Tiecelijn. Jaarboek 3 (jaargang 23)
(2010)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
ArtikelApen in de incunabelen van Gheraert LeeuGa naar eindnoot*
| |
[pagina 19]
| |
Het fonds van Leeu was sterk gericht op een religieuze markt. Maar naast de getijden- en gebedenboeken en heiligenlevens, legde hij ook de statuten van het bisdom Utrecht, het boek over gewoonterecht van Eike von Repgow (Saksenspiegel) en politieke pamfletten op zijn persen. Leeu pakte van alles aan: almanakken, een traktaat tegen de pest, prognosticaties, reisbeschrijvingen en een kroniek (Die cronike of die hystorie van hollant van zeelant ende van den sticht utrecht, later bekend als het Goudse Cronyckje) en natuurlijk de werken waarin dieren, en dan met name de apen, een belangrijke rol spelen. Een indrukwekkend fonds. Zijn leven eindigde op dramatische wijze. In december 1492 heeft hij een arbeidsconflict met zijn letterzetter Henrie van Symmen. Deze wilde zelfstandig worden, maar Leeu wilde hem in dienst houden uit angst dat zijn concurrentiepositie zou verzwakken. Het liep uit op een handgemeen waarbij Van Symmen Leeu aan het hoofd verwondde met een ‘cleyn steecxken’ waaraan Leeu twee of drie dagen later overleed. Dat wij zo goed geïnformeerd zijn over de dood van Leeu, beter dan over zijn jonge jaren, is vanwege een rekening van Jan van Ranst, schout van Antwerpen van 24 juni tot 25 december 1493. In die rekening wordt de dood van Gheraert Leeu beschreven.Ga naar eindnoot1 In dertien van de 228 boeken spelen dieren een hoofdrol. Het betreft Die hystorie van Reynaert die vos (voortaan Pg), Reinaert de vos (D), de Dialogus creaturarum (vijf Latijnse, twee Nederlandse edities en een Franse uitgave) en Dye hystorien ende fabulen van Esopus. Van deze laatste verscheen later bij Leeu nog een Latijnse vertaling en een andere Latijnse fabelcollectie, Aesopus moralisatus cum bono commento.Ga naar eindnoot2 Ik beperk mij tot de Nederlandstalige edities. Vanwege het thema van dit jaarboek, de aap in de Reynaert, ben ik op zoek gegaan naar het beeld van de aap zoals dat in de boeken van Leeu naar voren komt. Zou dit beeld consistent zijn zoals dat van Reynaert (slim en bedrieglijk) of Isegrim (dom, gierig en vraatzuchtig)? Ik ging daarvoor te rade bij drie van zijn uitgaven: Die hystorie van Reynaert die vos, Dialogus creaturarum dat is Twispraec der creaturen (voortaan Twispraec) en Dye hystorien ende fabulen van Esopus (voortaan de Esopus).Ga naar eindnoot3 In deze drie edities komen apen voor. Dit zal ongetwijfeld ook het geval zijn geweest in de Reinaert de vos (D), maar over de laatste bron kunnen wij, voor wat de apen betreft, niets met zekerheid zeggen, omdat het hier slechts om zeven overgeleverde pagina's gaat waarin geen apen voorkomen.Ga naar eindnoot4 Voordat ik de apen bespreek in de drie bovengenoemde bronnen, wordt als inleiding het beeld van de aap in twee bestiaria beschreven: Der naturen bloeme | |
[pagina 20]
| |
(ca. 1270) van Jacob van Maerlant en de vertaling van De proprietatibus rerum geschreven door Bartholomeus Anglicus in de eerste helft van de dertiende eeuw: Van de proprieteyten der dingen (1484), uitgegeven door Jacob Bellaert. In de paragraaf ‘Figura diabolica’ wordt de middeleeuwse connotatie van de aap belicht. Vanwege de lengte van het oorspronkelijke artikel behandel ik de apen in de Die hystorie van Reynaert die vos in een apart artikel elders in dit jaarboek. | |
