Tiecelijn. Jaarboek 3 (jaargang 23)
(2010)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 326]
| |
VertalingGarcia's relaas van de translatie van de relieken van de heilige Albinus en Rufinus
| |
[pagina 327]
| |
Hiermee gewapend, dat leek immers noodzakelijk, kwam hij aan in de stad Rome. Eerst ging hij bidden in de kerk van Sint-Pieter, voornaamste van de apostelen, daarna ging hij op weg naar Urbanus. Toen hij zich bij de deur gemeld had, kreeg hij dit antwoord van de deurwachter: ‘Wie op bezoek wil komen bij de paus krijgt vrije toegang als hij Albinus meebrengt.’ Een Spanjaard, Garcia genaamd, die daar samen met de aartsbisschop van Toledo was aangekomen, hoorde dat. ‘Waarom is deze boodschap dan niet op de bovendorpels en op de deurposten van het huis geschreven?’ sprak hij grijnzend.Ga naar eindnoot4 ‘Dan kunnen buitenlandse bezoekers van de paus gelovigen in verre landen bekend maken met dit schriftelijk vastgelegde Romeinse gebruik.’ Toen de aartsbisschop van Toledo eindelijk was toegelaten tot de paus (hij had hem Albinus namelijk reeds beloofd) zag hij hem zitten in een marmeren vertrek, gekleed in kostbaar purper, omringd door moddervette kardinalen. Vier van de kardinalen droegen eigenhandig een loodzware, gouden bokaal vol voortreffelijke wijn waarmee de Romeinse bisschop voortdurend zijn verzengende dorst bluste; zijn ingewanden werden hevig geschroeid door een overvloed aan allerlei gekruide spijzen, want hij zat barstensvol specerijen. De kardinalen moedigden hem aan om flink te drinken, en toen hij een hele pint voor het heil van de wereld, voor de verlossing van de zielen, voor de zieken en gevangenen, voor de vruchten van de aarde, voor vrede, voor reizigers, voor zeelieden, voor de positie van de Roomse kerk volledig had opgeslokt en zijn bolle pens niet nog meer kon verzwelgen, moedigden de kardinalen hem nogmaals aan het tenminste te proberen, met de belofte dat zij na hem een poging zouden wagen, en dat deden ze ook om niet van bedrog te worden beschuldigd; de woorden van een priester zijn immers ofwel waar ofwel godslasterlijk. Toen de moddervette paus schijnbaar noodgedwongen drie of vier slokken had genomen, leegden de kardinalen de bokaal, en Teuzo leek niet minder deemoedigheid te hebben gehad. Daarna werd Bacchus opnieuw in goud gegoten.Ga naar eindnoot5 De hoogst zalige Urbanus werd door Teuzo hevig opgejut, vermaand en voortdurend aangemoedigd, waarbij de kardinaal telkens weer spreuken van Horatius herhaalde: ‘Wijs zou je zijn als je de wijn filtert’Ga naar eindnoot6 en ‘Wanneer je dood bent, dobbel je niet om het koningschap van Bacchus’Ga naar eindnoot7 en ‘God maakt alles moeilijk voor een mens die nuchter is.’Ga naar eindnoot8 Daarop nam de goede Gregorius van Pavia, die aan de voeten van zijn heer, de paus, zat, het boek ter hand dat wij de Anticanon of Exterminator hebben horen noemen.Ga naar eindnoot9 Hij las de volgende preek voor, waar de bisschop van Rome | |
[pagina 328]
| |
een oplettend oor aan leende. Ook de kardinalen luisterden er aandachtig en goedkeurend naar. Deze preek ging zo:
‘O, hoe kostbaar zijn de martelaren Albinus en Rufinus, o, hoe zeer onze voorspraak waardig, o, hoe prijzenswaardig! Zondaars die hun relieken bezitten zullen onmiddellijk worden vrijgesproken, van aards hemels worden, van goddelozen veranderd in onschuldigen. Wij hebben simonistische bisschoppen, heiligschenners en verkwisters van hun eigen kerkelijke goederen naar de paus zien komen en dankzij de relieken van voornoemde martelaren gereinigd door de apostolische zegen, in geen enkele misdaad meer verstrikt en volledig vrij van hun oude zonden als nieuw en herboren naar huis zien terugkeren. Wie dus besmet is met de zonde van overspel, wie beschuldigd wordt van moord, wie bezoedeld is met zondige ontucht, wie bleek ziet van ziekelijke afgunst, wie de kwalijke reputatie van meineed aankleeft, kortom alle heiligschenners, lasteraars, dronkelappen, dieven, vrekken, stijfkoppen, woestelingen, verraders, ruziezoekers, aanklagers, snoodaards, leugenaars, onruststokers - wat nog meer? - allen die vervloekt zijn, vogelvrij verklaard, gesmaad, aangeklaagd, verbannen, in de ban gedaan, kortom allen die met hun hand, tong of mond gezondigd hebben voor God moeten niet aarzelen om naar hun heer, de paus, te komen en relieken van de kostbare martelaren mee te brengen, dan wordt hen alles vergeven. Zonder deze relieken zal hun verzoek vergeefs zijn. Kom, kom, simonistische aartsbisschoppen, aartsdiakens, abten, dekens en priors, en bied de bisschop van Rome de twee martelaren aan die toegang geven tot de Roomse kerk. Kijk, hij staat met open armen bij de deur! Kijk, hij roept allen, moedigt allen aan, nodigt allen uit en wijst niemand af die Albinus aanbiedt! Vraag daarom met Albinus en je zult ontvangen, zoek met Rufinus en je zult vinden. Klop met een van beide martelaren en er zal voor je worden opengedaan. Want ieder die vraagt met Albinus ontvangt, en wie zoekt met Rufinus vindt en voor wie klopt met een van beide martelaren zal worden opengedaan.Ga naar eindnoot10 Ren daarom naar de bisschop van Rome en win met deze martelaren.Ga naar eindnoot11 Dit is de weg die regelrecht naar de paus leidt.Ga naar eindnoot12 Want hij wordt niet gelauwerd als hij zich niet aan de regels houdt.Ga naar eindnoot13 Werkelijk, dit is de goede strijd strijden,Ga naar eindnoot14 dit is wettig, dit is redelijk, dit is canoniek, dit is Rooms, dit is hemels, dit is katholiek: waar Albinus slaags raakt en Rufinus vecht en strijdt. Deze martelaren wacht altijd een duurzame overwinning. Wie valt aan waar Albinus tussenbeide komt? Wie ontkent waar Albinus spreekt? Wie weigert wanneer Rufinus beveelt? Dit zijn de twee martelaren die koningen, keizers, | |
