Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 14
(1895)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Kalis en caliban.Een van de meest bekende woorden uit de taal der Zigeuners is kalo, dat zwart beteekent (Skr. kâla). Ik meen het voor waarschijnlijk te mogen houden, dat dit woord en een enkele daarbij behoorende vorm in andere talen zijn overgegaan, en in de eerste plaats heb ik gedacht aan eene mogelijke identiteit van zig. kalo en ndl. kalis. Onwillekeurig tracht men kalis af te leiden van kaal, omdat een kalis in de zeventiende eeuw zeer vaak hetzelfde is als een arme drommel: zie b.v. Bredero 1, 323; Huygens 1, 607, en 2, 23; v. Vloten, Kluchtsp. 2, 201 en 247, en vele andere plaatsen die ieder gemakkelijk kan vinden. Maar die algemeen bekende opvatting kan niet de oorspronkelijke wezen. Bij Bredero (2, 107) zegt eene oude minnemoer van een rijken burger die in zijne jeugd veel hield van uitgaan: o myn! 't was sulcken geest,
In oock so had hy wel een nachjen by de kalisen vrolijck eweest.
Hier, zou men zeggen, moet kalis beteekenen pleiziermaker, doordraaier. Daarbij past een afgeleid ww. kalissen, pierewaaien, in het volgende fragment van een matrozenliedje (Thirsis Minnewit 3, 74): Vaartwel Jongmans. Die zig van schone Vrouwen,
Van dronke drinken en spele kan houwe,
Die leeft hier in vre, die leeft hier in vre;
Die wakker wil kalissen moeten in zee.
De beteekenis van dit ww. is hier duidelijk. Het woord kalis in den zin van doorbrenger is zeer gewoon in de welbekende beschrijving van Suypstad door D.P. Pers. In die stad wonen de leden van de ‘kalis-bende’, en iederen deugdzamen jongen man, die toevallig hunne woonplaats bezoekt, trachten zij te verleiden. Maar eene kleine uitweiding is hier noodzakelijk. De | |
[pagina 54]
| |
uitdrukking kalisbende heeft niets opmerkelijks, wanneer zij wordt voorafgegaan door het lidwoord; somtijds echter staat dit er niet bij, en dan heeft het eerste lid der samenstelling het voorkomen van een eigennaam. De kalisbende is de bende der kalissen; verg. b.v. ‘De Calis-bende siet dees vetten voghel sweven’ (blz. 126); en evenzoo: De Calis bend, dat vrolijck goed,
Die leyt te vast in mijn gemoed,
En daer wil ick mee swerven (blz. 140).
Daarentegen zonder lidwoord, blz. 136: De broeder moet hem nu in Calis bend gewennen,
En fluyten op den duym, hy heeft een holle tas,
En krauwt den wilden kop, en vloeckt pots dis und das.
Evenzoo blz. 127: ‘Als 't geldjen is verteert, geraeckt by Calis-bende’, enz. Maar hieruit mag men niet besluiten dat Calis een eigennaam moet wezen, want het volgende leest men in een gedicht uit het Antwerpsch Liedboek, waar eene jonge vrouw zich beklaagt over den ouden man waarmee zij getrouwd is (Hor. Belg. 11, 37): ey out grisaert, al sliept ghi totter noene,
Ghi en hebt niet dat mi dient.
Het was mi van te voren gheseyt
Dat ghi waert van slutsaerts bende, enz.
