Tiecelijn. Jaarboek 3 (jaargang 23)
(2010)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
ArtikelApen in Die hystorie van Reynaert die vos
| |
[pagina 44]
| |
Boekert de klerkBoekert de hofklerk krijgt van Nobel de opdracht om de brief te lezen die Bellijn op verzoek van Reynaert heeft bezorgd. Boekert is in dienst van de koning. Hij moet alle brieven lezen die binnenkomen, omdat hij allerlei vreemde talen begrijpt. Maar dit is wel een heel vreemde taal. In de pelgrimstas, gesneden uit de huid van Bruun de beer, bevindt zich geen brief, maar de kop van Cuwaert de haas. De koning, dit ziende, weet zich bedrogen door Reynaert en geeft een verschrikkelijke brul, waarmee hij alle dieren de stuipen op het lijf jaagt. Dankzij de verzoening door Firapeel tussen Nobel enerzijds en Isegrim en Bruun anderzijds komt alles toch weer op zijn pootjes terecht. Boekert krijgt in de bronnen steeds een andere naam: A: Botsaerde, F: Bockarde (Bockart), B: Koekaert (Kockaert). Vanaf Plantijn 1564: Bockaert; Plantijn 1566 in de Franse tekst: Bocquart. Boekert zou een woordspeling zijn op boek en afgeleid van Bockarde in F. Dat het hier een aap betreft, weten we volgens Lulofs alleen uit de Latijnse Reynardus vulpes (vs. 1732). Op deze plaats staat boccardus simeus (lees: Boccardus simius). De aap komt in de middeleeuwse afbeeldingen voor als schrijver. Bij de bespreking van de apen in de Twispraec zagen we dat de aap ook als klerk voorkomt in de dialogen.Ga naar eindnoot3 Het is opmerkelijk dat Bouwman en Besamusca aangeven dat het onduidelijk is om welk dier het hier gaat. Een ander argument, dat ik nergens ben tegengekomen, kan volgens mij zijn dat zowel de aap als de wilde ezel als vertegenwoordigers van de duivel worden gezien. In A en F nemen Botsaert en Bruneel de pelgrimstas van de hals van Bellijn. Lulofs meent dat het hier gaat om bruintje de ezel. Dat de ezel als klerk wordt voorgesteld, ziet Lulofs als een voorbeeld van de verkeerde wereld:
| |
[pagina 45]
| |
een domme ezel doet het schrijfwerk. Merkwaardigerwijs wordt Bruneel in B en Pg vervangen door Tybeert. Vanaf Plantijn 1564 wordt alleen Bockaert genoemd. Bruneel of Tybeert komen vanaf 1564 in deze passage niet meer voor.Ga naar eindnoot4 | |
Mertijn, de advocaat van de bisschop van KamerijkIn Reynaerts hystorie is Reynaert door bemiddeling van Grimbeert de das weer naar het hof gekomen en staat nu terecht voor de moord op Scerpenebbe, de vrouw van de raaf Corbant, en de mislukte aanval op het konijn Lampreel. In het verweer van Reynaert tegen de beschuldigingen vertelt de vos over zijn ontmoeting met Mertijn de aap. Na de tweede indaging door Grimbeert liep Reynaert te tobben op de hei en daar ontmoette hij zijn oom Mertijn, ‘die wiser is dan enich pape van grammarien inder practike. hi was langhe des bisscops aduocaet van cameric.’Ga naar eindnoot5 Mertijn vraagt hem wat er aan de hand is. Reynaert zegt hem dat hij zich bezorgd maakt over de aantijgingen. Hij vertelt Mertijn zijn versie van de toedracht van de zaak over de wonden van Lampreel het konijn en de dood van Scerpenebbe, de vrouw van Corbant de raaf. Lampreel zou Rossel, de jongste zoon van Reynaert, een tik hebben gegeven, toen hij (Rossel) mee wilde eten van het brood dat Reynaert aan de hongerige Lampreel gegeven zou hebben. Reynaerdijn, zijn oudste zoon, zou opgekomen zijn voor Rossel en Lampreel verwond hebben. Wat Scerpenebbe betreft liegt Reynaert Mertijn voor dat Corbant bij Reynaert kwam klagen over de dood van Scerpenebbe. Zij zou zich te goed hebben gedaan aan een dood dier vol maden, die haar keel zouden hebben gespleten waardoor ze overleed. Mertijn adviseert zijn neef om naar het hof te gaan om daar zijn onschuld te bepleiten. Maar Reynaert durft niet, omdat hij in de pauselijke ban is gedaan, nadat hij Isegrim allerlei valse adviezen had