[pagina 329]
| |
hertogen, regenten, prinsen en andere machthebbers in deze wereld moedig overwinnen. Dit zijn de twee martelaren die bisschoppen, kardinalen, aartsbisschoppen, abten, dekens, priors, levieten, priesters, diakens, subdiakens en - laat ik weinigen vrijpleiten - zelfs de bisschop van Rome triomfantelijk hebben overmeesterd. Dit zijn de twee tijdens concilies oppermachtige martelaren, gehoorzaamd in synagogen, overwinnaars in theaters. Dit zijn de kostbare martelaren met wie de bisschop van Rome Guibert velde, Hendrik overmeesterde, de senaat bedwong, de republiek in zijn macht kreeg.Ga naar eindnoot15 Dit zijn de kostbare martelaren met wie de bisschop van Rome het huis van de Crescenti moedig binnendrong, de Tarpeïsche burcht krachtig openbrak, het Capitool besteeg, de kerk van Sint-Pieter zelfverzekerd heropende.Ga naar eindnoot16 Dit zijn de twee kostbare martelaren die Rome in het bijzonder vereert, Latium bij voorkeur omhelst en Italië buitengewoon welgezind is. Deze twee kostbare martelaren spreken goddelozen vrij, verlossen schuldigen, bevrijden misdadigers. Dit zijn kostbare martelaren, machthebbers op aarde, heersers over de wereld, dit zijn kostbare martelaren die sluiten en niemand opent, die openen en niemand sluit.Ga naar eindnoot17 Want ze hebben de macht om te binden en te ontbinden,Ga naar eindnoot18 en wel vooral in de dagen van paus Urbanus. Want al lezen we dat andere leiders van de Roomse kerk gezwoegd hebben voor genoemde martelaren, toch behoeft het nauwelijks betoog dat de hoogst zalige Urbanus zich uiterst daadkrachtig voor hen heeft ingezet, hen bijzonder heeft vereerd, met heel zijn hart omhelsd, smachtend heeft gezocht en volledig heeft opgehemeld. Wie verliet de stad Rome immers als een balling, wie werd in ballingschap gestuurd?Ga naar eindnoot19 Urbanus toch? Urbanus zeg ik, de meest godvruchtige paus, een ware paus omdat hij, toen hij de bewonderenswaardige gestalte van paus in Rome had, er afstand van deed en de gestalte van een pelgrim aannam.Ga naar eindnoot20 Want ontbrand in verlangen en liefde voor de kostbaarste martelaren Albinus en Rufinus, gaf hij zijn eigen lichaam over aan het martelaarschap, stelde het bloot aan ontberingen, onderwierp het aan alle mogelijke rampen, leverde het over aan ellende, verachtte het. Hij trok namelijk rond in koninklijk purper, in kostbare bontpelzen, met sterke en uitstekende wijn, Falerner en Massiër, met onvermengde en onversneden Thraciër, pittig gepeperd, heet gekruid, in lijdenskelken, met zaligmakende verslapping, regelmatige baden, met zijden kussens, met stapvoets gaande paarden, in een gouden wagen, met reukwerk, sieraden, met pracht en praal en verheven trots, in triomftochten, met halskettingen, met een verzadigde buik, met uiterlijk vertoon, met roem. De bisschop | |
[pagina 330]
| |
van Rome werd dus met dit soort stenen gestenigd, met dit soort zwaarden doorkliefd, door dit soort kwaadaardige demonen op de proef gesteld, door dit soort wonden omgebracht, bedreigd door lampreien, bedreigd door zalmen, bedreigd door karpers, bedreigd door verzadiging, bedreigd door dronkenschap, en dan laat ik buiten beschouwing wat de inwendige mens achtervolgt: de druk van alle begeertes waaronder de paus in Rome dagelijks staat.Ga naar eindnoot21 Dwazen menen dan wel dat hij dood is (dat was hij namelijk ook - dodelijk dronken), ook al ziet iedereen zijn lot als een straf, hij koestert de hoop op zijn hebzucht omdat de duivel hem op de proef heeft gesteld en waardiggekeurd om bij hem te zijn.Ga naar eindnoot22 Deze pijnen, deze beproevingen, deze ondraaglijke smarten, deze slagen, deze martelingen onderging de bisschop van Rome dus tijdens zijn bezoek aan de Franse kerken, smachtend naar Albinus, brandend van verlangen naar Rufinus. En toen bisschoppen, bevracht en beladen, en abten, bepakt en bezakt, zich naar hem toe haastten uit allerlei landen, uit ver verwijderde streken, om hem de relieken van voornoemde martelaren aan te bieden, ontving Urbanus hen persoonlijk met een woord van dank, grote devotie van zijn hart en deemoed van zijn ziel. Overigens had hij de hoop gekoesterd dat ze hem nog meer zouden aanbieden, want de Taag en de Pactolus met hun woelend goudzand zouden hem nog niet genoeg zijn.Ga naar eindnoot23 Zelfs toen hij zijn geldkisten had gevuld, zijn kas had gespekt en