Sluts beteekent nog heden slap (zie De Bo), een slutsaert is dus een zwakke, impotente man; die naam is een gewoon znw., niet een eigennaam, maar hij wordt als zoodanig voorgesteld in de uitdrukking slutsaerts bende, dat is de geheele familie van Slutsaert, al de Slutsaerts te zamen. Bende wordt wel meer gebruikt in den zin van familie, geslacht, b.v. bij v. Ghistele, Ovid. Sendtbr., fol. 72b: ‘mijn moeder is van Phoebus benden’, waarmede wordt vertaald: cui mater filia | |
[pagina 55]
| |
Phoebi (Ovid., Heroid. X, 91). Evenzoo zal Kalis bende niet anders aanduiden dan de kalissen, maar door het gebruik van die omschrijvende uitdrukking, en onafhankelijk daarvan door een zekeren smaak, bij de dichters van de 16de en 17de eeuw niet ongewoon, wordt Kalis vaak een eigennaam, en men verwondert zich niet bij Vondel (I, 619) te lezen: ‘Hier is heer Calis t'huys’, d.i. hier woont een arm man. In dit verband moeten ook Kalishoek en Kalisdijk vermeld worden, als namen van plaatsen, hetzij denkbeeldige of werkelijk bestaande. Verg. b.v. Cats 2, 456b, waar eene rijke vrouw tot haar armen man zegt: Ick sal, al wat ick heb, aen neef en nichten maken,
En gy sult wederom in Calis-bende raken,....
Gy quaemt uyt Calis-hoeck, soo naeckt gelijck een pier,
En deedt al menigmael een maeltijt sonder bier.
Calishoek is ook de oude naam van het Zeeuwsche dorp dat nu 's Heerenhoek heet, en dat dien nieuwen naam kreeg op het eind der 17de eeuw toen de plaats wat aanzienlijker werd: zonder twijfel klonk Calishoek als een scheldnaam (zie het register op De Navorscher)Ga naar voetnoot1). Doch ook de beteekenis doorbrenger, pierewaaier, is blijkbaar niet de oorspronkelijke, maar ontstaan uit die van vagebond. Hooft verhaalt (N.H. 101), dat de beeldenstorm te Antwerpen werd begonnen door ‘een hondert waapenlooze rabauwen ... en een hoop hoeren en jongens’, en hij zegt, dat den volgenden dag een deel daarvan, ‘een deel der kaaliszen’ - zoo drukt hij zich uit - de kerkelijke gestichten in de buurt ging plunderen. Kalissen zijn, blijkens zijn eigen woorden, voor | |
[pagina 56]
| |
hem hetzelfde als rabauwen. Diezelfde opvatting vindt men in de volgende verzen van iemand die zich beklaagt over baldadigheden, gepleegd te Gent in 1579 (bij v. Vloten, Geschiedz. 2, 242): Kercken en cloosters daernaer Zagh men bederven claer,
Beelden schoffieren en schenden, en rooven al het goet...
Ghy slacht al Calis-benden; Valsch ist al dat ghy doet.
't En was den afgod niet, ziet, Die ghylieden hadt bespiet,
Maer 't was rooven en stelen, Dat ghylieden hadt voor dhant, enz.
Die beeldenstormers zijn kalissen, want zij hebben niet gehandeld uit geloofsijver, maar alleen om te stelen. Een hunner wordt vervolgens nog genoemd snoot callant, een ander trawant, en ook trawant komt in de 16de eeuw geheel overeen met rabauw. Rabauwen, fielen, guyten, trawanten, kalissen, al die woorden beteekenen vagebonden, landloopers, het tegenovergestelde van gezeten burgers met een regelmatig bestaan. Oudere voorbeelden van kalis heb ik niet kunnen vinden, maar uit de aangehaalde mag men, dunkt mij, afleiden, dat kalis niet van den beginne af heeft beteekend wat men er in de 17de eeuw gewoonlijk onder begreep: een arm man. Die beteekenis is op eene zeer begrijpelijke wijze ontstaan, en werd daarna nog vaster door de gelijkenis tusschen kalis en het bnw. kaal. Elders vindt men nergens een vorm die zóózeer op kalis gelijkt als kališ in het Boheemsch: in de woordenboeken wordt het als verouderd opgegeven en gelijkgesteld met tulak, landlooper. In het Slavisch op zich zelf is die vorm niet te verklaren, Miklosich zwijgt er over in zijn etymologisch woordenboek, en Matzenauer, in zijn werk over vreemde woorden in het Slavisch, stelt de vraag of kališ kan ontleend zijn aan ndl. kalisGa naar voetnoot1). Men kan echter niet goed begrijpen, hoe de Nederlandsche uitdrukking zou zijn doorgedrongen tot | |