De aap in Der naturen bloeme, Jacob van MaerlantWaar en wanneer Jacob van Maerlant werd geboren, is onbekend. Men gaat ervan uit dat hij rond 1235 ter wereld kwam, ergens in de omgeving van Brugge. Hij vestigt zich in Damme, niet ver van Brugge, en wordt omstreeks 1260 koster in Maerlant op het Zuid-Hollandse eiland Voorne. Daar start hij zijn schrijverschap. Bekende werken van hem zijn o.a. Alexanders geesten, Historie van den grale en History van Troyen. Rond 1270 keert hij terug naar Damme, waar hij onder meer Der naturen bloeme schrijft. Na deze natuurencyclopedie schrijft hij o.a. zijn Rijmbijbel en de Spieghel historiael. Van Maerlant overlijdt kort na 1291. Der naturen bloeme is een bekorte vertaling in de volkstaal van het Latijnse Liber de natura rerum (ca. 1245) van Thomas van Cantimpré (1201?-ca. 1272). Van Maerlant dacht overigens ten onrechte dat hij met De natura rerum van Albertus Magnus van doen had. Van de twintig boeken heeft Van Maerlant er zeven niet vertaald. Hij schreef het werk rond 1270 in opdracht van de Zeeuwse edelman Nicolaas van Cats. Van Der naturen bloeme zijn elf handschriften overgeleverd, waarvan er zeven zijn geïllustreerd, en een aantal fragmenten van andere handschriften. De hieronder vermelde beschrijving van de aap komt uit het oudste, het zogenaamde Detmoldse handschrift (ca. 1287) dat is opgenomen in het Corpus Gysseling. Het handschrift bevat 16.680 verzen. De aap (vs. 4071-4152) wordt beschreven in het tweede boek dat handelt over de viervoetige dieren.Ga naar eindnoot5 | |
Scheminkel‘Symia mach in latijn / jn onse vlaemsch.i. siminkel sijn’. Zo begint Van Maerlant zijn lemma over de aap. Hij zegt terecht dat symia ontleend is aan het | |
[pagina 21]
| |
Latijn. Simia (v) of simius (m) betekent aap. Het woord simius wordt in klassieke Latijnse geschriften ook als scheldwoord gebruikt: simius iste (die apenkop). Beide woorden, symia en siminkel, komen ook voor in het Middelnederlands woordenboek. Bij scheminkel wordt o.a. vermeld dat ons woord scharminkel afstamt van simiunculus, het met een Latijnse verkleiningsuitgang - unculus - verbasterde simius. Na de korte etymologische inleiding in twee verzen begint Van Maerlant aan zijn beschrijving waarvan hier een parafrase volgt. De aap is ruig behaard en komt qua lichaamsbouw overeen met de mens. De apin draagt twee jongen: het liefste aan haar borst, het andere op haar rug. Als ze wordt bejaagd, geeft ze noodgedwongen als eerste haar liefste jong op en vlucht ze met het minder geliefde jong omdat ze dit niet van zich af kan schudden. Tegen haar zin in moet ze al haar liefde aan dit jong geven. Apen krijgen steeds twee jongen; het ene haten ze, het andere hebben ze lief. Apen zijn slimme dieren. Ze doen alles na en kunnen daardoor ook gemakkelijk gevangen worden. Jagers die weten waar apen zitten, trekken speciale schoenen aan, terwijl de apen hen de hele tijd observeren. Als de jagers de schoenen hebben aangetrokken, trekken ze deze weer uit, laten de schoenen achter en trekken zij zich terug. De apen komen dan te voorschijn, trekken de schoenen aan en knopen die zo stevig dicht dat ze niet meer kunnen vluchten. Ook Plinius beschrijft volgens Van Maerlant een dergelijk geval van na-apen. Als een jager apen wil vangen, smeert hij zijn ogen dicht met lijm. Bij zijn vertrek laat hij de pot met lijm achter. De apen doen hem na en zijn zo een