit faire pour son incontinence, gaigna ce poinct sur luy, qu'obliant le passé, eut pitié de sa femme, la reprint avec soy et en eut depuis de fort beaux enfans. Een gezant komt in het huis van een edelman; ‘Il estoit heure de soupper; le gentil homme le mena en une belle salle tendue de belle tapisserye. Et, ainsy que la viande fut apportée sur la table, veid sortir de derriere la tapisserye une femme, la plus belle qu'il estoit possible de regarder, mais elle avoit sa teste toute tondue, le demeurant du corps habillé de noir à l'Alemande. Après que le gentil homme eut lavé avecq le seigneur de Bernaige, l'on porta l'eaue à ceste dame, qui lava et s'alla seoir au bout de la table, sans parler à nulluy, ny nul à elle. - Après qu'elle eut mengé ung peu, elle demanda à boyre, ce que luy apporta ung serviteur de ceans dedans ung esmerveillable vaisseau, car c'estoit la teste d'ung mort, dont les oeilz estoient bouchez d'argent: et ainsy beut deux ou trois foys. La damoiselle, après qu'elle eut souppé et faict laver les mains, feit une reverence au seigneur de la maison et s'en retourna derriere la tapisserye, sans parler à personne’. Bij Voskuyl vinden wij de volgende tooneelaanwijzingen: ‘is haer hair gansch afgheschooren, heeft een langh swart hairen kleet aen’, en; ‘Hier wordt een tafel met spijs aengherecht, daer komt Romio, Rodrigo, Perida met de Docter, (haer ghewasschen hebbende) aensitte, Romio send' om Avanturade: die stracks komt, (haer ghewasschen hebbende) gaet aen 't eynde van de tafel alleen sitte, werdt haer van den Docter eeten ghegheven, van de | |
[pagina 252]
| |
selve spijs daer sy t' samen van eeten, Eyst endelyck te drincken, werdt haer het Beckeneel van Amador vol gheschoncken, daer sy uyt drinckt: daer wort ondertusschen ghespeelt, doch heel droevig’. Iets verder: ‘sy drinckt een ofte twee mael, doet Reverentie, en gaet weg’. Aan Rodrigo, die zeer verwonderd is, verhaalt Romio nuGa naar voetnoot1): ‘Rodrigo Heer, ik merck dat ghy bekommert zijt,
Om 't gheene dat ghy saeght, recht nu op dese tijt:
Doch d'Heer Ambassadeur behoeft gheensins te schricke,
Ick hoop myn Heere sal de saecke overwicke,
Wanneer hy sal verstaen, het gheen hy heeft ghesien,
Of waer de maeltijdt om stil-swijghend' moet gheschien,
d'Oorsaeck is dese Heer: en dat ter goeder trouwe:
Die proye die daer gaet, dat is mijn echte Vrouwe,
En die ick wettelijck voor Gode heb ghetrouwt,
Vyt gulle liefde, dat mijn laes te laet berouwt.
Ter Werelt niemant kan stant-vaster liefde draghen,
Ick heb haer tegen wil van Vrunden en van Maghen,
Doch met haer wil ghevoert hier met my op het Slot,
Ghetrouw gheliefd' altoos, dat weet d'algoede Godt!
Ick sou om harent wil, daeghs duysent mael mijn leven
In prijckel van de doodt ghewillighlijck begheven
Wel hebben waerde Heer’.
Nadat hij nu heeft verteld, op welke wijze hij Avanturade op overspel heeft betrapt en den minnaar gedood, gaat Romio aldus voortGa naar voetnoot2): ‘Haer lief en waerde Boel, van hoofde tot de voet,
Hanght by haer, als by 't Graf der Helden wapen doet:
| |
[pagina 253]
| |
En tot dien eynde sy haer lusjes niet vergeete,
Soo moet sy daghelijcks daer drincken en oock eeten:
De Kop daer sy uyt drinckt, is haer liefs Hersen-pan,
Daer moet sy drincken uyt, alleen tot knagingh van
Haer grouwelijcke daet; haer doode Boel beschouwen,
En my haer vyant, haer sien daegh'lijcks onderhouwen:
Soo dat sy alle uur siet dobbel herte leet,
My die haer levend' plaeght, doot die haer vruntschap deet,
Tot boete van haer sonde; en voort hier beneven,
Soo eet sy als ick eet, om langh ghestraft te leven.