gegeven over het intreden in het klooster in Elmare. Mertijn stelt hem gerust. Hij heeft vele connecties in Rome en daar valt met geld veel te ritselen. Ook is zijn nicht daar de concubine van een kardinaal die grote kans maakt op het pausschap. Als hij naar het hof gaat, zal hij daar zijn vrouw Rukenau aantreffen, haar twee zusters en drie van zijn kinderen. Op hen kan hij een beroep doen. Door de weerleggingen van de aanklachten door Reynaert en onder de indruk van de connecties die zijn oom Mertijn in Rome heeft (waarmee Reynaert schermt) en het machtsvertoon van de apenfamilie aan het hof, trekken Lampreel en Corbant zich terug, waarmee de aanklachten zijn ingetrokken. | |
[pagina 46]
| |
Mertijn is de eerste van de apenfamilie die optreedt in Reynaerts hystorie. De naam komt in het Middelnederlands woordenboek voor als Martijn en wordt gebruikt als aanduiding voor de aap in de dierfabel Rein II (= Reynaerts hystorie). Wackers meent dat het hier om de standaardnaam voor de mannetjesaap in het Middelnederlands gaat. Volgens Janson wordt de aap in de middeleeuwen negatief beoordeeld. Staaltjes van zijn conclusie gaan wij zien in de hier volgende paragrafen.Ga naar eindnoot6 Onder de connecties van Mertijn in Rome bevinden zich invloedrijke mannen met weinig vleiende, maar veelzeggende namen als ‘oem simon die sere machtich ende groet is’ die, als je hem wat geeft, je graag helpt. De term simonie verwijst naar Simon de Magiër, die door Petrus werd bestraft omdat hij geld bood nadat hij door handoplegging de Heilige Geest had ontvangen (Handelingen, 8: 9-24). Het betreft de in de middeleeuwen wijdverbreide en door Luther en anderen verfoeide handel in geestelijke goederen of diensten. Naast ‘oem simon’ treffen we in deze passage ook nog ‘prentout. ende luuster vele. ende scalck vont Ghif mi een greep volle’ aan. Deze namen worden in de drukken vanaf Plantijn 1564 aangepast: Grijpet-al, Luystert nauwe ende Goede Inuentie’. In het Zuid-Nederlandse volksboek 1700 ontbreken deze namen.Ga naar eindnoot7 Dat zijn nicht de concubine is van een kardinaal, past in de middeleeuwse opvattingen dat apen, maar zeker ook apinnen, zeer wellustig zijn. Apinnen representeren vaak verlokkingen en genotzucht, de mala mulier (de slechte vrouw). Een apin als concubine van een kandidaat voor het pausschap zou een ketterse allusie kunnen zijn op de antichrist, die dreigt plaats te gaan nemen op de stoel van Petrus.Ga naar eindnoot8 | |
Rukenau, de wijze vrouwMaar de koning laat het er, na de intrekking van de aanklachten van Lampreel en Corbant, niet bij zitten. Hij beschuldigt Reynaert van vernedering en bedrog dat hij de koning zelf heeft aangedaan door het zenden van de kop van Cuwaert. Reynaert wordt door deze beschuldiging zeer bevreesd en staat voor het eerst met zijn mond vol tanden. Op dat moment neemt de apin Rukenau het op voor Reynaert. | |
[pagina 47]
| |
Rukenau als advocateRukenau (flinke stank) is bevriend met de koningin, bekend om haar wijsheid en een graag geziene vrouw. Als een ware advocaat opent ze haar verdediging. De rede van Rukenau is een demonstratie van misbruik van geleerdheid in een zaak die stinkt. De rede bestaat uit een inleiding gevolgd door twee afzonderlijke delen. In het eerste deel gaat ze in op de verdiensten van Reynaert, het tweede deel is niets minder dan een intimidatie van de koning doordat ze de aanhang van Reynaert schetst. Ze start met een verwijzing naar Seneca over rechtvaardige rechtspraak en enkele Latijnse citaten uit het evangelie betreffende barmhartigheid en het niet oordelen over iemand, opdat men zelf niet geoordeeld wordt. Ook het werpen van de eerste steen door hem die zonder zonde is en het verwijderen van de balk uit het eigen oog, voordat men de splinter uit andermans oog haalt, wordt door Rukenau aangehaald. Dan herinnert ze Nobel aan