zijn geldbuidels had volgestouwd, leek het toch nog alsof hem niets was aangeboden; zo vurig en begerig smachtte hij naar de kostbare relieken van de twee martelaren. Daarom moedigde hij brengers van geschenken als volgt aan: “Welaan, welaan nu, zonen van de Roomse kerk, vlees en bloed van Sint-Pieter, het ware Israël, treed naderbij voor een offergave. Welaan, vervul uw offergave in één keer en zeg amen. Als iemand in het bezit is van relieken van de twee martelaren kan hij veilig naar voren treden en offeren. Wie ze niet hebben: wegwezen! Want er staat geschreven: Eer Urbanus met al je rijkdom, met het beste van de oogst.Ga naar eindnoot24 En op een andere plaats: Ik heb jullie opgedragen om op weg te gaan en jullie vruchten, te weten Albinus en Rufinus, te dragen naar Urbanus.”Ga naar eindnoot25 Na het aanbieden van hun offergave voegde hij hen bij het weggaan toe: “Welaan, welaan, mijn kinderen, zolang Albinus geen gestalte in u krijgt, doorsta ik telkens weer barensweeën om u.Ga naar eindnoot26 Ga heen, ga heen zeg ik u, in vrede, en als er nog iets rest van Albinus' organen, Rufinus' ingewanden, van hun buik, maag, lendenen, nagels, schouders, hart, ribben, nek, scheenbenen, armen, hals - wat is er nog meer? - van alle lichaamsdelen van de twee martelaren, bied dat ons | |
[pagina 331]
| |
dan voortvarend aan, wetend wat geschreven staat: Verschijn niet met lege handen voor de paus van Rome.Ga naar eindnoot27 En ergens anders: Urbanus heeft lief wie blijmoedig geeft.Ga naar eindnoot28 Hieraan kan ik immers zien dat jullie mijn zonen zijn,Ga naar eindnoot29 als jullie kostbare relieken komen brengen. Als jullie nog meer relieken hebben, bied ze dan volledig aan en houd niets achter, want als iemand de hele wet onderhoudt maar op een punt struikelt, blijft hij ten aanzien van alle geboden in gebreke.”Ga naar eindnoot30S O, nooit zorgvuldig genoeg gezochte, nooit volledig gevonden martelaren, van wie Roomse deemoedigheid nooit verzadigd zal worden! Hoe meer Rome deze martelaren immers achtervolgt, hen omhelst, in hen zwelgt, des te meer hapt ze ernaar, des te meer dorst ze ernaar, des te meer begeert zij ze. O, kostbare martelaren, voor en door wie de bisschop van Rome veilig door de drie Frankrijken gereisd heeft!Ga naar eindnoot31 Toen gemeld werd dat Guibert, smachtend naar Rooms bloed, aan de voet van de bergen met zijn strijdkrachten in een hinderlaag lag, en Hendrik, gesteund door Duitse troepen, hen in de rug met de dood bedreigde, riep de zalige Urbanus, vertrouwend op zijn martelaren, immers moedig: “Met Albinus aan mijn zijde heb ik niets te vrezen, wat kunnen mensen mij doen? Beter te schuilen bij Rufinus dan te vertrouwen op mensen.”Ga naar eindnoot32 Zo sprak de bisschop van Rome en trok onverschrokken en ongedeerd tussen de legerscharen van de vijand door. Eenmaal ontkomen riep hij uit: “Albinus overwint, Rufinus heerst!” En alle kardinalen antwoordden: “Rufinus beveelt! O, wonderbaarlijke standvastigheid van de bisschop van Rome! O, groot en gedenkwaardig wonder van de kostbare martelaren Albinus en Rufinus! Tot in eeuwigheid hebben zij macht en roem in de dagen van paus Urbanus!”’
Nauwelijks had Gregorius deze preek tot een goed einde gebracht of hij haastte zich met zijn uitgeputte keel, verdorde tong en volkomen uitgedroogde mond naar de kelk. Maar de aartsbisschop van Toledo riep zijn drinken een halt toe; zijn preek had zijn goedkeuring volledig weggedragen en daarom liep hij onder het galmen van de volgende woorden vol vertrouwen op Urbanus toe: ‘Heilige Albinus, bid voor ons! Heilige Rufinus, bid voor ons!’ De bisschop van Rome hoorde deze bede aan en sprak: ‘Hij maakte een goed begin bij zijn aankomst!’Ga naar eindnoot33 ‘Het beste!’ sprak Teuzo. ‘Hij is werkelijk een zoon van de Roomse kerk!’Ga naar eindnoot34 riep de kardinaal van Pisa uit. ‘Christus is werkelijk in zijn mond!’ zei Ranger. ‘Laten we voor hem opstaan, broeders,’ sprak de paus. ‘Laten we voor hem opstaan om hem eer te bewijzen omdat hij Albinus aanbiedt en omdat hij zo mooi zingt.’ | |
[pagina 332]
| |
De kardinalen stonden op en ontvingen hem eervol. Ook de paus zelf stond op en kuste hem.Ga naar eindnoot35 Nadat hij hem kort gevraagd had naar zijn gezondheid en de toestand van de Spaanse kerk kwam hij ten slotte ter zake: ‘Broeder, heb jij niet een paar relieken gevonden van de heilige martelaren Albinus en Rufinus, voor wie Rome ijvert?’ Daarop bood de aartsbisschop hem een immens gewicht aan relieken aan, te weten: Albinus’ ingewanden en Rufinus’ ribben, hart, armen en linkerschouder. De bisschop van Rome bracht ze over naar de offerkist van de heilige Cupiditas, naast de kapel van haar zuster, de heilige Avidissima, niet ver van de basiliek van hun moeder, de heilige Avaritia,Ga naar eindnoot36 waar hij ze eigenhandig luisterrijk bijzette, in de heerlijkste geur van goede wil en de balsem van devotie, razendsnel, op de eerste dag van mei. De kardinalen, in hun witte alben, waren aanwezig bij de ontvangst van de heilige martelaren en riepen ‘Gelukkig, gelukkig!’
