dagawóman dacht, want als zwak subst. moet het in acc. wôman luiden indien het bestaan heeft. Tegen wôman heb ik twee bezwaren ten eerste beteekent woma gedruisch, in de tweede plaats blijft onverklaard, hoe de afschrijver aan de lange streep der h kwam.
De uhtfugal zong voor het aanbreken van den dag (de vraag of wel de haan en niet de raaf met uhtfugal bedoeld is laat ik daar). In het oudnoorsch Wdb. (Cleasby) i.v. ljómi vond ik voor dageraad een woord als uit jonger tijd opgegeven, dat dit begrip uitdrukt en misschien licht geeft, nl. dagsljómi Passiu-sálmar 15,8). Nu rees bij mij het vermoeden dat ook hier een acc. sg. dagaliomon of -lioman kon gestaan hebben. Liomo komt Hel. 3126 in nom. plur. als lichtstralen en in dat pl. C. 3698 fiures lioman M. fiures liomon voor. Tegen eene samenstelling als dagaliomo, straal des dags, of wat men in het mnl. dachgrake zou noemen, bestaat wel geen bezwaar, als men middelnederd. dageschîn, dagetît, dagewede (dagreis), Ohd. tagalon. tagarot, tagadinc, tagasterno e.a. en oudsaks. dagething (Prud. gl.) vergelijkt.
Het grootste bezwaar is wel hierin gelegen, dat er geheel andere letters staan: huoam voor lioman.
Gaan wij echter de wijze van afschrijven na van dengene die ons deze fragmenten bewaard heeft, dan zien wij dat hij zwak heeft voor omzetting en voorbarigheid, bv. vs. 8 frarbrakun voor farbrakun, 94 afluf voor ahuof (wellicht stond hier ahůf) 108 scpuopun voor scuopun, 235 moanno voor manno, of vs. 171 uuhit voor uuihit, 161 uuhistedi voor uuihstedi 270 gesha voor gesah, dit doet hem r voor u schrijven in 148 gihroroban en vs. 262 schrijft zij an tesaro uuelordi voor an thesaro uueroldi. Een dergelijke omstelling met verlezing van letters hebben wij wellicht hier: voor li las hij h (een fout die meer voorkomt) oma warde hij door een als in uuelordi, terwijl voorbarigheid hem de n, die hij voor u aanzag, na de h (voor li) deed zetten, even als in gesha en scpuopun. Er is dus veel voor te zeggen om hier eene verschrijving uit fora dagalioman