de goede werken die de grootvader en vader van Reynaert in het verleden voor het hof hebben gedaan. Ook wordt het advies dat Reynaert uitbracht, nadat hij door Nobel gevraagd was hoe te oordelen over de klacht van de man die een slang had bevrijd uit een strik, in stelling gebracht.Ga naar eindnoot9 De streken van Reynaert handelt ze af als kleine misdaden: het roven van kippen valt in het niet, als men dit vergelijkt met het stelen van koeien, ossen, rammen en paarden, zoals beren en wolven doen. Na deze lange inleiding, waarbij ze ook nog Salomon, meester Avicenna en Aristoteles aanhaalt, gaat ze over tot de beschrijving van de macht waarover zij en haar drie volwassen ‘zonen’ beschikken en die ze zou kunnen inzetten als Reynaert in nood kwam: pure intimidatie. Ze beschrijft haar zonen: Biteluys, Vulromp en haar dochter Hatenete. Hier is de tekst inconsequent. Eerder sprak Rukenau van haar drie zonen. De beschrijvingen van de ‘deugden’ van haar kinderen zijn kostelijk. Biteluys stinkt en verschoont zich niet, Vulromp is lui en vraatzuchtig en Hatenete is schurftig, om maar een paar eigenschappen te noemen. Hatenete is zeer handig in het ontluizen van het hoofdhaar van mensen. Ze doet dit werk voor landlopers, vagebonden en luie dienstmeiden, ook al geen aanbeveling. Ze zijn zo lelijk als Barabas en even groot als hun moeder. Daarna roept Rukenau alle verwanten van Reynaert op om voor de koning te gaan staan teneinde hem te laten zien wat Reynaert aan aanhang heeft. Wanneer Nobel deze overmacht ziet, bindt hij in en geeft hij Reynaert weer het woord, die gesterkt door de steun van Rukenau, begint aan zijn juwelenrede, waarin hij op leugenachtige wijze de beschuldiging van Nobel weer- | |
[pagina 48]
| |
legt: hij heeft niet de kop van Cuwaert naar Nobel gestuurd, maar fabelachtige juwelen.Ga naar eindnoot10 | |
Rukenau als mental coach voor ReynaertRukenau en haar zoon Biteluys komen later in het verhaal weer terug. Biteluys staat samen met Grimbeert de das borg voor Reynaert tijdens het duel dat hij aan moet gaan met Isegrim. Rukenau geeft Reynaert voor het duel allerlei adviezen. Allereerst geeft ze hem het advies 's morgens op zijn nuchtere maag een gebed te bidden dat ze gekregen heeft van de abt van Baudelo. Wie dit gebed bidt, wordt onoverwinnelijk. Dan raadt ze hem aan zich helemaal kaal te scheren tot aan zijn staart en zichzelf met olie in te smeren, zodat de wolf geen vat op hem kan krijgen. Daarnaast moet Reynaert van haar veel water drinken. Hierdoor zal hij veel moeten urineren, maar hij moet zijn urine ophouden totdat het in de strijd van pas komt. Dan moet hij namelijk zijn staart volpissen en deze in het gezicht van Isegrim slaan, waardoor deze verblind raakt. Verder moet hij zijn staart tussen zijn poten houden zodat de wolf er geen greep op heeft. Ook moet hij de wolf steeds ontlopen en met zijn poten zand op laten stuiven zodat de wolf het zicht ontnomen wordt en Reynaert de kans heeft om hem te bijten en te slaan waar hij maar kan. Reynaert moet Isegrim vermoeien door hem steeds te ontwijken. De wolf, die nog niet hersteld is van het villen van zijn voor- en achterpoten, zal snel vermoeid raken. Ze besluit haar adviezen met een bezwerende spreuk die ze van haar man Mertijn leerde. De volgende morgen voor het duel begint, maant Rukenau Reynaert nogmaals haar adviezen niet in de wind te slaan en verlaat ze het strijdperk waarna het tweegevecht begint. Als Reynaert uiteindelijk door het toepassen van de smerige trucs de overwinnaar is, komen de verwanten van Reynaert, waaronder Rukenau, haar twee zusters en haar kinderen hem feliciteren.Ga naar eindnoot11 De bezweringen en unfaire tips van Rukenau schilderen haar zeer negatief. Bezweringen behoren tot de artes magicae, die volgens Hugo van St. Victor (twaalfde eeuw) vanwege hun leugenachtige karakter kwaadaardig voor de mens waren. Thomas van Aquino (ca. 1225-1274) nuanceerde dit officiële standpunt van de Kerk. Hij maakte onderscheid tussen de natuurlijke magie (door God gewild) en de virtutes occultae (geheime bovennatuurlijke krachten), waarbij hulp werd ingeroepen van duivels en demonen. Rukenau bedrijft zwarte magie. Dat het hier om een apin gaat, maakt haar nog meer verdacht | |
