Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 14
(1895)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middelnederlandsche fragmenten.III. Fragment van eene zestiendeeuwsche uitgave van het volksboek Van den ridder metter zwane.Tot nog toe werden geene exemplaren gevonden van uitgaven van het volksboek van den Ridder metter Zwane, vóór 1600 verschenen. Dat er wezenlijk bestaan hebben, wist men o.a. door de van 1547 gedagteekende approbatie der uitgave van 1763 (Amst. bij Kannewet). Volkomen zekerheid geeft thans de ontdekking van het fragment, waarvan hieronder de inhoud wordt medegedeeld, iets wat zeker geene overdaad is, gezien het weinige dat van de Middelnederlandsche bewerking der sage van den Zwaanridder overgebleven is. Het fragment is, jammer genoeg, slechts één vel druks, waarvan aan den onderkant en aan de linker zijde een strook is afgesneden, waardoor de laatste regel van folio 1 en 4 telkens geheel verloren is, alsook een gedeelte aan het einde der regels op folio 1a en 2a, en aan het begin der regels op folio 1b en 2b. Stellig behoort het fragment tot eene uitgave van de eerste helft der 16de eeuw, misschien wel tot die van 1547; het zou me echter niet verwonderen, indien later bleek dat het vel tot eene nog oudere uitgave behoort. Ik laat den inhoud dan ook diplomatisch afdrukken, met dien verstande, dat de verkortingen opgelost, maar te gelijker tijd cursief gezet zijn. Het einde van een regel wordt telkens door twee loodrechte streepjes aangegeven. Waar het papier door wormsteken beschadigd en dientegevolge de tekst onleesbaar is, wordt dit door stipjes aangeduid. Mocht later ooit een volledig exemplaar eener zestiendeeuwsche uitgave gevonden worden, dan zal men zich kunnen vergewissen of ons fragment er ja dan niet deel van uitmaakt. Het ontbrekende is aangevuld naar deze twee jongere uitgaven: Een Schoone Historie / En Miraculeuze Geschiedenisse Van den Ridder metter Zwane ... Amsterdam, By Joannes Kannewet ... 1763. 4o (met approbatie van 1547). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een schoone Historie van den ridder van avontueren Helias Genoemd den Ridder met de Zwaen. T'Antwerpen, By Franciscus Ignatius Vinck ... z.j. 4o (met approbatie voor schoolgebruik van 1610). Deze en andere aanvullingen staan cursief tusschen rechte haakjes. Beurtelings staat nu eens de Amsterdamsche, dan eens de Antwerpsche uitgave het dichtst bij den oorspronkelijken tekst; toch is de eerste de volledigste, daar de censuur in de tweede nog al geknipt heeft. Onder den tekst van het fragment, deel ik ook dien van de twee andere uitgaven mede, eveneens diplomatisch afgedrukt. Zoo kan men zich een klaar denkbeeld vormen van de verhouding der drie drukken, en van de manier waarop onze middeleeuwsche ridderromans in het algemeen door de nakomelingschap behandeld werden.
Het fragment begint, nadat Koning Oriant zijn kroon aan Helias heeft overgedaan, en deze zich gereed maakt om Matabrune te gaan straffen. fol. 1a. al blide waren. so nam hy met hem .iij. M. v[oetbooghschut]‖ters. ende .ij. M. glauenGa naar voetnoot1) sonder dat voetvolck [ende daer wa]‖ren. v.C. grauers. die waren gestelt bi. C [. edele ridders.] ‖ so track hi van lilefort ende beleyde dat slodt [Mombrant ende] ‖ bestormdet so vreeslijc dat hijt wan ende qu[am daer binnen.] ‖ Ende die coninck helias riep dat elck wel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wacht[e dat hem die val]‖sche matabrune niet en ontgae. Dit hoord[e die valsche] ‖ vrouwe ende si liep op eenen torne vanden slote [met wat] ‖ volcs ende maecte haer starck / ende meende ha[er daer te be]‖scudden ende haer lijf te bevrijen. maer die c[oninck overliep] den torn / daer hy matabrune heeft gheuon[den ende hi greep‖se ende werpse ter eerden ende seyde. Ay valsche [vrouwe] ‖ hebdi mijn moeder willen verraden / ende ons s[ooveel droefheyt] ‖ aen ghedaen / ten waer door dye eere gods [ende door