makkelijke prooi. Apen kunnen moeilijk stilzitten. Hun smaak is het beste ontwikkeld en ze hebben geen staart. Ze kunnen gemeen bijten, ook als ze getemd zijn, en spelen met plezier met kinderen. Apen eten graag appels en noten, maar niet als deze zuur zijn. Dit is dwaas: wie het zure en bittere mijdt, heeft niet het recht om zich te verheugen over het zoete. Een aap vergeet niet snel, als hem iets is aangedaan. Als iemand door een vriend geslagen wordt en hem niet kan vergeven, lijkt hij op een aap. Zo iemand zal tevergeefs bidden om vergeving van zijn zonden. Er zijn apen die wel een staart hebben en sommige daarvan hebben een brede staart en een baard. De laatstgenoemden zijn mooier en lijken niet op de anderen. De tanden, de mond, de ogen en de wenkbrauwen van de aap lijken op die van de man, maar de armen, handen en borsten op die van een vrouw. Het inwendige van de aap komt, in vergelijking met dat van andere dieren, het minst overeen met het inwendige van de mens. In India komen witte apen voor en apen hebben geen navel, zoals de mens.Ga naar eindnoot6 | |
[pagina 22]
| |
Van de proprieteyten der dingen, Jacob BellaertVan de proprieteyten der dingen is een Middelnederlandse vertaling van de dertiende-eeuwse Latijnse encyclopedie De proprietatibus rerum van de franciscaan Bartholomeus Anglicus (ca. 1190-ca. 1260, voortaan Bartholomeus). Over hem is weinig bekend. Wat we weten, is uit een kroniek van Giordano van Giano (1262). Daarin staat vermeld dat Bartholomeus in 1230 als lector is aangesteld in een studium (universiteit) in Maagdenburg. In 1231 gaat hij op reis met twee franciscaner broeders. In 1284 wordt hij door Salimbene in zijn Chronica Fratrum aangehaald in een passage over olifanten. Hierbij wordt terloops opgemerkt dat hij in Parijs Bijbelonderricht had gegeven. Dit is alles wat met zekerheid over hem bekend is. De proprietatibus rerum is het enige boek dat op zijn naam staat. Naar eigen zeggen heeft hij een compilatie samengesteld van ‘libris authenticis sanctorum et philosophorum’ (authentieke boeken van de heiligen en de filosofen). Het werk bevat negentien boeken en bestrijkt - na de beschrijvingen van God, de engelen en de ziel - de gehele schepping. Het was een bestseller. De tekst is bewaard in minstens 240 handschriften. Vóór 1500 werd het werk twaalfmaal in het Latijn gedrukt. Vermoedelijk begin vijftiende eeuw werd de tekst in de volkstaal vertaald. Eind vijftiende eeuw verschenen de eerste volkstalige drukken. Een Nederlandstalige editie verscheen in 1485 bij Jacob Bellaert in Haarlem: Van de proprieteyten der dingen. De drukker heeft zeer waarschijnlijk bij Gheraert Leeu het vak geleerd. Met hem wordt, zo neemt men aan, de spot gedreven in Die hystorie van Reynaert die vos (1479). De ram Bellijn wordt plotseling twee maal Bella(e)rt genoemd en bij een opsomming door Nobel van beroemde steden wordt in plaats van Douai, dat alleen in handschrift B voorkomt als ‘duwa’, Zierikzee genoemd, de plaats waar hij geboren is. Bellaert zou te vaak in de drukkerij van Leeu gezegd hebben ‘bij ons in Zierikzee’.Ga naar eindnoot7 De aap komt voor in boek 18, hoofdstuk 12.Ga naar eindnoot8 | |
De aap in Van de proprieteyten der dingenDe Nederlandse tekst van Bartholomeus komt op sommige plaatsen overeen met die van Van Maerlant. De apin krijgt ook bij Bartholomeus twee jongen, die zij bij zich draagt, het liefste op haar borst, het gehate jong op haar rug. Als ze wordt opgejaagd, werpt ze het liefste jong weg en uiteindelijk, als het niet anders kan, ook het andere jong. Het is daarom dat ze vaak wordt gevangen. | |