[pagina 49]
| |
en riekt bijna naar hekserij. Het bedrijven van zwarte kunst behoorde tot de zogenaamde clerical underworld. Alleen de clerus (niet per se alleen de priesters, maar ook degenen met een lagere wijding) was in staat Latijn te lezen en had toegang tot de Latijnse bronnen waarin men de occulte bezweringen kon terugvinden. Dat maakt de abt van Baudelo en Mertijn, die aan Rukenau de bezweringen hadden geleerd, tot occulte personages. De tips van Rukenau zouden ontleend kunnen zijn aan de werkelijkheid. In een aantal kronieken is een duel in 1455 tussen twee burgers van Valenciennes beschreven. Het kaal scheren, het glad maken van de kleding door olie en het strooien met zand in de ogen van de tegenstanders komen daarin voor. Het bepissen van de staart sluit aan bij de middeleeuwse kennis over vossen. In Der naturen bloeme lezen we ‘alse die vos uliet uor die honde / slati danne dor hare monde / sinen ruen bepisten start / ende ontuliet te woude wart’ (vs. 4551-4554). Dit lezen wij ook bij Bartholomeus (419vb 28-33).Ga naar eindnoot12 Deze truc moet voor de wolf extra vernederend zijn, als wij bedenken dat zijn welpen blind zijn geworden door het bepissen van hun ogen door de vos, een van de aanklachten van Isegrim. Dat de urine van de vos blindheid kan veroorzaken, vinden we niet terug in de bestiaria. Reynaert onderhoudt banden met een wel zeer bedenkelijke familie. De adviezen moeten hem als vos niet helemaal nieuw in de oren geklonken hebben. Opmerkelijk is dat het hier, zowel in B als in Pg, gaat om drie apenjongen. Dit is niet conform de middeleeuwse traditie waarin steeds sprake is van twee. Vanaf Plantijn 1564 worden steeds twee jongen genoemd. In de middeleeuwen was er in sommige streken een wijdverbreid bijgeloof dat een vrouw die meerlingen baarde overspelig moest zijn geweest: voor elk kind een andere man. Deze opvatting vinden we bijvoorbeeld terug in de eerste branche van de Oudfranse Cycle de la Croisade (Noord-Frankrijk, ca. 1100-1300). Hierin trouwt een zekere Beatrix met koning Oriant van Illefort. Het echtpaar blijft kinderloos. Als Beatrix vanaf de kasteeltoren een vrouw met een tweeling ziet, verzucht ze jaloers dat het baren van een tweeling op overspel duidt. Prompt bevalt ze die nacht van een zevenling. Hoe het verder met die zevenling afloopt, kan men lezen in Van Aiol tot de Zwaanridder onder het lemma ‘Zwaanridder’. Dat Rukenau, maar ook de meerkat zoals we hieronder zullen zien, drie i.p.v. de gebruikelijke twee jongen heeft, maakt de apin overspelig.Ga naar eindnoot13 | |
[pagina 50]
| |
De meerkat, de trotse kraamvrouwEen van de vele klachten van Isegrim over de misdaden hem aangedaan door Reynaert is de mishandeling door de meerkat en haar jongen, waarbij hij bijna het leven liet. Isegrim laat het Reynaert zelf vertellen, want hij kan het zo goed niet vertellen of Reynaert zal het wel weer beter weten. Isegrim en Reynaert liepen eens samen op. Isegrim rammelde van de honger en toen hij niet meer verder kon, zag hij een groot hol van waaruit geschreeuw klonk. De vos raadde Isegrim aan naar binnen te gaan om te kijken of daar iets te halen viel. Maar de wolf durfde niet en stuurde Reynaert het hol in. In het hol lag een apin met een grote muil, lange tanden en klauwen met scherpe nagels. Reynaert ‘waende dat een marmoeyse (een gedrochtelijk figuur maar ook een soort aap (MNW, s.v. marmoset), een baubijn (baviaan) of een meercat (een aap met een lange staart) gheweest hadde.’ Nog nooit had hij zo'n lelijk dier gezien. Ze had drie jongen die net zo lelijk waren als hun moeder. Ze lagen op vuil hooi, waren zeiknat van de urine, besmeurd met hun ontlasting en bovendien stonken ze. Reynaert, bang als hij was voor dit gevaarlijke viertal, besloot het zekere voor het onzekere te nemen en begroette ze allerhoffelijkst. Hij noemde de kinderen de mooiste en de knapste die hij ooit gezien had. Reynaert deed alsof hij op kraambezoek kwam. De apin was zeer verheugd en verzocht Reynaert haar kinderen ook wat wijsheden te leren gezien zijn reputatie. Reynaert noemde de apin zijn tante om haar te vleien en voegt in zijn relaas daar direct aan toe dat zijn echte tante natuurlijk Rukenau is. Ze staat op enige afstand bij het pleidooi van Reynaert. Om geen problemen met Rukenau te krijgen, paait hij haar door te zeggen dat zij (Rukenau) wel zedige en wijze kinderen ter wereld brengt. Omdat het daar zo stonk ‘nae der wyeghen’, wilde Reynaert snel afscheid nemen, maar de apin nodigde de vos uit om eerst wat te eten en bood hem fazanten, patrijzen en wildgebraad aan. Voor thuis gaf ze hem nog een groot stuk vlees mee ‘van eenre hinden’. Reynaert gaf Isegrim, die bij een boom stond te wachten, het stuk vlees. Toen Isegrim dat had weggeschrokt, vroeg hij aan de vos wat zich daar binnen in dat hol bevond. Reynaert vertelde hem dat daar zijn tante met haar kinderen was en dat hij, als hij maar niet de waarheid zei over die kinderen, alles zou kunnen krijgen wat zijn hart begeerde. Reynaert vroeg tussendoor aan de koning of dit niet genoeg was als waarschuwing aan Isegrim. De wolf zei dat hij naar binnen zou gaan en zo zou liegen dat het iedereen zou verbazen. | |
[pagina 51]
| |
De wolf ging het stinkende hol in. De apin leek de wolf wel een dochter van de duivel en haar jongen leken wel stukken vuil. De wolf schrok zo gruwelijk dat hij opriep tot de wapens bij het zien van de nickers die rechtstreeks uit de hel waren gekomen en, voegde hij eraan toe, ‘Ic en sach nye leliker wormen’. De apin pikte dit natuurlijk niet en, toen de wolf dan ook nog plompverloren eten van haar eiste, vlogen de apin en haar jongen hem aan en krabden en beten hem tot bloedens toe. Zwaar gehavend vluchtte hij het hol uit. Toen hij bij Reynaert aankwam, herinnerde de vos Isegrim eraan dat hij had moeten liegen. Soms kan men de waarheid maar beter niet zeggen zoals mannen het hebben gedaan die wijzer en sterker waren dan zij. We hebben hier te doen met een mise-en-abîme: een verhaal-in-een-verhaal; het hoofdthema wordt aan de hand van een spiegelverhaal nog eens verduidelijkt. Een mooi voorbeeld van een mise-en-abîme is de episode over de kleine koning en diens overspelige vrouw in Die wrake van Ragisel, een verwijzing naar Lancelot en de overspelige Guinevere. Het is een van oorsprong Franse literatuurtheoretische term voor een ingebedde tekst die een spiegelend effect heeft ten aanzien van de tekst waarin deze spiegeltekst is opgenomen. De ingebedde tekst heeft altijd een (gedeeltelijke) gelijkenis met het omsluitende verhaal. Zo kan men de Reynaertverhalen in L.P. Boons De Kapellekensbaan (1953) opvatten als een spiegeltekst omdat ze parallellen vertonen met de Ondine-verhalen in die roman. Het liegen om bestwil, wat Reynaert Isegrim aanraadt, verwijst naar het hoofdthema van Reynaerts hystorie. Dit hoofdthema komt uitgebreid aan de orde in de discussie over ‘het liegen om bestwil’, die Reynaert heeft na zijn tweede biecht met zijn pseudobiechtvader Grimbeert. In deze bijna op een traktaat gelijkende passage bespreken de vos en de das het verwerpelijk spreken van leugens. Ook komt het verschil tussen de goede en slechte leugenaar uitgebreid aan de orde. Een goede leugenaar weet waarheid en leugen zo te vermengen dat iedereen zijn verhaal voor waar aanziet. Soms, zo