Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 14
(1895)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Nieuwe Middelnederlandsche fragmenten.IV. Fragment van eene berijmde geschiedenis van Barlaam en Josaphat?Dit fragment bestaat uit eene strook perkament, 289 millimeter hoog bij 115 breed (grootste breedte: de strook is niet recht afgesneden), en heeft dus tot een handschrift van groot formaat behoord; aan elke zijde 45 regels, blijkbaar de 3de kolom recto en de eerste verso. Het schrift, zeer regelmatig, van eene geoefende hand, wijst op het einde der 14de of het begin der 15de eeuw. Tot welk werk dit fragment behoort? Zoover ik weet, is er geen Middelnederlandsch werk aan te wijzen, waarin de onderstaande verzen voorkomen. Onwillekeurig denkt men aan de geschiedenis van Barlaam en Josaphat, in welk kader ons fragment uitnemend zou passen: we vernemen hier immers van een zoon, die aan zijn vader verklaart, hoe hij er toe gekomen is tot het christendom over te gaan. Deze episode luidt in de bewerking van Utenbroeke aldus (Sp. II7, 16, vs. 107 vlgg.): ‘Mijn doen, vader, coninc here
Des en helicGa naar voetnoot1) nu nemmeere,
Ic ben gevloen uterGa naar voetnoot1) dempsterhede,
Ende gheloepen ter lichter stede.
Ghelaten hebbic dat dolen,
Ende ic ben in der waerheit scolen.
De duvele hebbic gelaten,
Ende wille mi ane Gode gesaten,
Die den mensche van der erden maecte,
Ende hem inblies de siele geraecte,
Ende settene in den Paradyse
Vol weelden van alre wise,
Ende noch niet en liet om den lac,
| |
[pagina 169]
| |
Dat hi sijn gebod al brac,
Daer hi bi viel in sduvels hant,
Hi en wert mensche, ende ontbant
Des menschen bant met siere doot,
Om hem te bringene uut alre noet.’
Als hi dit ende gelike desen
Ende vele meer dan wi hier lesen,
Daer wonder ware te telne af,
Alsoet de Heilege Geest hem gaf,
Den vader hadde getoent wale,
Was dit dinde van siere tale:
‘Lieve vader, wes seker nu,
Dat mi niemen, noch oec du,
Met gheenen dingen en verwinne,
Dat ic iet come uut desen sinne.’
Zooals men zien zal, is de overeenstemming eigenlijk niet zoo bijster groot. Ons fragment is veel uitgebreider. Vincentius BellovacensisGa naar voetnoot1) stemt nagenoeg volkomen overeen met Utenbroeke, die zijn voorbeeld wat bekort heeft. In de prozabewerking van tSomerstic vander gulden legendeGa naar voetnoot2) wijkt de voorstelling nog meer af. Men leest daar namelijk, fol. cc lvij, kol. c: ‘Josephat seide ...: Vader, ic vlie die donkerheyt ende bin gelopen totten lichte. Ic heb die dwalinge gelaten ende bekenne die waerheit. Daer om en pijnt niet te vergeefs om minen wille, want men en sel mi niet mogen weder roepen van cristo, onsen here, den warachtigen god, want also alst onmogelic waer den hemel te trecken mitter hant of die grote zee te verdrogen, also seldi oec wesenGa naar voetnoot3) dat opset mijns herten te verwandelen.’ De twee bekende Middelnederlandsche redacties bevestigen dus het boven geopperde vermoeden eigenlijk niet, al bewijst | |
[pagina 170]
| |
dit nog niets tegen het bestaan van eene afzonderlijke berijmde bewerking der geschiedenis van Barlaam en Josaphat. In onderstaanden afdruk zijn dezelfde beginselen gevolgd als voor de voorgaande fragmenten; in vs. 87 heb ik uit bē bem gelezen, daar in vs. 85 bem voluit staat. None was gode onderdaen.
Hier bi so wart hi also saen
Van gode gesteken also lise
Uten erdschen paradyse;
5[regelnummer]
Aldus so moeste adam derven
Derre weelden ende der erven,
Die hem god hadde gegeven.