[pagina 57]
| |
in Bohemen zonder tevens over te gaan in het Duitsch, en in de Duitsche woordenboeken wordt zij nergens vermeld. Toch is het bijna onmogelijk niet aan de identiteit van kalis en kališ te gelooven; er is in vorm en beteekenis al te veel overeenkomst. Vervolgens moet nog worden gewag gemaakt van een Nederlandsch woord gallis, vroeger voorkomende in den naam van een huis te Utrecht, eene tapperij met de vier Heemskinderen te paard als uithangteeken, en genoemd de vier gallissen. Reeds tweehonderd jaar geleden was die tapperij zoo geheetenGa naar voetnoot1). Ik twijfel er niet aan of de vier gallissen had men kunnen noemen de vier kalissen, dat zijn de zwervers, tevens doorbrengers en drinkebroers. In het bekende werk van Van Lennep en Ter Gouw kan men lezen, dat vroeger zeer veel herbergen en ook brouwerijen naar de vier Heemskinderen werden genoemd. Zij waren in het volksgeloof de typische vagabundi; in ongenade en ballingschap levende, waren zij overal vreemden, inkomelingen zooals zij in het volksboek heeten (fr. aubain), en tevens waren zij bekend als groote drinkers, vooral Reinout, die, later om zijne vrome daden heilig verklaard, als Sint Reinuut de patroon van de dronkaards werdGa naar voetnoot2). De Heemskinderen, hier gallissen genoemd, konden even goed kalissen heeten, en daarom is het niet ongerijmd, de gelijkenis der beide woordvormen in aanmerking genomen, dat kalis en gallis transformaties zouden zijn van een zelfde woord. Voegt men daarbij boh. kališ, dan komt men tot deze vraag: is het mogelijk eene aannemelijke hypothese te vinden waardoor kalis, gallis en kališ in verband met elkander worden verklaard? Zooals ik heb aangeduid, meen ik de verklaring door middel van zig. kalo te kunnen vinden, en dat op grond van de volgende overwegingen. | |
[pagina 58]
| |
De Zigeuners vertoonden zich voor het eerst in West-Europa in het begin der 15de eeuw. In Duitschland kwamen zij ongeveer in 1417, in 1420 waren Zigeuners te Deventer, in 1429 te Arnhem en andere steden, in 1430 waren er in Zeeland, in 1427 te ParijsGa naar voetnoot1), en spoedig daarop kwamen zij in Spanje, wat later in Schotland en Engeland. Het is bekend, dat zij aanvankelijk beweerden om hun Christelijk geloof te zijn verjaagd uit Egypte; en door dat voorwendsel geholpen, wisten hunne aanvoerders, die zich graaf of hertog noemden, bescherming te krijgen van vorsten en overheden. Maar het medelijden hield spoedig op, toen men bespeurde dat de Zigeuners door zonderlinge en zeer onchristelijke praktijken eene plaag werden voor de boeren en dorpelingen, die door hen bestolen, bedrogen en soms met geweld werden aangetast. Zoo werden de Zigeuners eene bepaalde soort van vagebonden, die wel is waar altijd van andere landloopers onderscheiden blevenGa naar voetnoot2), maar toch ook dikwijls daarmede in aanraking kwamen en zich vereenigden. Dat blijkt b.v. uit de Duitsche Gaunersprache, die, zooals men uit het woordenboek van Avé-Lallemant kan leeren, allerlei Zigeunerwoorden in zich heeft opgenomen. Omtrent de dieventalen in Nederland is veel minder bekend; een duidelijk voorbeeld van een Zigeunerwoord vindt men in een drinkliedje, vermeld in het voorbericht van Teirlinck, Wdb. van Bargoensch: Laat ons nu drinken, lachen, jokken,
Tot den vroegen kaale-koe.