Dat sy gheschooren gaet, en in een hayre pij,
Is om haer overspel, en snoode hoerderij:
Gheen Peerlen noch ghesteent, gheen blonde vlecht met stricken
Voeght d'onbeschaemde, maer wel naer ghespalckte blicken.
Ghelieft u Heer met my eens darrewaerts te gaen?’
Zij gaan naar de kamer van Avanturade. ‘Romio, Rodrigo, een Dienaer die een Flambeauw draegt, komen by haer, Romio schuyft het kleet wech, dat voor de Anatomie hanght, daer Rodrigo af verschricktGa naar voetnoot1).
Rodrig.
Van droefheyt Romio mijn ooghen overloopen!
Anghst-valligh schrick ick, ach! ist moogh'lijck Romio?
Romio.
Het is ghelijck ghy siet, en inder daet alsoo,
Spreeckt met haer, spreeckt haer aen, sy sal u antwoort geven.
Rodr.
Mijn Heer met u verlof: ick werd' door lust ghedreven
Met haer te spreecken eens, mijn stouticheyt verschoont.
Jofvrouw is u gedult soo groot als ghy betoont,
| |
[pagina 254]
| |
Ghelijck ick mercke, dat de straf ghy kont verdraghen?
Soo sagh gheluckigher geen Vrouw ick al mijn daghen.
Ist moogh'lijck Jofvrouw, dat ghy duldich dult dit leet?
Avont.
Mijn Heer ick ken mijn fael, gheen straf en kan soo wreet
De Slots-heer mijn aen doen; die 'k schaem mijn Man te namen,
Mits ick sijn eere schon, en loffelijcke fame;
Ick heb te goddeloos te buyten my ghegaen’.
Als later Alphonso van Rodrigo het verhaal gehoord heeft, wil hij een portret van Avanturade hebben; in de novelle zendt Karel VIII ‘son painctre, nommé Jehan de Paris, pour luy rapporter ceste dame au vif’. Het is een goede greep van Voskuyl, dat hij de schuldige vrouw door dit verlangen des konings tot wanhoop doet vervallen, nu haar misstap aan iedereen bekend zal worden. De FiametaGa naar voetnoot1), die werd opgedragen aan de ‘Eerbare Jofvrouw Christina Salms’, speelt aan een Italiaansch hof. Heliodoor, de zoon van den hertog, die zich vroeger alleen met de jacht bezig hield, is verliefd geworden op Fiameta, eene ‘Rijcke Edel Joffer’. Hij neemt de kamenier zijner moeder, Sophia, in den arm en deze, die zeer bevriend is met Fiameta, geeft hem gelegenheid zijne geliefde meermalen in een tuin te ontmoeten en is zijne voorspraak bij haar. Eén der hovelingen, Urbano, is echter achter Heliodoor's geheim gekomen; hij heeft het den hertog meegedeeld en deze is er niet over gesticht, dat zijn zoon in allen ernst het hof maakt aan Fiameta. Heliodoor wordt daarover dan ook onder handen genomen door zijne ouders, terwijl de hertog woedend is op Sophia, die, naar | |
[pagina 255]
| |
zijne meening, in deze zaak voor koppelaarster heeft gespeeld. De hertogin waarschuwt Sophia dan ook voor de wraak van haren man; zij gaat in een klooster, maar wordt dan weer naar het hof ontboden, waar zij op bevel van den hertog gevangen wordt genomen, hoewel de hertogin haar bescherming heeft beloofd. Heliodoor, die aan zijne liefdesbetrekking geen einde heeft gemaakt, maar daarentegen als hovenier gekleed Fiameta dikwijls in haren tuin bezoekt, belooft Sophia, die gevangen is, te zullen bijstaan en ook de hertogin komt haar moed inspreken. Maar Sophia wordt, op bevel van den hertog, in de gevangenis onthoofd en Heliodoor vlucht met Fiameta naar Frankrijk. De hertog heeft intusschen liefde opgevat voor Silla, de zuster van zijn vertrouwde Pamphillo, en, daar het meisje zijne aanzoeken afslaat, wordt hij ziek van liefde. Hij verlangt nu, dat Pamphillo zijne zuster zal overreden hem als minnaar aan te nemen; deze geeft schijnbaar toe, maar besluit de eer van zijne familie te beschermen en den vorst te dooden. Hij brengt den hertog des avonds in een vertrek en zegt, dat hij zijne zuster zal gaan halen, maar treedt dan later zelf de kamer binnen met zijn dienaar Bruno en doodt den vorst in bed. Daarna begeeft Pamphillo zich naar den stadhouder, zegt, dat hij plotseling op reis moet, daar zijn broeder