[pagina 23]
| |
Het wegwerpen van het gehate jong en het vaak gevangen worden vanwege het lange meedragen van dit jong, zijn toevoegingen die bij Van Maerlant ontbreken. Ook de passage over de eigenschap van de aap dat hij alles imiteert, waarvan jagers gebruik maken door schoenen aan te doen en te strikken, is terug te vinden bij Bartholomeus. Wel voegt hij honden toe bij de jacht op de apen. Het dichtlijmen van de ogen ontbreekt bij Bartholomeus. De beschrijving van de aap is bij Bartholomeus veel uitgebreider. Volgens Plinius is het gelaat van ‘die gheslachten vanden simmen’ gelijk aan dat van de mens. Daarmee onderscheiden de apen zich van alle dieren met en zonder staart. Bartholomeus onderscheidt vijf soorten apen. Er zijn apen die staarten hebben, apen die qua kop op honden lijken, apen die ruig behaard zijn met lange manen en die borsten hebben die uitsteken en ‘die de quaetheyt (boosheid) haest vergheten hebben’. Dan zijn er ook nog apen die maar niet genoeg van de apinnen kunnen krijgen en tenslotte apen die met hun lange baard en een brede staart sterk afwijken van de andere apen. Bij Van Maerlant komen, verspreid in zijn tekst, ook verschillende soorten apen aan bod, maar niet zo systematisch als bij Bartholomeus. De apin, eenmaal gewend aan een huis, staat toe dat men met haar jongen speelt. Als zij jongen heeft, laat ze haar jongen zien en ze kent degenen die vriendelijk voor haar zijn. Dit stemt min of meer overeen met Van Maerlant, die eraan toevoegt dat apen kunnen bijten, ook als ze tam zijn. Bartholomeus haalt hier Plinius aan, maar ook Avicenna, een zeer invloedrijk arts en filosoof in Perzië omstreeks 1000, die zegt dat apen tanden hebben en dat de beet van de apen vergiftigd is, vooral van die met lange staarten. Sommige apen hebben tanden als de mens en ook scherpe ‘rodelachtighe oghen’ (roodachtige ogen). Ze hebben ook ‘mammen’ op de borst en vingers als een mens. Ze lopen op twee voeten en hebben hielen. Volgens Aristoteles, die Bartholomeus hier aanhaalt, kunnen weinig dieren dat, uitgezonderd de mens. De ingewanden zijn gelijk aan die van de mensen. Hierin wijkt Bartholomeus af van Van Maerlant, die juist zegt dat het inwendige van de aap niet overeenkomt met dat van de mens. Haar vrouwelijkheid ‘ghelijct der wiuen dinc’ en ‘die vede (penis) vanden mannikens gelijct den hontsdingheren’. Bartholomeus merkt op dat Avicenna en Aristoteles hetzelfde hebben gezegd. Hij is hier uitvoeriger dan Van Maerlant. Van nature kan de aap springen en spelen en nog veel meer. Het zijn kwade beesten, als ze niet getemd zijn. Temmen doet men door ze te slaan en vast te binden. Om te voorkomen dat ze weg lopen, moet men de aap aan een blok vastbinden. Apen kan men van alles voeren en ze zijn gewoon om de luizen op | |
[pagina 24]
| |
het hoofd van een mens te zoeken en op te eten. De leeuw wil graag apenvlees eten als hij ziek is, want volgens Isidorus en Plinius geneest hij daarna. Deze eigenschap ontbreekt bij Van Maerlant. In de beschrijving van Bartholomeus ontbreken de moralisaties, die Van Maerlant tussen de beschrijvingen door heeft ingevoegd. De passage waarin gezegd wordt dat apen geen zure appels en noten eten, ontbreekt bij Bartholomeus. Evenmin is de passage, waarin vermeld wordt dat de aap niet snel vergeet als hem iets wordt aangedaan, terug te vinden bij Bartholomeus. Dat in India witte apen voorkomen en dat ze geen navel hebben, wordt ook niet door hem vermeld. | |