De gecursiveerde woorden zijn blijkbaar verbasterd uit zig. callicoe, dat is o.a. dageraadGa naar voetnoot3). | |
[pagina 59]
| |
Dat in de 15de en 16de eeuw ook in Nederland de landlooperij aanmerkelijk moet zijn geweest, kan men reeds gissen uit de literatuur van dien tijd, en het is niet noodig daarover uit te weiden. Liederlijke cosmopolieten van den geringsten stand, zoo zou men die vagebonden kunnen noemen, want zij zagen inderdaad meer van de wereld dan de gezeten brave burgers. In een fragment bij v. Vloten, Kluchtsp. 1, 194, vindt men een gesprek tusschen twee van die ‘stercke bedelaers.’ Zij noemen elkaar de steden die zij elk hebben bezocht, zij herinneren zich de kloosters waar zij als arme pelgrims niet tevergeefs hebben aangeklopt, en met kennis van zaken spreken zij over een groot aantal plaatsen in Duitschland en Italië. Het zou onbegrijpelijk wezen, indien niet enkele Zigeunerwoorden in hun vocabulaire waren opgenomen, want zij moeten meermalen in gezelschap van Zigeuners hebben rondgezworven. Het woord kalo beteekent eigenlijk zwart, maar het is tevens een van de namen waarmee de Zigeuners zich zelf noemen, naar men wil, om de donkere kleur van hunne huid. Als Zigeunernaam is kálo gebruikelijk in Hongarije, Bohemen, Duitschland, Spanje; niet in het Turksche rijk, in Griekenland en Rumenië, waar kaló alleen als bnw. of gemeen znw. voorkomtGa naar voetnoot1). Dien eigennaam moesten de vagebonden in hunne ontmoetingen met Zigeuners meer dan eens hooren; maar evenals een predikant in de volkstaal dominee heet, doordat de vocatief door het volk veel vaker werd gehoord dan een andere casus van het Latijnsche woord, evenzoo is het te begrijpen, dat zig. kálo niet in dien vorm (nom. sing. masc.) werd overgenomen, maar wel in dien van kales, den acc. sing., waarvan de genitief, datief, ablatief en instrumentalis door postposities worden afgeleid. Er is nog eene andere mogelijkheid. Het mv. van kalo is kale, en onder invloed van den Romaanschen plu- | |
[pagina 60]
| |
ralis maken de Zigeuners in Spanje daarvan kales; -es wordt in hunne taal de gewone meervoudsuitgang van de woorden op -oGa naar voetnoot1). Namen van volken of sekten worden zeer vaak in het mv. overgenomen, en vervolgens wordt die meervoudsvorm bij het volk, dat hem niet als zoodanig begrijpt, als enkelvoud gebruikt: verg. bekende voorbeelden als muzelman, serafijn, nabob, hoeri en andere. Het is niet ondenkbaar, dat Nederlandsche vagebonden met Spaansche Zigeuners in aanraking zijn gekomen, althans in Augustus 1536 werden in Holland eenige gevangenen veroordeeld, ‘heur houdende ende seggende te wezen van de natie van Cleyn Egipten’, en eene vrouw daaronder heette ‘Catalina Reyne’ (d.i. sp. reyna); een man heette ‘Guillaume Finana Calo’Ga naar voetnoot2). De vorm kalo wordt in Duitschland door de Duitschers gehoord als galoGa naar voetnoot3), en evenals naar mijne onderstelling kalo heeft opgeleverd ndl. kalis, zal galo onder andere landloopers hebben gegeven gallis (naast galo bestond ook gallo, zooals o.a. blijkt uit den naam van eene Zigeunervrouw die gallimensch, d.i. Zigeunermensch werd genoemdGa naar voetnoot4); galli is nom. fem. sing.). De Boheemsche vorm kališ is nu, naar ik meen, gemakkelijk te