die] ‖ eere des bloets daer ic af comen ben / ghi sou[dt door mijns] ‖ selfs handen sterven. D[oe] en wiste matab[rune niet wat ghe]‖seggen anders dan datmense leyden soude [bi haren so‖n]e oriant Maer die coninck helias seyde datsi h[em niet meer] ‖ sien en soude / ende hi gafse inden handen van [sinen diena]‖ren / ende dede daer matabrune setten aen ee[nen stake ende] dede brengen hout ende stroo om haer te verba[rnen also | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sy ver]‖dient hadde. Als matabrune sach datse ster[ven soude doe] ‖ ouerdachtse haer quaet met rouwe ende riep [He]‖lias ende seyde mijn kint ic bid v ghenade. ic [belie dat ic] ‖ die doot wel verdient hebbe / want ic v moede[r valschelyken] ‖ verraden hebbe ende seyde dat van haer ware[n comen .vij.] honden. maer si baerde .vij. kinder elc met e[ene zilveren] ‖ ketten aen haren hals / maer bi mijnen va[lschen wille] ‖ dedicse versenden om te doden / maer god h[eeftse behoet] ‖ [Ooc seyde ic datse had willen vergeuen den coninck Oriant ende my twelc sy noyt en dachte ‖ (fol. 1b) [ende hi]erom ist wel recht dat ic sterue / ende ick hebt ‖ [vore god] verdient / ende ic bidde dat hijt mi wil vergheuen ‖ [ende d]en doot die ick steruen moet wil keren in ver‖[giffenisse va]n mijnen sonden. ende ic bidde v dat ghijt my ‖ [ooc vergheven] wilt / want ic sterue willichlijc / ende ic vergeue ‖ [u mijn doot]. Doe seyde helias. Ic vergheeft v als | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van ‖ [mijn deel n]ochtans suldi steruen by iusticien ic byd god dat [hi u wil ver]gheuen / Doen werdt daer hout ende toruen om ‖ [matabrun]eGa naar voetnoot1) ende dat vier daer in ghesteken / ende aldus wasse ‖ [verbarnt om ha]er misdaet Ende als de iusticie gedaen was is ‖ [helias weder]ghekeert te lylefort daer hi eerlic ontfangen ‖ [wart ende hi g]af zijnder moeder te kennen datter geschiet was ‖ [ende seyd]e. mijn moeder verblijdt v want ghy sijt ghewro‖[ken van der v]alscher matabrune / die ic heb doen verbarnen ‖ [om haer qu]aet. Doe antwoorde beatris. mijn ghemin‖[de sone ic da]ncke v seere / ihesus wil haerder s[iel]en verge‖[ven Ende na] desen bleuen sy bi malcanderen in goeden [payse daer] af dat volck verblijdt was [Hoe de zwa]en helias brueder hem verthoonde in dye riviere voor een scip [Doe hel]ias de coninck een wile tijts beseten hadde zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijck ‖ [van Lyl]efort in goeden vrede / so geuielt dat hi wt een ‖ [venster sach] vanden palleyse ende hi bek[e]nde d[e]n swaen ‖ [sijn brued]er / die noch in zijn menschelijcke forme niet ‖ [... w]as omdat ...... k ... n ghesn ... en was ... ‖ [Ende des]e swaen was int wa[t]er voor een scip dat hi ‖ [te lande bra]cht / als te ontbeyden den coninck helias. ende als ‖ [helias dat sach] s[e]yde hi in hem seluen Dit is een teeken ‖ [dat mi god sent om mi te kennen te ghevene dat ic soude] ‖ (fol. 2a) ghaen met desen zwaen dye mi gheleyden [sal in eenigh] ‖ landt om eere te vercrigen door den name [ende die eere?] ‖ gods. Ende in desen opset ende ingheuen vand[en heylighen] ‖ gheest so vergaderde hi zijn brueders ende suste[r ende quam] ‖ tot zijn vaeder ende moeder / ende seyde Mijn gheminde eerweerdighe vadere
Duechdelijcke moeder / ende broeders allega[dere]
Lief suster / ende alle mijn vrienden tsamen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tis nootlijc dat ic wt goeder adere
Minlijc oorlof neme / weest drucs ontladere
Bidt god dat hi mi hoede van blamen
Want mijn broeder die zwaen naer tgodlijc ra[men]
Comt mi halen in een scip dat hi heeft brach[t]
Aent landt / daer hi mi sonder beschamen
Verbeyt / so ghi sien moecht hoe hy wacht
Dus die coninclijcke crone vader hooch geacht
Die ghi mi van lijlefort hebt gegheuen
Die stellic weder geheelijc in uwer macht
Ende in uwen handen vader verheuen
Ick neem oorlof aen v allen / diet hoort oft si[et]
Ter lieften gods reysende daer hijt ghebiet.