ernstig ziek is geworden, en weet van hem een paar paarden en de sleutels der stadspoort te krijgen, waarna hij met zijn dienaar vlucht. Intusschen is de hertogin gestorven; men zoekt overal naar den hertog en naar Pamphillo, om hun de droevige tijding mee te deelen, en vindt eindelijk het lijk van den vorst. Pamphillo verklaart in een brief de reden van zijne daad en zijne vlucht en ‘De Tijdt’ houdt een epiloog, waarna in een paar vertooningen Heliodoor en Fiameta worden ingehaald en als vorsten gehuldigd. Cupido, die o.a. als marskramer optreedt en den hertog liefde inboezemt voor Silla, en Diana, die Heliodoor en Fiameta beschermt, treden telkens in het drama op. | |
[pagina 256]
| |
Veel heeft Voskuyl voor deze tragi-comedie weder ontleend aan de Heptaméron, o.a. aan de 51ste novelleGa naar voetnoot1): Le duc d'Urbin, contre la promesse faite à sa femme, feit pendre une jeune damoiselle, par le moïen de laquelle son filz (qu'il ne vouloit marier pauvrement) faisoit entendre à s'amye l'affection qu'il luy portoit. De zoon van den hertog van Mantua beminde een meisje ‘d'une bonne et honneste maison’, en, toen hij haar niet zoo dikwijls kon spreken als hij wilde, werd hij voortgeholpen door ‘une jeune damoiselle servant sa mère, fort belle et honneste, par laquelle faisoit declarer à s'amye la grande affection qu'il luy portoit. Et la pauvre fille ne pensoit en nul mal, prenant plaisir à luy faire service, estimant sa volunté si bonne et honneste, qu'il n'avoit intention dont elle ne peut avecq honneur faire le message. Mais le duc, qui avoit plus de regard au proffict de sa maison que à toute honneste amityé, eut si grand paour que les propos menassent son filz jusques au mariage, qu'il y feit mectre ung grand guet. Et luy fut rapporté que ceste pauvre damoiselle s'estoit meslée de bailler quelques lettres de la part de son filz, à celle que plus il aymoit, dont il fut tant courroucé, qu'il se delibera d'y donner ordre. Mais il ne peut si bien dissimuller son courroux, que la damoiselle n'en fut advertye, laquelle, congnoissant la malice du duc qu'elle estimoit aussi grande que sa conscience petite, eut une merveilleuse craincte. Et s'en vint à la duchesse, la suppliant luy donner congé de se retirer en quelque lieu hors de la veue de luy, jusques à ce que sa fureur fut passée. Mais sa maistresse luy dist qu'elle essaieroit d'entendre la volunté de son mary, avant que de luy donner congé. Toutesfois, elle entendit bien tost le mauvais propos que le duc en tenoit: et, congnoissant sa complexion, non seullement donna congé, mais conseilla à ceste damoiselle de s'en aller en ung monastère jusques à ce que ceste tempeste fut passée’. De hertog hoort, waar zij is, en doet haar ontbieden; zijne vrouw ‘l'asseura | |
[pagina 257]
| |
qu'elle n'auroit nul mal, et la print sur sa vie et son honneur’. De hertog laat haar echter dadelijk gevangen nemen en, in weerwil van de beden zijner vrouw, zonder vorm van proces in de gevangenis dooden. Van veel meer beteekenis is echter de navolging der 12de novelleGa naar voetnoot1), getiteld: Le duc de Florence, n'ayant jamais peu faire entendre à une dame l'affection qu'il luy portoit, se decouvrit à un gentil homme frere de la dame, et le pria l'en faire jouyr: ce qu'après plusieurs remontrances au contraire, luy accorda de bouche seulement; car il le tua dedans son lit, à l'heure qu'il esperoit avoir victoire de celle qu'il avoit estimée invincible. Et ainsi, delivrant sa patrie d'un tel tyran, sauva sa vie et l'honneur de sa maison. In die novelle vinden wij de geschiedenis van den hertog, Silla en Pamphillo terug. Bij Voskuyl zegt bv. de hertog tot PamphilloGa naar voetnoot2): ‘Pamphillo, ach mijn vrundt, indien hier yets op aert
Ghy van my wenschen moght, ick schonck het u ter vaert.