verklaren; het is kalis, gewijzigd naar de Slavische uitspraak, voor welke eene š aan het einde van een woord veel gewoner is dan eene s. Er zijn meer voorbeelden daarvan aan te wijzen: woorden die door de Zigeuners zijn overgenomen, en door hen zijn voorzien van een aanhangsel -us of -os, eindigen bij de Zigeuners in Bohemen op -oš. - De hierboven medegedeelde gegevens hebben mij derhalve tot deze onderstelling gebracht: kalis, waarvan ik geen ouder voorbeeld ken dan uit de tweede helft der 16de eeuw, is in het laatst der 15de of in het begin der 16de in het algemeene Nederlandsch overgegaan uit de taal der vagebonden, die het | |
[pagina 61]
| |
van de Zigeuners hadden. Aanvankelijk beduidde het voor die landloopers alleen een Zigeuner, maar gaandeweg werd het onder hen toegepast op anderen die met de Zigeuners leefden, en eindelijk werd het in nog ruimer kring bekend. Van het begrip vagebond kwam men allicht tot dat van doorbrenger, ten slotte tot dat van iemand die niets bezit, arme drommel; soms verloor de term geheel en al zijne ongunstige beteekenis, gelijk bij Bredero 1, 323: De vrome kaalis mach wil hy, alleenich loopen:
Maer de rijckeluy hebben vrienden met hoopen.
Hier is de vrome kalis de brave man die geen fortuin heeft. Tot in eene zekere mate zou de geschiedenis van kalis gelijken op die van fr. bohémien: ook hier is het woord, dat eerst Zigeuner beteekende, een term geworden voor iemand van een onordelijk leven. De hier voorgedragen gissing is afdoende weerlegd door ieder die een voorbeeld van ndl. kalis aanwijst, ouder dan het jaar 1420. Ik weet, dat ik geen bewijs heb geleverd, want ik ben uitgegaan van de onderstelling dat een zoo oud voorbeeld niet is te geven, en bij voortgang van de Nederlandsche taalstudie zal de juistheid of de onjuistheid dier onderstelling meer en meer blijken. Eenmaal met zig. kalo bezig, heb ik mij de vraag gesteld of er nog andere sporen van zijn te ontdekken. Bevreesd voor eene al te hulpvaardige phantasie, durf ik slechts van nog ééne gissing hier gewag maken, en deze betreft den naam Caliban, bekend uit Shakespeare's Tempest. Caliban, a savage and deformed slave zooals hij in de lijst der personen wordt genoemd, is de zoon van eene heks en een duivel. Hij leeft op het eiland waar de hertog van Milaan, Prospero, uit zijn rijk verdreven, is terecht gekomen. Prospero beschikt over bovenmenschelijke krachten, en heeft in zijn dienst den luchtgeest Ariel die allerlei wonderen voor hem verricht. Ariel en Caliban zijn het tegenovergestelde van elkaar. | |
[pagina 62]
| |
In Ariel is niets van het stoffelijke, Caliban is bijna geheel stof zonder geest. Hij gelijkt eenigszins op een mensch, maar alleen in zooverre als ook de mensch een dier is. Prospero heeft getracht hem iets te leeren, maar er is niets met hem te beginnen, voor edele aandoeningen is hij onvatbaar, hij is een dronkaard, een lafaard, een geil gedrocht. In het Engelsch is caliban een soortnaam geworden voor een beestachtig mensch, en in Frankrijk kent ieder den persoon van Caliban, doordat hij voorkomt in twee dramatische phantasieën van Renan, Caliban en L'Eau de JouvenceGa naar voetnoot1). Hoe Shakespeare aan dien naam gekomen is weet men niet recht. Volgens Gervinus is caliban eene