Daarna sprak de zalige Urbanus, terwijl hij de relieken van de heilige martelaren in met goud bestikte beurzen opborg, aanstampte, samenperste en verborg: ‘Deze berg rijst even hoog op als de Gargano!Ga naar eindnoot37 Met deze stapel relieken zullen we Guibert een kopje kleiner maken, Hendrik verslaan en de senaat paaien! Ja, met deze zwaarden zullen wij strijden, met deze speren onze vijanden aanvallen, met deze lans vechten, met deze dolk tirannen doorsteken, met dit soort geschut hoge torens verslaan, met deze ijzeren stormrammen hoge muren slechten! Gezondheid en een lang leven voor wie de Roomse kerk beschermen met deze wapens, verdedigen met deze bolwerken! Wees sterk, wees sterk, mijn gelukkige kardinalen, werkelijk gelukkig omdat jullie vele drinkgelagen hebben doorstaan vanwege de gerechtigheid!Ga naar eindnoot38 Wees sterk, zeg ik, en houd moed, allen die uw hoop vestigt op Rufinus!Ga naar eindnoot39 Troost, troost, mijn volk,Ga naar eindnoot40 zie, Albinus komt, zie, de kerk van Toledo schenkt ons Rufinus! Zie, de drie Frankrijken bieden ons hen aan! Zie Engeland, waar Albinus’ organen liggen begraven, komt tot ons! Zie Vlaanderen, rijke boezem waar de botten van de heilige martelaren rusten, dicht opeen begraven, lacht Urbanus toe! Zie, de kerk van Apulië, waar het hart van Albinus naar verluidt op eervolle wijze wordt bewaard, dient ons! Wat valt er nog meer te zeggen? In kerken, in raadsvergaderingen, in synagogen, in theaters, in koninkrijken, in steden, op het platteland, in paleizen, in kastelen, aan land en op zee, in al deze plaatsen triomferen wij, regeren, bevelen, paaien, plunderen, stelen, slepen weg, grijpen, misleiden, bedriegen en belazeren! Wens mij geluk, mijn kardinalen en legaten van de Roomse kerk, wens mij geluk zeg ik u, en applaudisseer voor mij! Zie, Urbanus zit in zijn majesteit | |
[pagina 333]
| |
op zijn troon!Ga naar eindnoot41 Zie, hij verheerlijkt zijn troon!Ga naar eindnoot42 Zie, hij plaatst zijn troon in het noorden!Ga naar eindnoot43 Zie, hij zal zich boven alles verheffen watGa naar eindnoot44 canoniek, hemels, katholiek, wettig is! Zie, Urbanus maakt licht tot duisternis! Zie, hij verandert goed in kwaad!Ga naar eindnoot45 Zie, hij maakt kraaien wit!Ga naar eindnoot46 Zie, hij verandert zwanen in zwarten!Ga naar eindnoot47 Zie, hij noemt dood leven! Zie, hij verandert alsem in honing!Ga naar eindnoot48 Er was, er was ooit een dag van gramschap, bitterheid, storm en verdriet toen wij ons aan rouw overgaven, toen de zetel van Rome aan Urbanus onthouden werd, toen de senaat niet op onze hand was, toen wij als ballingen voor Hendrik vluchtten, toen de fortuinlijke ketter Guibert op de stoel van de heilige Petrus troonde. Maar dankzij de genade van de heilige martelaren Albinus en Rufinus bereiken wij nu na schipbreuk de haven, wij zijn uit ballingschap naar het vaderland teruggekeerd. Wat zeggen jullie daarop, mijn kardinalen? Laten wij, aangezien alles goed is verlopen, deze dag bestemmen voor vreugde, genot en glorie.Ga naar eindnoot49 Welaan, mijn kardinalen, we komen in ondiep water,Ga naar eindnoot50 we varen de haven binnen,Ga naar eindnoot51 de hele wereld lacht ons toe. Daarom moet er nu gedronken worden,Ga naar eindnoot52 nu moeten vleselijke geneugten nagejaagd worden, nu moeten we aan de slag gaan met vlees en bloed, lekkernijen, heerlijke geuren, eetfestijnen, bloemen, kostbare kleding, specerijen, baden, drinkgelagen, huidverzorging, nagelschoonmaak, alles tenslotte, voor de rest van ons leven, wat het lichaam goed doet.Ga naar eindnoot53 Wat nog meer? Laten we voor onze maag zorgen en onze eetlust bevredigen! Er is immers geschreven: Als je weer naar Urbanus wilt luisteren, zal het beste van het land je ten deel vallen.Ga naar eindnoot54 Verslind daarom, mijn kardinalen, zalmen, eet karpers, verzwelg baarzen, slok dolfijnen op, verteer tarbotten, rijt harders open, been palingen uit, lijf lampreien in. Wat nog meer? Lucht, zee, aarde, rivieren, bronnen, moerassen, meren, beken, sleep alles aan, eet het op, slik het door, verslind het, drink, drink, mijn gezegende kardinalen, werkelijk gelukkig, want jullie begrijpen Albinus en Rufinus! Drink, zeg ik u, gekruide wijn, Massiër, Falerner, gekleurde wijn, onvermengde wijn, hysop, Aluntianer, wat meer? Vul uzelf met alle honingzoete dranken en overheerlijke sappen. Laat overal overdaad zijn, laat de duivel een arme donder zijn, laat Urbanus gezien worden als de man die hij is. Laat zien of de bisschop van Rome een keel heeft, of hij hooi om zijn hoorns heeft.Ga naar eindnoot55 En daarom, mijn kardinalen, moet de geest van uw vlees voortdurend vernieuwd worden, vernieuwd worden zeg ik u, en u moet de oude nuchterheid met al haar handelingen uittrekken en Urbanus, de nieuwe mens, aantrekken.Ga naar eindnoot56 Zie, zie, alles maak ik nieuw!’Ga naar eindnoot57