Figura diabolicaIn een 384 pagina's tellende studie behandelt de Engelse kunsthistoricus Horst Janson (1913-1982) in elf hoofdstukken de traditionele kennis van de apen in de oudheid, middeleeuwen en de renaissance. Na inleidingen over de kennis van de aap in bestiaria, beschrijft hij talloze afbeeldingen van apen. Drôlerieën, miniaturen, schilderingen en beeldhouwwerken passeren de revue. In de inleidingen behandelt hij o.a. de apen in Der naturen bloeme van Van Maerlant, maar ook de apen in De proprietatibus rerum van Bartholomeus. Ook de apen in Reynaerts hystorie komen, zij het summier, aan bod. Interessant voor ons zijn de beschrijvingen van de connotaties van de aap in de middeleeuwen. In de eerste twee hoofdstukken treffen we veel negatieve kwalificaties van de aap aan. De aap wordt al sinds de oudheid als een lelijk en schandelijk dier beschouwd. In De natura deorum I, 35, 97 van Cicero (106-43 v. Chr.), die de Romeinse dichter Ennius (239-169 v. Chr.) aanhaalt, staat te lezen: ‘simia quam similis turpissima bestia nobis’, (hoezeer lijkt de aap, het lelijkste en schandelijkste beest, op ons). Dit, niet helemaal van humor gespeende citaat, wordt in de middeleeuwen maar ook daarna vaak geciteerd. De aap wordt gezien als een karikatuur van de mens en wordt in de loop der eeuwen het prototype van de trickster, de pluimstrijker, de huichelaar, de lafaard, de verpersoonlijking van de lelijkheid en de wellust. Met de komst van het christendom wordt de aap een symbool voor alle vijanden van Christus: heidenen, afvalligen, ketters of ongelovigen. In de Physiologus (Grieks bestiarium geschreven door een anonieme auteur, Alexandrië ca. 200 AD, vertaald in het Latijn ca. 400 AD) wordt zowel de wilde ezel (onager) als de aap (simius) | |
[pagina 25]
| |
als vertegenwoordiger van de duivel omschreven. De aap krijgt van de vroegchristelijke auteurs ook via een andere weg zijn negatieve connotatie. Hij wordt geassocieerd met Egypte, het land van de duisternis, van waaruit Mozes het Joodse volk had geleid. In de vroegchristelijke iconografie, maar ook in de middeleeuwen, worden apen afgebeeld in een Egyptische context en daardoor verbonden met het land van de duisternis. Een derde verwijzing naar de duivel is de naam van de aap, in het Latijn: simius. Die zou etymologisch afgeleid zijn van similitudo = gelijkheid, overeenkomst. Lucifer of Satan, als een onwaardige imitator, wilde gelijk zijn aan God: simia Dei. In de Latijnse bestiaria wordt over het algemeen de vrouwelijke vorm simia gebruikt, ook als men de mannetjesaap simius bedoelt. Het is opvallend dat de aap in de middeleeuwen vaak vrouwelijke eigenschappen krijgt toebedeeld: doortraptheid, wispelturigheid, wellustigheid en een merkwaardige verbondenheid met de maan.Ga naar eindnoot9 Solinus (derde eeuw na Chr.) beweert dat apen verheugd zijn als het volle maan is, maar treuren als de maan afneemt, een verwijzing naar de maandelijkse cyclus van de vrouw. Ook de talloze verhalen over de moederliefde van de apin dragen bij aan het vrouwelijke imago van de aap. De appeletende apin op afbeeldingen wordt ‘with its strongly misogynous (zeer vrouwonvriendelijke) undertone’ ook vaak geassocieerd