willekeurige omzetting van cannibalGa naar voetnoot2), en Murray, in het groote Engelsche woordenboek, houdt caliban voor een bijvorm van cannibal, doch erkent niet te weten waar Shakespeare dien bijvorm mag hebben gevonden; in zijn eigen uitvoerig artikel Cannibal komt het woord alleen voor in dien éénen vorm, die door de Engelschen is overgenomen van de Spanjaarden. Dat Shakespeare het woord caliban zou hebben gekend als een Engelschen naam voor de kannibalen, is dus onwaarschijnlijk, maar is dan de meening van Gervinus aannemelijker? Zijne korte uitspraak is, dunkt mij, al te stellig; want waarom zou Shakespeare bij het ontwerpen van de figuur van Caliban aan de kannibalen hebben gedacht? Hij spreekt meermalen van die wilde menscheneters, en het menscheneten was de voornaamste eigenaardigheid waardoor zij berucht warenGa naar voetnoot3). Op zulke wezens gelijkt Caliban al zeer weinig. Hij eet niet alleen geen menschen, maar hij is voor menschen zeer bang, hij weet wel dat de geest | |
[pagina 63]
| |
van den mensch hem veel te machtig is, en verklaart zich tot slaaf van een dronken bottelier. Bovendien zijn er reisverhalen bekend, die Shakespeare wellicht voor zijn stuk heeft gebruikt, Delius heeft er in zijne voorrede voor den Tempest fragmenten uit meegedeeld, en daarin wordt van kannibalen in het geheel niet gesproken. Is het niet geoorloofd tegenover eene zoo onbewezen gissing eene andere te stellen? Kende Shakespeare de Zigeuners? Van naam zeer stellig, meermalen maakt hij er gewag van. Het is niet te verwonderen, want de Zigeuners waren in Engeland sinds 1500 ongeveer, en in Schotland reeds veel vroegerGa naar voetnoot1). Dat Shakespeare tijdens zijn langdurig verblijf te Londen te midden van acteurs en allerlei bohémiens een paar Zigeunerwoorden zou hebben gehoord, die in het argot waren overgegaan, dat zou niet onbegrijpelijk wezen; de Tempest is van 1611, toen de Zigeunertaal reeds eene eeuw lang in Engeland werd gesproken. Er is in die taal een zeer gebruikelijk suffix -ban of -ben (ook wel -pen), dat ongeveer gelijkstaat met ndl. -heid. Zoo b.v. laczo, goed, laczipen, goedheid (Pott 2, 329); nasvalo, ziek, nasvalipen, ziekte (2, 323); baru, groot, baruben, grootheid (2, 414); czor, een dief, czoriben, diefstal (2, 200). Zoo zijn er eene menigte, die men in de grammatica kan vinden opgegeven. Soms is de beteekenis meer concreet, b.v. beng, de duivel, bengipen, de hel (2, 407); parno, wit, parrnepen, kalk, ivoor (2, 359). Van kalo wordt op die wijze regelmatig gevormd kaliban, -ben of -pen; in de door Pott geraadpleegde lijsten van Engelsche zigeunerwoorden staat het in den vorm cauliban, waarin de transcriptie met au blijkbaar eene op o gelijkende uitspraak van a voorstelt. Dit woord, eigenlijk zwartheid, wordt verklaard met ‘black, a black colour’ (2, 107); maar evenals de overeenkomstige afleiding van parno beteekent witte stof, en wel kalk, ivoor, zoo zal caliban allicht eene zwarte stof hebben aangeduid, en zeker moet men het | |
[pagina 64]
| |