Nadat de bisschop van Rome aldus gesproken had en de relieken van de heilige martelaren had opgeborgen, nam hij na deze preek plaats op de apostoli- | |
[pagina 334]
| |
sche troon en riep de aartsbisschop van Toledo bij zich. Hij benoemde hem tot vertrouweling van de Roomse Stoel en sprak tot hem: ‘Mijn zoon, neem plaats aan mijn rechterhand,Ga naar eindnoot58 want jij hebt de kerk van Rome bezocht te midden van grote vervolgingen.’ ‘Heer!’ riep Garcia grijnzend. ‘Zie, mijn heer uit Toledo zit dankzij de genade van de heilige martelaren Albinus en Rufinus aan uw rechterhand. Zie, hij staat bij u. Zie, hij is een vertrouweling van de apostolische Stoel geworden. Zie, hij is uw enige zoon en van uw eigen vlees en bloed.’ ‘Broeder Garcia,’ sprak de paus, ‘zo pleegt Urbanus zijn vrienden te zegenen.Ga naar eindnoot59 Waarachtig, ik verzeker je: ieder die mijn wil doet, is mijn broeder en zuster en moeder.’Ga naar eindnoot60 ‘Heer, wie zijn uw vrienden en doen uw wil?’ ‘Zij die mij kostbare relieken aanbieden zijn mijn vrienden; zij zijn het die mijn wil doen.’ ‘Heer, u heeft de geest van deze wereld.’ En bij zichzelf: ‘Nooit kom ik tot u of ik ga armer weg.’Ga naar eindnoot61 ‘Wat zei je daar, broeder Garcia?’ ‘Heer, ik zei dat Catabathmon Egypte van Afrika scheidt.’Ga naar eindnoot62 ‘Broeder Garcia,’ zei de paus opnieuw, ‘ik ben de goede herder.’Ga naar eindnoot63 ‘Ja,’ sprak Garcia, ‘de goede herder.’ En bij zichzelf: ‘Omdat u uw vraatzucht goed bevredigt.’ ‘Wat zei je daar?’ ‘Ik zei dat Cadmus vier dochters had: Ino, Agave, Autonoë en Semele.’Ga naar eindnoot64 ‘Broeder Garcia, ik ken mijn schapen.’Ga naar eindnoot65 ‘Zeker kent u ze,’ en bij zichzelf: ‘Want u laat niets in hun beurzen achter.’ ‘Wat zei je daar?’ ‘Heer, ik zei dat de Rhône en de Saône in zee uitmonden.’ ‘En mijn schapen kennen mij, broeder Garcia.’Ga naar eindnoot66 ‘Zij kennen u, dat zeg ik,’ sprak Garcia, en bij zichzelf: ‘Als een afzetter en grote dief van hun goede geld.’ ‘Wat zei je daar? Ik heb je niet goed verstaan.’ ‘Ik zei dat Zetes en Calaïs zonen waren van Boreas.’Ga naar eindnoot67 ‘Waar slaat dat op?’ ‘Nergens op.’ ‘Waarom heb je het dan over hen?’ ‘Heer, ik heb geslapen, in beestenvellen, op de berg Parnassus, waar ik drinkend uit de bron van de Helicon de Muzen heb ingedronken. Sindsdien loop | |
[pagina 335]
| |
ik over van poëtische zoetigheid en zit ik vol pittige verhalen.’Ga naar eindnoot68 ‘Ik zie dat je vol grappen zit.’Ga naar eindnoot69 ‘Zo is het, heer. Ik loop over van van alles en nog wat.’Ga naar eindnoot70
Ondertussen keek Johannes van Gaeta naar de aartsbisschop van Toledo en zag dat hij vadsig was, wel doorvoed, deftig, kogelrond, massief, zwaar, ernstig, stram, gigantisch, reusachtig, breedgeschouderd, diepbuikig, breed in de heupen, dat zijn ogen wijd uiteen stonden, dat hij een laag voorhoofd had, een vreeswekkend gelaat, een ernstige blik, een ruige bos haar en een speknek. Hij stond op voor de ogen van de paus en de kardinalen en riep uit: ‘Die Toledaan verdient drie kelken.’ En ze brachten hem drie kelken, waarvan hij de eerste zelf in één klap achterover sloeg en tot aan de droesem leegdronk. Odo, bisschop van Ostia, stond erbij en riep luid: ‘Kijk, er is vrede over de eerste kelk gekomen.’ ‘Zo is het,’ sprak Ranger. Op soortgelijke wijze viel hij op de tweede kelk aan en dronk deze volledig leeg. ‘Ook deze heeft zijn bestemming gevonden!’ riep de kardinaal van Pisa. ‘Waarom niet?’ sprak Bruno. Tenslotte greep hij de derde, sloeg deze in één klap achterover en slokte hem helemaal leeg tot op de bodem toe. ‘Het blijkt dat hij een mens is,’ sprak Teuzo. ‘Dat is het einde van de derde,’ aldus Johannes van Gaeta. ‘Zoveel is zeker,’ zei Gregorius. ‘Broeder, probeer maar,’ zo moedigde Albert de aartsbisschop van Toledo aan. ‘Proef nog wat meer en geneer je niet; het is immers warm en je reis was lang. Je bent samengesteld uit droge elementen, je kunt je niet van drank onthouden; wijn zal je goed doen. Volg het Roomse gebruik en toon ons je kracht. Laat zien wat voor man je bent. Laat ons zien dat je het legaat van Aquitanië verdient. Welaan broeder, drink, slok op, sla achterover, neem in, verslind, slurp. Zalig zijn zij die goed kunnen drinken, die zich de wijn goed laten smaken, want God heeft voor onthouders allerlei ellende voorbeschikt.Ga naar eindnoot71 Nuchterheid past de pauselijke macht niet.’ Zo moedigde Albert de aartsbisschop van Toledo aan toen Gregorius hem als volgt toesprak: ‘Kom, kom, Albert, draag hout naar het bos,Ga naar eindnoot72 giet gif in een slang,Ga naar eindnoot73 giet olie op het vuur.Ga naar eindnoot74 Als hij niet uit zichzelf gek wordt, maak jij hem dat.Ga naar eindnoot75 Hij heeft heus niemand nodig om hem aan te moedigen.Ga naar eindnoot76 Hij heeft immers zonder dat hem dat is opgedragen al drie bekers geleegd en nu zoekt | |