En soo verhoop ick ghy in tegendeel sult wesen
Soo ghy my helpen kondt dat ghy my sult ghenesen,
Want voor u aende doodt ick overgeven souw
Mijn Moeder en mijn Broer, mijn Dochter en mijn Vrouw:
Jae die ick al te mael veel liever wouw sien sterven,
Als u mijn trouwe vrund het leven te sien derven,
Soo dat ik acht de liefde die ghy tot my draeght
Mijn liefde is gelijck, tot uwaerts soo ghy saeght,
En naedemael u Vorst u grondigh is genegen,
Dat wat ick oock van u begeeren mach, verlegen
Ghy my niet laten sult, derhalven dat ick van
V yets verbidden moet, dat ick niet langer kan
| |
[pagina 258]
| |
Verswijghen u, of sou van groote rou versmachte,
Soo dat van u myn doot of leven ick verwachte,
Dewijl ghy maer alleen mijn dienstigh wesen kondt’.
Het gesprek van den hertog met Pamphillo en later de overwegingen van den hoveling, hoe hij een einde aan de zaak zal maken, zijn op dezelfde wijze naar de novelle vertaald. Nadat de moord is volbracht, zegt Pamphillo van zijne wraakGa naar voetnoot1): ‘Aen hem, dat's niet genoegh: Dies om 't gemeene best
Soo haelt hier d'een nae d'aer, voort brenght hier al de rest
Die hem bestaen in bloet, ick wil aen 't moorden tye,
En nu met een dit gantsche Hertoghdom bevrye’.
Maar zijn dienaar Bruno, die hem geholpen heeft, is daar tegen: 't Is Heer genoegh gemoort: laet ons voor alle saecken
Beramen hoe wij best geraecken uytter Stadt,
Wy moeten voort mijn Heer, daer dient gesorright, dat
Men ons vervolgen sal, ick bid u, laet u raden.
Neen Heer: Soo wy soo langh met d'and're besich waren,
Sou licht d'aenstaende dach u wrake openbaren:
Ick bid u andermael dat wy ons doch versien’.
Ook het gesprek met den Stadthouder - in de novelle is het een bisschop - om paarden te krijgen en de poort te doen openen, is bijna vertaald. De geheele novelle is op den voet gevolgd. | |
[pagina 259]
| |
Van Volkuyl's drama's heeft Don Carel von Castilien Met den Prins van Portigael nog den meesten opgang gemaakt; het stuk is in 1643Ga naar voetnoot1) en zelfs nog in 1710Ga naar voetnoot2) herdrukt, terwijl de Ouden en Jongen Hillebrandt in 1663 eene tweede uitgave beleefdeGa naar voetnoot3). Maar zij werden na 1639 weinig of niet gespeeldGa naar voetnoot4) en Tengnagel, die onzen dichter de gelijke noemt van Van Mildert, Duirkant en Coleveldt, vond, dat zij geen beter lot verdienden, daar er ‘weynig pit in is’.
Groningen, Maart 1894. j.a. worp. |
|