woord black, in de eerste plaats als vertaling opgegeven, ook als znw. opvatten; immers het woord caliban kan nooit een adjectief wezen. Mij dunkt, dat de beteekenis van caliban kan geweest zijn, behalve zwartheid, ook roet, modder, drek en derg.; die onderstelling is zeker niet al te gewaagdGa naar voetnoot1). Stel nu, dat Shakespeare dat woord in die beteekenis hier of daar heeft gehoord, is het dan niet mogelijk dat hij het gebruikt heeft om een wezen aan te duiden dat ternauwernood is bezield, zooals Gervinus het uitdrukt, ‘Schildkröte im Kothe,... ein embryonisches Wesen, dem gleichsam die erdige Entstehung aus dem Schoos einer noch unfertigen Natur anklebt’. Prospero beschouwt Caliban ook niet als een persoon, want hij spreekt hem aan met woorden als earth en filth, dat is vuiligheid, drek, modder. Renan handelt evenals Shakespeare, want in zijn drama Caliban, suite de La Tempête, laat hij Prospero van zijn slaaf getuigen: ‘Ordure, il n'était sensible qu'aux coups. Les fatigues que je me suis données pour faire quelque chose avec de la boue, pour mettre la raison dans une lourde fange, il ne m'en sait aucun gré’Ga naar voetnoot2). De gecursiveerde woorden beteekenen, evenals filth, datgene, wat zig. caliban kan hebben aangeduid. De kenners van Shakespeare en van de Zigeunertalen mogen beoordeelen of mijne gissing eenige aandacht verdient.
a. kluyver. | |
[pagina 65]
| |
Naschrift.Met voorkennis en goedvinden van Dr. Kluyver voeg ik aan zijn opstel nog enkele opmerkingen toe, welke, indien zij juist zijn, het betoog van den schrijver ten opzichte van eene der door hem genoemde opvattingen van kalis - t.w. die in den zin van ‘zwerveling’, of meer bepaald van ‘vreemdeling’ (zie blz. 57) - naar mijn oordeel niet anders dan versterken. Te Utrecht wordt de afslag van de visch sedert eeuwen gehouden op eene - vóór de Vischmarkt, over de Oude Gracht gelegen - breede brug, die weliswaar reeds in zeer oude bescheiden (immers al in een stuk van 1395Ga naar voetnoot1), gelijk tegenwoordig altijd nog in de wandeling, de Vischbrug heet, maar welke zelfs nog in den jongsten tijd - zij het ook alleen in den ambtelijken stijlGa naar voetnoot2) - ook wel de Kalisbrug wordt genoemd; men treft haar onder dien laatsten naam b.v. aan in het Utrechtsch Prov. en Sted. Dagblad van 21 Juni 1892 in eene Bekendmaking betreffende zekere stremming van het verkeer te water. Dien naam van Kalisbrug ontleende zij (immers is naar mijne meening niet het omgekeerde het geval geweest), aan de voorheen op haar aanwezige kalisbanken, banken, t.w. toonbanken of ‘toonen’, waarop de niet tot het Utrechtsche Vischkoopersgilde behoorende ‘buytenriviervischverkoopers’ hunne waar - mits vergoeding voor het (verplicht) gebruik van de stads-vloten of -emmers - te koop mochten bieden. Al komen in de hier onder mijn bereik zijnde gedrukte verordeningen (ik moet mij voor 't oogenblik met het Placaatboek van Van de Water behelpen), deze vreemde vischverkoopers niet meer onder den | |
[pagina 66]
| |