Bider bewisinge van mijnen broeder den z[wane]
Ende ter eeren gods pijnic te bestane.
Dees reyse / want ic mi betrouwe bouen mat[en]
In god / al heeft hi mijn broeder inder gheda[ne]
Vanden zwaen ghelaten / ic hoop noch tontf[ane]
Ga naar margenoot+[Bi cracht zijn]der hulpen troost bi baten
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[God heeften l]icht in dees ghedachteGa naar voetnoot1) ghelaten
[Om mi in een]ighe goede hauen te leyen
[Daer ic syn]en werdigen wille wt caritaten
[Goede vruch]t mach doen / dus willenGa naar voetnoot2) scheyden
[Adieu vader] adieu moeder / ten baet gheen beyen
[Adieu broede]rs / adieu suster / adieu gheminde.
[Adieu vriend]en ghemene / adieu met schreyen
[Aldieu al te sa]men die ic hier vinde.
[Hier mede ic m]i op die vaert bewinde
[Ic beveel mi die g]ods moeder / wats gheschiet
[Ter liefden g]ods reysende daer hijt ghebiet
[Bemind]e broeder die zwaen ic ben bereet
[Te rey]sen daer ghi mi leet
[Ic en twyfele n]iet die hoghe gods ghewelt
[Ende heeft v on]s ghelaten bi gracien breet
[Om sonderlin]ghe saken die hi alleene weet
[Ende dat gi m]ijn leytsman wesen selt.
[Mijn hope ende mijn] wille is vast ghestelt
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[In gods wille] sonder eenich cesseren..
[Want sijn cra]cht is grondeloos ende onghetelt
[Wil hi mi he]lpen wie sal mi blameren
[Nieman so] scrifture can declareren
[Hier op stellic] dan mijn hopen al
[De viant noch] de mensche en mogen mi niet twee veren
[Beletten] des bi mi noch ghebueren sal
[Dus bi der go]dlijcker gracien toe val.
[Ben ic gewi]llich vaet mijn bediet
[Ter liefden g]ods reysende daer hijt ghebiet
[Princelike] coninck in wiens handen
Ga naar margenoot+Staen alle prouintien / steden / en (sic) landen
Wilt mi bewaren ende den zwaen mijnen broedere.
Beschermt ons van scaden ende van scanden
Ende den coninck van lijlefort der waranden.
Mijn beminde vader / ende ooc mijn moedere
Ende alle mijn brueders ende suster vroedere.
Wy nemen oorlof / welck is een droeue liet
Ter liefden gods reysende daer hijt ghebiet
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als helias dit geseyt had custe hy vader ende moeder / broe‖ders ende suster ende nam deerlijc oorlof. Ende doen dede hy ‖ bringhen zijn harnas ende silueren schilt daer in stont een ‖ dobbel gouden cruys. Doe quam oriant die coninck ende gaf hem ‖ eenen horen ende seyde / bewaert wel desen horen / want hi ‖ heeft sulcken cracht / dat alle die ghene die den luyde bla‖sen dien en mach gheen letsel noch scande gebueren by ‖ der belieften gods / Nv bid ic ootmoedelic ihesum dat hi / v gheue wel te gaen met vruechden / ende weder te keeren ‖ met eeren. Ende die zwaen riep seer wonderlijc .iij. oft .iiij. ‖ reysen / recht oft hi heliam riep / daer si al af verwondert wa‖ren. ende doe ghinc helias ter stont met alle sinen vrienden ‖ na dat water daer die zwaen was Ende als die zwaen hem ‖ sach so speelde hi met sinen vlogelen op dat water recht oft ‖ hy hem willecome heyte. ende hy ghebenedijde daer den ‖ zwaen seggende. Siet hier die scade van desen kinde dat ‖ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verloren heeft zijn menschelijcke forme die hem ihesus ‖ weder verlenen wille.. Ende dye zwaen neychde metten ‖ hoofde reuerencie doende den ghenen die voor hem ba‖den. Maer den tijt de van god geset was en was noch ‖ niet vervult om eenighe grote toecomende saken wil deGa naar voetnoot1) ‖ (fol. 3b) toecomende was / ende die coninck ende coninghinne beween-‖den haer kint vanden iamer dat si saghen so verwandelt ‖ haer edel bloet in eenen zwaen. Aldus is helias int scip ‖ ghegaen / ende nam oorlof aen alle den vrienden die allen ‖ droeuich waren / om dat helias wech reysde op dye auon‖tuere in vreemde landen ten ghebode gods by gheleye ‖ vanden zwaen Doe stelde hem die swaen voor dat scip ‖ ende track dat scip ende dede dat vlieten op dat water alsoe ‖ dat si in corter stont waren verre van lijlefort.. Ende dye ‖ zwaen gheleyde dat scip van riuiere tot riuieren totter ‖ plaetsen dye van god gheordineert was om te hebben ‖ een wijf / van welcke soude comen een schoon dochtere ‖ die soude voortbrenghen .iij. sonen / waeraf | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan seer gestarct sal worden dat kersten gheloue / waeraf dye yerste ‖ was Godeuert van billoen / die daer na soude vercrijgen ‖ ende besitten dat conincrijc vanden heylighen lande van ‖ Jherusalem. Die tweede broeder was Boudewijn de ‖ dat selfGa naar voetnoot1) conincrijck soude besitten na hem. Die derde ‖ was Eustacus / dye een groot prince was maer gheen ‖ coninck ghelijc die ander twee / om dat hi eens een ander ‖ vrouwen borst soechde dan zijn eyghen moedere. also ‖ dat hier na verclaert sal worden
Hoe die graue van Franckenborch beclaechde valsche lijc Clarisse voor den yersten Keyser Otto int par lement tot Nimmegen / Ende hoe die ridder metten zwaen te Nimmegen aen quam.
fol. 4aGa naar voetnoot2). Hier wil ic laten vanden ridder metten swaen helyas ‖ die nv reyst na Nimmegen om bi den keyser te co‖men / die van god gesonden was om te beschermen die herto/ ‖ ginne | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van billoen / alst vervolgen sal. So was keyser Ot‖to van almanien dyerste van dien name / die onder hem had dat ‖ landt van Ardennen van Ludick van Namen. ende hi hielt ‖ zijn parlement te Nimmegen / ende al dien onghelijc ghedaen ‖ wert quamen voor den keyser om recht te hebben. die een ... (fol. 4b) Ende hi wilde haer onrechtelijc onteruen. ende hi seide val‖ scheyt ouer haer. Als nv den raet des keysers al vergadert ‖ was / so verthoonden hem die twee partijen voor recht ‖ die graue ende die hertoghinne met haer dochter. Doen ‖ dede die graue op zijn sake ende beteech die hertoghinne on-‖rechtelijlGa naar voetnoot1) / ende seyde / datse had doen vergheuen haren man ‖ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat des grauen brueder was. ende dat haer man was o-‖uer zee gheweest sonder weder keren .iij. jaer lanck / bin‖nen welcken tijden si ghebaert heeft een dochter / ende dat ‖ die in onecht buten huwelijc ghewonnen was / ende dattet ‖ dlant van billoen comen was van zijn vaderlijcke erue ‖ waer om hi seyde voor zijn recht dat die hertoginne niet ‖ en mochte bi recht behouden dat hertochdom als voor ‖ haer duwarie van haren man / noch des ghelijcs hair ‖ dochter als ongherechtich oor van desen hertochdomme ‖ want si onecht is / dit wilde hi waer doen om dat hertoch‖dom te comen in sinen handen / ende dat te besitten als ge‖rechtich oor van sinen brueder / die de man was vander ‖ hertoghinnen Die hertoghinne antwoorde so si best con‖de. ende si ondkendet al dat haer ende haer dochter opgeleyt ‖ was. Ende si seyde dat hy haer eere ghequetst hadde / ende ‖ meende daerom recht te hebben vander scanden ende on‖ghelijck dat hi haer opseydeGa naar voetnoot1) Doe seyde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die keyser vrou‖we dit zijn scandelijcke stucken / ende zijn saken om v ter ‖ doot te brenghen / ist dat ghi daer niet tegen en sijt / aen‖ghesien dat hijt thoonen wil Doe seyde die graue / hee‖re in een bewijs vander waerheyt so gheue ic mijnen ‖ hantschoe om te wederstaen ende daerom te campen dattet ‖ si soe ick geseyt hebbe waerom si der doot schldichGa naar voetnoot1) is... willem de vreese.
(Wordt vervolgd). |
|