[pagina 336]
| |
hij een vierde omdat zijn keel nog steeds uitgedroogd is. Geef hem dus nog een vierde met je welnemen.’ ‘Drommels!’ sprak Bertrand. ‘Die barbaar, die zojuist met stoffige voeten is aangekomen,Ga naar eindnoot77 heeft al drie kelken verzwolgen en smacht nog naar een vierde terwijl wij, kardinalen en legaten van de kerk van Rome, die het onder de brandende zon de hele dag hebben volgehouden,Ga naar eindnoot78 oververhit raken en onze keel verdroogt van de dorst.’ ‘Ik weet niet,’ sprak Gregorius, ‘hoe het met de anderen staat, maar ik zou wel een slok lusten.’ Johannes van Gaeta: ‘Jij drinken? Ja, jij zou een kruik wijn beslist in één klap en met genoegen achteroverslaan.’ Ranger: ‘Tiresias’ woorden zijn niet dichter bij de waarheid.’Ga naar eindnoot79 Bruno: ‘Je spreekt heel verstandig voor een jongeman!’Ga naar eindnoot80 Teuzo: ‘Uitstekend!’ De kardinaal van Pisa: ‘Broeder Gregorius, je hebt de ziel van een drinker.’ Gregorius: ‘Gelukkig ben je, broeder uit Pisa, want dit is je door mensen van vlees en bloed geopenbaard.’Ga naar eindnoot81 De kardinaal van Pisa: ‘Broeder Gregorius, ben je echt zo'n wijnslurper als ze zeggen?’ Gregorius: ‘Wanneer ik dorst heb, drink ik graag.’ De kardinaal van Pisa: ‘Wat?’ Gregorius: ‘Wat? De beste wijn!’ Pisa: ‘Je bent een brave borst.’ Johannes van Gaeta: ‘Hij is niet één van die mensen die ongevoelig is voor slaap.’ Terwijl ze dit zeiden - kijk! - werd de Toledaan een fles wijn aangeboden. Hoewel hij hem nauwelijks met twee handen kon optillen, sloeg hij de wijn in één teug achterover en sprak: ‘Het is warm!’ Ranger: ‘Warm?’ Albert: ‘Dat blijkt duidelijk uit de fles.’ De kardinaal van Pisa, die zag dat de fles wijn met droesem en al was gesnoten, keek naar Garcia en zei glimlachend: ‘Geef Garcia de fles van zijn meester, dan kan hij de rest van de wijn bijeenvegen en oplikken.’ ‘Ik wil niet drinken,’ zei Garcia, want hij wist dat er niets meer in de fles zat. De kardinaal van Pisa: ‘Probeer het, goede man, want de fles is nog maar half leeg.’ Garcia: ‘Ik weet het, maar ik verdien het niet. U bent kardinaal, drinkt u maar.’ | |
[pagina 337]
| |
De kardinaal van Pisa: ‘Kardinalen zijn dol op volle kelken, maar deze fles is niet vol.’ Garcia: ‘Zo is het.’ Teuzo: ‘Je hebt hem goed te pakken, Garcia.’
Na dit gesprek ging Gregorius voor de paus staan en sprak: ‘Heer, kijk toch eens wat een drinker hij is!’ ‘God zij dank,’ antwoordde de paus, ‘want er is geschreven: Mijn huis moet een drinkhuis zijn.’Ga naar eindnoot82 ‘Heer, hij heeft de fles helemaal leeg gedronken.’ ‘Elke boom kun je aan zijn vruchten kennen.’Ga naar eindnoot83 ‘Heer, er is niets meer over.’ ‘Hij is een Romein. Waarachtig, ik zeg je dat men het legaat van Aquitanië verkrijgt door veel te drinken.’ ‘Heer,’ vroeg Garcia, ‘wordt mijn meester legaat van Aquitanië?’ ‘Dat wordt hij.’ ‘Hij verdient het zeker,’ sprak Garcia. En bij zichzelf: ‘Mijn meester gaat niet binnen door de deur. Hij is een dief of een rover,Ga naar eindnoot84 want hij koopt het legaat zelf.’ ‘Wat zei je daar?’ vroeg de paus. ‘Uitstekend gedaan.’ Ondertussen raakte Gregorius volledig oververhit. De kardinalen gaven hem een kruik wijn, die hij in één teug achteroversloeg. ‘Dit is goede wijn,’ sprak hij. ‘Ik geloofje,’ zei de paus. De kardinaal van Pisa, die zag dat de kruik helemaal leeg was gedronken, riep uit: ‘Onze broeder Gregorius had dorst.’ Johannes: ‘Dat blijkt uit de kelk.’ Bruno: ‘Er is niets over.’ Teuzo: ‘Hij is gezuiverd.’ Johannes: ‘Geen wonder, onze broeder Gregorius is de hele dag in touw geweest.’Ga naar eindnoot85 Albert: ‘Hij heeft de hele dag geschreeuwd.’ Teuzo: ‘Een Rooms gesprek heeft de man uitgeput.’ Johannes: ‘Zoals een Rooms gesprek Gregorius heeft uitgeput, zo heeft Gregorius de kruik uitgeput.’ De kardinaal van Pisa: ‘Wij allen, kardinalen en legaten van de Roomse kerk, hebben dit gebruik gemeen met de zalige paus, dat wij graag drinken.’ De paus: ‘Apollo's orakel spreekt niet meer waarheid.’Ga naar eindnoot86 Johannes: ‘Drinken is menselijk.’ Teuzo: ‘Wij zijn tenslotte maar mensen.’ | |
[pagina 338]
| |