met Eva. Maar niet altijd verwijst dit naar Eva. Appels en noten zijn, zoals we bij Van Maerlant lazen, ook het favoriete voedsel van de aap. In de twaalfde eeuw wordt de aap gezien als een gedegenereerd mens, het belachelijkste van alle dieren. Bernardus Silvestris (ca. 1085-ca. 1178) meent in zijn De mundi universitate dat de aap werd geschapen als waarschuwing voor de mens. Als wij gehoor geven aan onze lusten, verlagen wij ons tot het niveau van de aap. Vanaf de twaalfde eeuw beleven de klassieke fabels waarin sprekende dieren optreden, een revival in Europa, met Reynaert als de populairste held. Ook de aap komt daardoor weer in beeld. Evenals de beer wordt hij vanaf de twaalfde eeuw zeer populair in het Westen. Door de kruistochten (tussen 1095 en 1271) maakt men kennis met de apen en worden ze geïmporteerd en gekocht door o.a. jongleurs, maar ook door klerken als dure huisdieren waarmee ze konden pronken. Jongleurs worden vaak vergeleken met gevallen engelen. De aap leert men nu niet alleen uit boeken kennen, maar ook door persoonlijke waarneming. Net als nu was men toen gefascineerd door de gedragingen van de aap, die in vele opzichten op die van de mens lijken. In preken worden oude en nieuwe fabels gebruikt als exempla (voorbeelden) voor de mens. De aap speelt in deze fabels een belangrijke rol. De klassieke | |
[pagina 26]
| |
‘bestiaria’ (o.a. De animalibus van Aristoteles, vierde eeuw voor Chr. en de Physiologus, tweede eeuw na Chr.) worden in de dertiende eeuw herontdekt. De Physiologus was voor de encyclopedisten Thomas van Cantimpré (1201?-ca. 1272), Vincent van Beauvais (ca. 1190-1264?) en Albertus Magnus (ca. 1200-1280) een belangrijke bron. Een van de aspecten van de aap werd door hen benadrukt: het ontbreken van de staart, wat hem tot een duivels creatuur maakte. Afbeeldingen van apen met staarten zijn voor 1400 zeldzaam. De staartloze aap werd in verband gebracht met ‘de val van de aap’. Ook weer een diabolische verwijzing, want het riep associaties op met ‘de val van de engelen’ onder aanvoering van de aartsengel Lucifer. Het verliezen van de staart werd gezien als het verliezen van waardigheid. De ridders in de Orde van de Vossenstaart zijn gewaarschuwd! Iets vergelijkbaars vinden we terug in Reynaerts hystorie als Hersinde haar staart verliest bij het vissen op het ijs. In een van de Aesopische fabels vraagt een aap aan Reynaert de vos om hem een deel van zijn staart te geven om zijn billen te bedekken. Een bekend Nederlands spreekwoord luidt: ‘Ghi doet ghelijck de simme / hoe die meer opwaerts gaet / hoe die meer haren eers (aars) thoont. / Dit seytmen van den ghenen die / hoe hy meer spreect hoe hy meer suft (domme dingen zegt, doet)’. De betekenis van dit spreekwoord kent meerdere interpretaties. Iemand van lagere komaf die voornaam wil doen, maakt zich algauw belachelijk. Maar ook maakt men zich belachelijk als men boven zijn macht reikt of te grote dingen onderneemt. Later wordt de aap meer gezien als een figuratie van de zondaar. De jagers in de passages over de moederaap die, zoals we lazen bij Van Maerlant en Bartholomeus, het liefste jong wegwerpt als ze bejaagd wordt, worden gezien als handlangers van de duivel, die zondaars de hel in jagen. Het jong dat zij haat en dat zich aan zijn moeders rug vastklampt, staat symbool voor de zonden. De neo-platonist Johannes Scotus (ca. 815-877) gaf in zijn door de Kerk verketterde