Vader, wi vinden bescreven,
Om dat adam brac tgebod
10[regelnummer]
Dat hem gaf onse here god,
Moesten si varen alle te samen
Ter hellen, die van adame quamen.
In dien tiden was man no wijf,
Hine voer ter hellen na sijn lijf.
15[regelnummer]
Ende doe dat sach demelsche vader,
Dat sijn hantgewerke algader
So jammerlike bleef verloren,
Dat hi doe dede, vant gehoren.
Hi sach dat niemen maken mochte
20[regelnummer]
Tsoendinc dan hi, also hem dochte,
Tusschen den vader van hemelrike
Ende den mensche van erderike.
Vader, hort wat god doe dede.
Mids sire groter ontfarmicheden
25[regelnummer]
Ute hemelrike dat hi quam
Hier neder, ende onse nature nam
An marien sire moeder,
Ende wart vleescelike onse broeder.
Dus es hi van .ij. naturen
30[regelnummer]
Die ewelike zullen duren,
God ende mensche; dat hi ginc
Up erderike, daer na ontfinc
Om den mensche de passie groet,
| |
[pagina 171]
| |
Ende smaecte die bitter dooetGa naar voetnoot1),
35[regelnummer]
Ja na sire menscelichede.
Maer na sine godlichede
Verrees hi van dode te live,
Ende verloeste die keytive
Die doe waren in deemsterheden,
40[regelnummer]
Ende voeretse ter herflicheden,
Daer god adame te voren utstac,
Om tghebod dat hi brac.
Dus hogede god onse nature,
Al wart hem mids sire dooet te sure;
45[regelnummer]
Ende voeghetse met hem daer boven,
Ga naar margenoot+Daer sine ewelic sullen loven
Diene hier met herten minnen.
Ay, vader, nu vant dit versinnen,
Ende penst up desen here,
50[regelnummer]
Die den mensche minde so sere,
Dat hire omme wilde sterven,
Om dat hi ons weder ter erven
Bringen wilde, die wi te voren,
Mids adame, adden verloren.
55[regelnummer]
Vader, dese god es so machtech,
Ende van alre dinc so crachtech,
Dat geen dinc es, groet no smal,
Hen moet van hem comen al.
Want an hem staet al onse leven:
60[regelnummer]
Wine hebben niet, hine moet ons geven;
Van ons selven hebwi gene dinc.
Hi gevet al, dese coninc,
Die here es boven allen heren.
So wel hem, vader, diene minnen leren.
65[regelnummer]
Hijs coninc boven allen coningen;
Niemen mach desen god dwingen,
Want hijs allene mogenthede.
Oec es hi onversterflic mede,
Ende sal geduren ewelike
70[regelnummer]
Metten vader van hemelrike
Ende metten helegen gheest te samen,
| |
[pagina 172]
| |
Eén warich god in drien namen,
Die oit was ende wesen sal
Ewelic. desen belie ic al,
75[regelnummer]
Dat hi es vader, zone, helech gheest.
In desen gheloevic meest,
Ende belie in elke stede
Sine helege drievoudichede,
Als hi es in sinen trone
80[regelnummer]
Gheweldich god, in drien persone.
Vader, ic segge ghewaerlike,
Noit ne ward dies gods gelike,
Noch wesen sal; dits waerheit fijn.
Jhesus es de name sijn,
85[regelnummer]
In welken name ic bem worden
Kerstijn, ende int gheloeve getorden,
Ende bem gedoept in de name sfader,
Ende soens, ende shelechs gheests algader.
Hier bi, vader, mogedi wel swigenGa naar voetnoot1),
90[regelnummer]
Want mi mogedi niet gecrigen.
Van de 2de kolom vo zijn alleen nog de volgende hoofdletters zichtbaar: I, I, D, J, D, M, B, L, E, D, A, M, D, L, N, H, D, N, D, B, E, D, E, N, V, O, E of O, D, H.
willem de vreese. (Wordt vervolgd.) |
|