Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 13
(1894)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Dubbeld'-u, dubbel'-u.(Bredero, Griane, vers 1340).Dat dubbelde u, dubbeld' u, dubbele u, gelijk nog altijd in het Engelsch, voorheen ook bij ons de naam voor het letterteeken W is geweest, behoeft nauwelijks herinnering, al zijn enkele bewijsplaatsen wellicht niet onwelkom. Nog in de Nederduitsche Spraakkunst van K. van der Palm, die in 1769 verscheen, leest men op blz. 25 van het Eerste Stukje de Vrage ‘Moet men deze letter [W] geene dubbelde U noemen, gelijk meestal geschiedt?’, met het Antwoord: ‘Men kan deze letter geene dubbelde U noemen, om dat 'er die klank niet in wordt bespeurd enz.’; waaruit dus blijkt dat toen nog ‘de verkeerde benaaminge van Dubbeld-uw welke men aan de letter W. geeft’Ga naar voetnoot1), spijt alle bestrijding, in het geheel niet ongewoon was. En toch had alreeds, niet later dan in 1581, Pontus de Heuiter in zijne Nederduytsche Orthographie tegen hetzelfde wangebruik gewaarschuwd; wij lezen immers bij hem (a.w. blz. 55): ‘u. Va. Wa.... Die derde mede stomme consonant nomt wa. en schrijft altoos dus w. tot onderscheidt van uu. lainge vocale, dwelc dounde zult die kinderen van joinx gewennen zonder mouiten, alle dijnc met eigen letteren schriven, ende elker kraht liht leren kennen, dwelc doubbel u. zeggende hunlij onmogelijc is, blivende dicmael in tzelve onverstant, alle haer leven, vrouwen en mannen, van edele en onedele huizen’. Ten overvloede herhaalt hij nog in anderen vorm deze vermaning op blz. 58: ‘Alleen siet wel tou haar geen doubbel u. meer te nommen’Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 43]
| |
Geen twijfel dus of op de scholen waar wij onderstellen mogen dat een type als Bredero's Bouwen Langlijf zijn a-b: ab; b-a: ba had geleerd, zal het letterteeken W door meesters zoowel als knapen nog wel altijd dubbel(d)-u zijn genoemd, maar iets anders is het wat (of liever wie) bedoeld mag wezen met ‘De Dubbeld' uw’ in vers 1340 van GrianeGa naar voetnoot1), waar de aanteekening van Dr. Kalff aldus: ‘Dubbeld' uw. Waarschijnlijk eene schertsende benaming voor een of ander rechterlijk ambtenaar (dubbele u?)’ en het tekstverband als hieronder luidt: (Bouwen Langlijf spreekt) Kees Lichthart ... besteelt alle nachts de buure huer korven en huer fuycken;
Al sachet imet, siet daer is niemet soo koen
Die hem daar teghen verset; niemet het garen midt hum te doen;
De Dubbeld'uw noch de Schouwt en durven hum niet vanghen;
Guts wolven, hoe is die karel gheteyckent in zyn wanghen!
Noch lestent quam'er een dieflayer tot zynent kuyeren,
Hij veeterden hem na zyn korn, en hij leyden hem in de luyeren.
Het zou allermeest voor de hand liggen hier te denken aan een rechterlijk ambtenaar wiens naam of titel met een dubbel'-U of W begint, maar nu er in ons oude recht geen zoodanigen ambtstitel te vinden schijnt moet de verklaring wel op andere wijze worden beproefd. En dan komt het mij niet onmogelijk voor, dat dubbel'uw (later vervangen door dubbeld' uw) in dezen of dergelijken samenhang niet anders zal wezen dan eene volksuitspraak - tevens poging tot etymologiseerenGa naar voetnoot2) - van de woorden (voor den minderen man immers slechts onverstaanbare klanken) de ball(i)úw, (băllú, bĕlúw); het zal immers wel niet gewaagd zijn te meenen, dat lieden van het slag van Bouwen Langlijf het woord balliuw veeleer, op de spelling af, met ll | |
[pagina 44]
| |
dan met gemouilleerde l of zelfs met lj zullen hebben uitgesproken. Ook mijzelven zou deze verklaring zeker beter voldoen als er - in plaats van ‘De dubbeld'uw noch de Schouwt -’ b.v. stond ‘Dubbel'uw noch (de) Schout en durven hum niet vanghen’, maar ondersteld dat ‘dubbel'uw’ van eene woordspeling allengs bij stroopers en dieven tot een vasten term was gewordenGa naar voetnoot1), dan behoeft ons de herhaling van het lidwoord dáárvoor niet zóó zeer meer te bevreemdenGa naar voetnoot2). En zijn niet, ten slotte, in elk geval ‘baljuw’ en ‘schout’ zoo onafscheidelijke begrippen, dat ook zelfs de klanken als 't ware bij elkander behooren en als onwillekeurig worden bijeengevoegdGa naar voetnoot3), zoodat het haast van zelf spreekt dat hier in dubbeld' uw het woord ‘baljuw’, in welke vervorming of verbastering of met welk toevoegsel dan ook, moet aanwezig zijn?
Leiden, 16 Juli 1893. a. beets. |
|