is de conclusie van de vos, ‘moet [men] wel lyeghen alst noot doet’. Deze lange passage staat in Pg precies in het midden van de totale tekst. Ook in hs. B neemt de passage met 108 versregels een centrale plaats in, al is deze iets voorbij het midden. Hier lijkt mij het hoofdthema in Reynaerts hystorie door middel van een moreel discours uitgewerkt te zijn: liegen mag niet, maar soms moet men wel om te overleven en, als het dan toch moet, doe het dan maar goed. De overeenkomst met klassieke en middeleeuwse teksten, waar in het midden van de tekst de plot een wending neemt en/of het hoofdthema van het werk wordt verwoord, is frappant. De tocht naar de onderwe- | |
[pagina 52]
| |
reld van Odysseus en Aeneas, in respectievelijk de Odyssee en de Aeneis, staat ook midden in de tekst waarna het epos een wending neemt. Ook in Van den vos Reynaerde neemt de plot op een centrale plaats in de tekst een wending: na de biecht en voor de komst naar het hof. Reynaert wist tot dan de dans te ontspringen, maar nu volgt zijn proces, echter niet voordat het publiek het debat over waarheid en leugen heeft vernomen, een spanningsverhogend effect. Vanaf Plantijn 1564 is de hele passage geschrapt. Zelfcensuur door de bewerker? Het gaat hier tenslotte om een moralistische beschouwing waarin het niet spreken van de waarheid vergoelijkt wordt. De episode van de vos, de wolf en de meerkat gaat terug op een fabel van Romulus. Twee reizigers, een hypocriet en een eerlijke man, worden voor de koning van de apen gebracht en hun wordt gevraagd wat ze zien. De hypocriet zegt dat hij een machtig heerser en zijn hofhouding ziet, waardoor hij gastvrij ontvangen wordt. De eerlijke man zegt dat hij een ellendige troep apen ziet en wordt daarom ernstig mishandeld. Ook in een aesopische fabel komt dit thema over eerlijkheid terug, wanneer Jupiter aan alle dieren vraagt voor zijn troon te verschijnen om hen beter te leren kennen. Jupiter barst in lachen uit als de apin trots haar jong toont en zegt dat haar jong het mooiste dier is dat Jupiter heeft geschapen. Deze fabels zijn opgenomen in de Esopus en zijn in het artikel Apen in de incunabelen van Geraert Leeu in dit jaarboek geparafraseerd.Ga naar eindnoot14 (Zie ook het artikel Apenfabels van Mark Nieuwenhuis in dit jaarboek, p. 11-17.) | |
ConclusieReynaerts hystorie werd ca. 1375 geschreven, de periode waarin de middeleeuwse opvattingen over apen, zoals wordt aangeven in mijn artikel Apen in de incunabelen van Geraert Leeu nog volop golden. In Reynaerts hystorie worden de apen, maar vooral de apinnen zeer negatief neergezet. De mala mulier wordt stevig aangezet. De zus van Mertijn is een concubine van een prelaat, de kandidaat voor het pausschap. Rukenau is een advocate van laag allooi; ze is overspelig en doet aan zwarte magie. Haar jongen zijn lelijk, stinken, zijn lui, vraatzuchtig, schurftig en vals. Ook de meerkat is aartslelijk, overspelig en vals net zoals haar jongen, die bovendien ook nog met urine en ontlasting besmeurd zijn. Mertijn doet aan simonie en aan zwarte magie. De apen in Reynaerts hystorie, de handlangers van Reynaert, zijn met de nodige humor en met nauwelijks bedekte understatements uitermate negatief uitgewerkt. Ze | |
[pagina 53]
| |
bevestigen hierdoor niet alleen het slechte karakter van de apen maar ook dat van de vos. Het valt op dat aan de apen in de loop der jaren weinig tot geen aandacht is besteed in Tiecelijn; ik ben ze in ieder geval niet tegengekomen.Ga naar eindnoot15 Het was daarom een goed idee van de redactie om deze lacune aan te vullen. Deze eerste kennismaking in Tiecelijn met de apen roept vragen op, meer dan ik hier kon beantwoorden. Er is nog genoeg te doen. * De houtsnede is overgenomen uit Dialogus Creaturarum dat is Twispraec der creaturen (Gheraert Leeu, Gouda, 4 april 1481; Den Haag KB 170 E26), N2r. |
|