NawoordAnno 2010 zijn de katholieke clerus en het Vaticaan onverminderd in staat om schandalen te ontketenen en toe te dekken. In de middeleeuwen was dat al niet anders, getuige talloze gedichten en prozawerken waarin geestelijken worden voorgesteld als smulpapen, dronkenlappen en schuinsmarcheerders. Binnen de Latijnse literatuur van de middeleeuwen zijn bijvoorbeeld in de Carmina Burana heel wat gedichten te vinden waarin de zonden van de Roomse curie, met name geldzucht en simonie, worden gehekeld. Zoals veel middeleeuwse literatuur zijn ook deze antipauselijke, satirische gedichten veelal anoniem overgeleverd, maar in een aantal gevallen weten we wel iets over de auteurs ervan. Een bekende vertegenwoordiger van deze vaak als vaganten of goliarden aangeduide dichters is Walter van Châtillon, die onder meer gedichten als Utar contra vitia en Propter Sion non tacebo, beide opgenomen in de Carmina Burana, op zijn naam heeft staan. Walter, geboren in Rijsel, was bepaald geen zwartgallige vagebond, zoals de vaganten nogal eens worden getypeerd; hij had een prebende als kanunnik en verkeerde in de omgeving van de aartsbisschop van Reims, aan wie hij omstreeks 1180 zijn beroemde Alexanderepos (de Alexandreis) opdroeg. Een andere, vroege vertegenwoordiger van deze poëzie in Vlaanderen is Petrus Pictor (Pieter de schilder), kanunnik van de kathedraal van Sint-Omaars, die omstreeks 1100 zijn verzen dichtte. Ook in proza werd de Roomse geldzucht onder vuur genomen; een bekend voorbeeld is het Evangelium secundum Marcam argenti (Het evangelie volgens Marcus Zilverling), eveneens te vinden in de Carmina Burana. Om de bekendheid van het thema te illustreren verwijs ik ook nog even naar het verhaal van de wraak van de haan uit de Speculum stultorum (Spiegel voor dwazen) van Nigel van Longchamp (zie elders in dit jaarboek). Volgens Thomson, de bezorger van de meest recente editie van de in deze bijdrage vertaalde tekst, is het Tractatus Garsiae de vroegste, uitvoerigste en wellicht grappigste antipauselijke satire van de twaalfde eeuw. In deze Latijnse prozatekst, een cento van Bijbelse, liturgische en klassieke citaten, is het thema van de hebzucht van de paus en de pauselijke curie uitvoerig en op komische wijze uitgewerkt. Garcia's werk is in diverse manuscripten bewaard gebleven; twee vroege handschriften (A en B) worden bewaard in de bibliotheek van het Vaticaan - het hol van de leeuw. Toch gaat het waarschijnlijk niet om subversieve literatuur van ontevreden zwartkijkers, maar om amusement, een soort gezelschapsspel vol intertekstuele verwijzingen door en voor geestelijken. | |
[pagina 339]
| |
In twee manuscripten wordt de tekst toegeschreven aan Garcia, in één daarvan wordt vermeld dat hij een kanunnik uit Toledo was. Het is evenwel mogelijk dat deze toeschrijving gedistilleerd is uit gegevens over de persona van de auteur in de tekst, zoals wel vaker het geval is met biografische informatie over middeleeuwse auteurs. Anderzijds is het niet onredelijk om te veronderstellen dat de auteur een Spanjaard was en banden had met de kathedraal van Toledo, aangezien een bezoek van de aartsbisschop van Toledo aan de paus in Rome centraal staat in deze tekst. Waarschijnlijk gaat het om iemand uit de entourage van aartsbisschop Bernardus, de ware naam van Grimoardus. Bernardus van Agen, uit Frankrijk afkomstig, was monnik en abt van de cluniacenzerabdij van Sahagun in Noord-Spanje. Na de inname door christelijke legers van Toledo, de oude hoofdstad van het Visgotische koninkrijk dat in de achtste eeuw door de Moren werd veroverd, werd Bernardus in 1088 door paus Urbanus II (1088-1099), die evenals Bernardus uit Frankrijk afkomstig was en tot de orde van Cluny behoorde, tot aartsbisschop van Toledo benoemd. Bernardus' reis naar Rome en het verlenen van het legaat zijn historisch aanwijsbaar, evenals de genoemde bisschoppen en kardinalen. Bernardus was in mei 1099 in Rome, maar hij had zijn bevoegdheden als pauselijk legaat van Spanje en Narbonne reeds in 1092 verkregen; ze werden echter opnieuw bevestigd tijdens het bezoek van 1099. De tekst dateert waarschijnlijk uit de zomer van 1099; kort na het bezoek van Bernardus, in mei van dat jaar, stierf Urbanus II (in juli). In het verhaal wordt met geen woord gerept over de dood van de paus, zodat de tekst waarschijnlijk nog tijdens Urbanus' pontificaat is voltooid. | |
SatireIn de tekst kunnen vijf delen worden onderscheiden. Het verhaal begint met de komst van aartsbisschop Grimoardus naar Rome, waar hij de paus relieken aanbiedt van de heilige Albinus en Rufinus. Na dit narratieve deel volgt een spotsermoen op deze heilige martelaren. In het derde, narratieve, deel worden de relieken bijgezet. Vervolgens spreekt de paus een spotsermoen uit op de deugden van de beide heiligen en roept hij het gezelschap op om het er eens flink van te nemen. Het laatste deel bestaat uit een komische woordenwisseling tussen de paus, de kardinalen en Garcia, met vele verwijzingen naar Terentius. | |
[pagina 340]
| |