naam van kalissen voor, mij dunkt, het kan niet anders of die ‘buitenluiden’ (rechte ‘inkomelingen’; zie hierboven, blz. 57) moeten in oude tijden door de burgerij of door de Vischverkoopers-Gildebroeders met dien naam genoemd zijn geworden, en wellicht staat die in sommige oudere, ongedrukte stukken in de Utrechtsche stadsarchieven hier of daar ook wel te lezen. Hier volgen de voor mij thans beschikbare bewijsplaatsen. De Heeren zullen verpachten voor den tijd van twee jaren, ingaande op heden, en te expireeren den 22 July 1663, het gebruik van de kalis-banken, 't eynde de Vischbrug gestelt voor de buyten-riviervisch-verkoopers, die ... gehouden zullen zyn ... aan desen Pachter te betalen voor yder vloot of emmer 2 stuyvers enz., Utr. Placaatb. 3,827a (uit Articulen, op 't gebruyk van de Kalis-banken, van 10 April, 1661). De buytenluyden zullen hebben te betalen van het regt van de vloten op de kalis-banken, van visch die sy verkopen zullen aan een riviervisch-verkoper alhier woonachtig... wegens een koop van drie gulden... 3 stuyv. (enz.), 3,827b. In verband met deze kalisbanken en met de m.i. aan dezen ontleende benaming Kalisbrug (de brug dus, waarop vreemde vischkooplui mogen markten), staan ongetwijfeld de uitdrukkingen op Kalis voorstaan, op Kalis koopen, op Kalis verkoopen, die eveneens in de keuren op de Utrechtsche vischmarkt worden aangetroffen en die ik niet anders weet te verklaren, dan door kalis daarin op te vatten als eene - zeker eenigszins bevreemdende - afkorting van Kalisbrug, zoodat zij dan: ‘(met | |
[pagina 67]
| |
visch) op de Kalisbrug voorstaan’, ‘(visch) op de Kalisbrug koopen of verkoopen’ zullen beduiden. Voor wie in Utrecht thuishoort of daar bekend is heeft echter zulk eene afkorting (of, wil men, ellips) ‘op Kalis’ voor ‘op (de) Kalisbrugge’ niet zooveel vreemds; hij vergelijkt die terstond met de straatnamen Achter Sint Pieter, Achter 't Stadhuis, Achter het Vleeschhuis, met ‘op de Plompetoren wonen’ voor: op de Plompetoren-gracht, met ‘buiten Tolsteeg’ ‘buiten Catharijnen’ maar dan vooral met: ‘buiten Wittevrouwen’, de gewone aanduidingen voor de buurtschappen buiten de Wittevrouwen-, de Tolsteegof de Catharijnenpoort (enz.) gelegen. - De plaatsen die ik voor dit ‘op Kalis’ bij kan brengen, mogen thans mede hier volgen. Dat geene burgeren, noch ondersaten deser Stad, eenige visch zullen mogen opkopen, binnen de twee mylen na deese Stad, ofte ook op Calis, en deselve weder op Calis, ofte op die vischmarckt verkoopen, op het verbeuren van de visch, Utr. Placaatb., 3,819b (ao 1528). Indien het nu echter waar is, dat kalis in sommige gevallen de naam voor eene soort van vischverkoopers kan wezen, dan schijnt er wel tevens een nieuw licht te vallen op den hierboven, blz. 55 in de noot, vermelden ‘Cales de(n) Vischdrager’. Wel is Cales zooals het woord daar voorkomt als een mansvoornaam op te vatten, maar de vraag ligt toch voor de hand, of er niet soms het vergetene gem. znw. kalis voor ‘buytenman’, in de bijzondere opvatting van ‘vreemde vischkooper’ onder zou kunnen schuilen? Nog veroorloof ik mij hier mededeeling te doen van eene plaats waar het woord kalis in een geheel andere functie voor- | |
[pagina 68]
| |
komt, en wel als eene soort van bekrachtigende term (haast een vloekwoord, zou men zeggen). Ik trof het zoo aan in Van Vloten's Opstand (1ste uitg.), 1567-1572, blz. 321; de uitdrukking ‘soe kalis’ moet daar blijkbaar zooveel beduiden als: ‘zoo waarachtig, zoo gewisselijk, zoo stellig’. Men oordeele zelf: ‘Ende ist dat hy 't (het rantsoen voor zeker persoon) binnen acht daegen niet en brengt, soe kalis sullense beide (hij en die ander) over boord dansen oic’. Leiden, Januari 1895. a. beets. |
|