De divisione naturae aan deze allegorie een andere uitleg. De moederaap staat voor de zondige mens die tot inkeer komt, het geliefde aapje voor de voluptas (wellust). Door dit aapje weg te werpen houdt ze het gehate jong over. Dit jong staat voor de bona animae, de goede dingen van de ziel. Deze interpretatie werd later o.a. door Jacques de Vitry (ca. 1160-1240) overgenomen. Ook het nadoen van de jager, het aantrekken en vaststrikken van de schoenen en het dichtlijmen van de ogen, worden gezien als duivelswerk. De jager wordt hier beschouwd als de duivel, die de mens het slechte voorbeeld geeft, waardoor hij ten val wordt gebracht en de aap als de mens die door de duivel tot zonden wordt verleid.Ga naar eindnoot10 | |
[pagina 27]
| |
De traditionele kennis van de aap vigeerde tot ver in de veertiende eeuw. Met deze kennis in het achterhoofd, slechts een geringe greep uit de grote hoeveelheid wetenswaardigheden die Janson vergaard heeft, gaan we de apen in de edities van Leeu nader bekijken. | |
Apen in de Dialogus Creaturarum dat is Twispraec der creaturenDe Twispraec van Leeu was een groot succesnummer. Het succes was waarschijnlijk het gevolg van de vele houtsneden die al bij de eerste (Latijnse) editie in 1480 waren gevoegd. De houtsneden zijn toegeschreven aan een Goudse vakman. Hij maakte per dialoog een houtsnede in de traditie van de bestiaria. De houtsneden worden in het algemeen door de onderzoekers gewaardeerd en zijn zeer origineel. Het zijn contourvoorstellingen. Alle dieren zijn in profiel getekend, met uitzondering van de leeuw, de adelaar, de apen en de uil. De afgebeelde mensen zijn in halfprofiel weergegeven. Omdat de aap in bijzondere betrekking staat tot de mens is hij, volgens Echelmeyer, net als de mens, in halfprofiel getekend. De Twispraec is een verzameling van 122 dialogen met een moraliserende strekking. Per dialoog vindt er een (twist)gesprek plaats tussen twee creaturen: dieren, mensen, maar ook stenen, metalen of planeten. Niet alle 122 dialogen bevatten een tweegesprek. Ook komen er passages voor waarin slechts één schepsel optreedt. De volgorde is die van Gods schepping. Voorafgaande aan de dialoog wordt vaak eerst een summiere uitleg gegeven over de twee hoofdrolspelers. Bijvoorbeeld: ‘Taxus (das) is een dier also groot als een vossche die veel haers ende ruychs op sijn vel heeft.’ (Twispraec P7v.) Vaak bestaat de dialoog uit een amusante anekdote. De dialoog wordt afgesloten met een conclusie in tweeregelig rijm, uitgesproken door een van de twee protagonisten. Hierna volgt dan een moralistische beschouwing, gebaseerd op citaten uit de Bijbel, kerkvaders, en andere, vaak klassieke autoriteiten. Onder deze geciteerde autoriteiten bevinden zich o.a. Aesopus, Aristoteles, Augustinus, Bernardus van Clairvaux, paus Gregorius de Grote, Hieronymus, Seneca, Socrates en Valerius Maximus, om de meest aangehaalde auctores maar te noemen. Citaten komen ook uit bestaande werken als fabels, geschiedenisboeken en legenden. Onmiskenbaar zijn de aesopische fabels van invloed op de fabels in de Twispraec. De fabels zijn weliswaar bewerkt, maar de ontlening is duidelijk. Histories en legenden worden aangehaald uit o.a. de Gesta Romanorum, de Heiligher vader collatien, de Historien van Alexander en de Kronieken van den keyseren. | |
[pagina 28]
| |