Zoals in veel middeleeuwse satire staat ook hier het beeld van de omgekeerde wereld centraal: Rome is het centrum van de hebzucht en Mammon is god; voor de smulpapen in de pauselijke curie is vreten en zuipen een deugd, matigheid, nuchterheid en versterving heiligschennis. Ze zien in Gods schepping enkel voedsel (Lucht, zee, aarde, rivieren, bronnen, moerassen, meren, beken, sleep alles aan, eet het op, slik het door, verslind het) en de paus met zijn alles verslindende vraatzucht lijkt op de hel en de duivel (Laat zien of de bisschop van Rome een keel heeft, of hij hooi om zijn hoorns heeft). De paus en zijn kardinalenkliek drinken niet uit de bittere kelk van het lijden die Christus dronk, maar uit een die gevuld is met uitstekende wijnen en geleegd wordt om van te genieten. Ze richten zich niet op het hemelse en spirituele; hun honger en dorst gaat enkel uit naar het aardse en lichamelijk genot. Het Tractatus Garsiae vertoont op tal van punten overeenkomsten met de satire in de Ysengrimus, het grote Gentse dierenepos: motieven als simonie en de hebzucht van de paus en andere hoge geestelijken, hun dranklust en vraatzucht, speels gebruik van Bijbelteksten en het beeld van de omgekeerde wereld.Ga naar eindnoot87 Ik geef enkele voorbeelden. In De vos en de haan, de episode waarin Reynaert afgetroefd wordt door de sluwe haan Sprotien (de vos laat zich door de haan opjutten om zijn afkomst te verdedigen en doet dan zijn bek open), scheldt de vos woedend zijn tanden uit die de haan lieten glippen. Hij barst uit in een tirade over geldzucht en omkoperij die de kerk hebben aangetast, en niet alleen de bisschoppen, maar ook de paus in eigen persoon. De visser Kefas en de leraar Paulus zouden hetzelfde hebben gedaan, maar hadden er geen verstand van. Deze hemelse visser (de paus, MN) werpt zijn netten uit om ontelbare geldstukken op te halen, maar weinig zielen. Hij bekommert zich er niet om mensen naar hun verdiensten te beoordelen, maar naar hun geld en wie meer geeft, krijgt van hem een betere plaats in de hemel. Achteloos slaat hij de woorden van de apostelen in de wind en scheert zijn schapen met het scheermes van de aartsbedrieger Simon.Ga naar eindnoot88 Niet alleen de paus krijgt ervanlangs, ook monniken die zich tot bisschop laten benoemen moeten het ontgelden, wolfsmonniken in de omgekeerde wereld van het Gentse dierenepos. In Isegrim in het klooster lezen we hoe de wolf zich in de wijnkelder van de Sint-Pietersabdij te buiten gaat aan de wijn van de monniken. Als verklaring vertelt hij de woedende broeders dan dat de orde waar hij toe behoort, die van de wolfsmonniken, op grond van mateloze hebzucht uitstekende bisschoppen levert: | |
[pagina 341]
| |
Uit het gezelschap van onze orde moet de meerderheid der bisschoppen, wier levenswandel alom gewaardeerd wordt, gekozen worden. Zij zullen laten zien hoe vroom ze hun schapen hoeden en van welke eenvoud het geloof is waarin ze God vrezen. Zij zullen bepalen dat ze alles wat in het bezit is van het volk, de clerus en de kloosters naar eigen believen en ten eigen bate mogen ontvreemden door middel van geweld, gebeden, processen, mooipraterij, bedrog, dreigementen en alle andere middelen die orde, moraal en matigheid vreemd zijn. Deze regel is slechts gedeeltelijk bekend bij de bisschoppen die uit de clerus gekozen worden en zij houden zich er, zoals ze geleerd hebben, slechts gedeeltelijk aan. Zij slurpen niet alles op, maar drinken mondjesmaat. Misleid door wat ze gepakt hebben, laten ze toe dat nog meer achterblijft. Daarom moet het verstandige deel van de clerus heilige kloosterlingen uitkiezen die als principe hebben dat ze niets laten liggen en die eerst grijpen, dan schrapen en tenslotte likken. Heus, heel de regel der deugden is voor hen een open boek. Beide teksten staan in dezelfde traditie van antiroomse satire, die in de elfde eeuw zichtbaar wordt en in de twaalfde eeuw een geweldige bloei beleeft. Zoals in de Ysengrimus te zien is, en ook in de al eerder genoemde Speculum stultorum (Spiegel voor dwazen) van Nigel van Longchamp, werd deze satire ook graag verwerkt in het dierenepos. En dan is de wolf, voor middeleeuwers het vraatzuchtige roofdier bij uitstek, natuurlijk een prachtige verpersoonlijking van de herder die zich niet om zijn schapen bekommert maar enkel om zijn buik: een wolf in schaapskleren. | |
[pagina 342]
| |
VerantwoordingIk heb de tekst vertaald naar de editie van Thomson (Tractatus Garsiae or The translation of the relics of SS. Gold and Silver, edited with introduction, text, translation and notes by Rodney M. Thomson, Leiden, 1973). Bij het schrijven van het nawoord en de aantekeningen heb ik gebruik gemaakt van Thomsons editie, María Rosa Lida de Malkiel, Estudios de Literatura Española y comparada, Buenos Aires, 1966, p. 1-13, en Martha Bayless, Parody in the Middle Ages. The Latin Tradition, Ann Arbor, 1996, p. 145-153. Bijbelcitaten zijn overgenomen uit De Bijbel. De nieuwe Bijbelvertaling, 's-Hertogenbosch/Leuven, 2004. |
|