De tekst is in de veertiende eeuw in Noord-Italië door een onbekende auteur geschreven. Er zijn enkele vroege handschriften in Noord-Italië overgeleverd. Echelmeyer telde er zeven, geschreven eind veertiende eeuw - eerste helft vijftiende eeuw. De tekst was in Noord-Europa nauwelijks bekend. Men neemt aan dat de tekst voor 1450 in het Nederlands vertaald is. Wie de vertaler was, is onbekend. In de proloog wordt vermeld dat dit boek stof biedt om preken onderhoudender te maken. Omdat het boek, in tegenstelling tot de Latijnse drukken, geen of weinig bronvermeldingen heeft, gaat men ervan uit dat het voor leken is geschreven die wel zelf kunnen lezen, maar voor wie de Latijnse bronnen, omdat men het Latijn niet machtig is, ontoegankelijk zijn. Geestelijken kunnen voor hun preken de Latijnse bronnen raadplegen. We weten niet hoe Leeu aan deze tekst kwam. De eerste Nederlandse vertaling in druk verscheen bij Leeu in 1481. Het boek telt 250 bedrukte pagina's. De tekst bestaat uit zes groepen die elk een gebied van de schepping bestrijken: planeten en elementen, edelstenen en metalen, kruiden, planten en bomen, vissen en reptielen, vogels, viervoetige dieren en mensen. Aan de dialogen gaat een inhoudsopgave vooraf. Per dialoog wordt aangegeven wie de twee schepsels zijn en wat de inhoud van de les is. Als voorbeeld hier de eerste dialoog die gaat over de zon en de maan waarin men leert dat hovaardige mensen dikwijls vernederd worden. ‘Dat I dyalogus van die son ende die maen daer wi in warden geleert hoe dat die houaerdige menschen dicwijl vernedert warden’. In de Latijnse drukken komen twee inhoudsopgaven voor: de eerste gaat over de protagonisten in de 122 dialogen, de tweede inhoudsopgave geeft aan wat de les per dialoog is, een handig overzicht voor een predikant die op zoek is naar een passend exempel voor zijn preek.Ga naar eindnoot11 De aap komt verscheidene malen voor in de Twispraec. In drie dialogen (29, 91 en 117) is hij een van de hoofdrolspelers. Maar ook in andere dialogen speelt hij een rol. In de elfde dialoog wordt de mens, die de beproevingen van God verwerpt, vergeleken met de aap. De aap komt ook nog voor in dialoog 54, waarin hij een hoed van een vrouw steelt en in dialoog 99 waar hij goudstukken van een wijnverkoper steelt. In dialoog 110 tenslotte neemt hij wraak op een eekhoorn en een squillatus (een op een eekhoorn gelijkend dier) die hem verwijten dat hij de lelijkste onder de dieren is omdat hij geen staart heeft. Om een idee te krijgen hoe de aap wordt afgeschilderd, volgen hier parafrases van de vier passages waarin de aap een bijrol heeft en de drie dialogen met de aap in de hoofdrol. | |
[pagina 29]
| |
De mens lijkt op een aapIn de elfde dialoog komt een ‘scheminckel’ voor die als hij een bittere noot vindt, deze wegwerpt. De mens lijkt op een aap als hij de tribulaci (de beproevingen door God) verwerpt. Wie dit doet, zal ook de ‘soeticheyt vanden ewighen leuen’ niet smaken. (Twispraec C3v.) Deze moraal is onderdeel van de dialoog tussen ‘die vloet ende die zee’. Met ‘vloet’ wordt hier een rivier bedoeld. De rivier verwijt de bittere zee dat hij steeds van hem zoet water neemt en het bitter zeewater zendt. De zee antwoordt dat uit hem het zoete water komt. De rivier stelt zich tevreden met dit antwoord. De korte dialoog sluit af met een spreuk: ‘Bittere dinghen moet hi draghen. die die soete wil ontfanghen.’ Deze moraal vinden we ook terug bij Van Maerlant. Apen houden niet van zure appels en noten. Dit is dwaas, zo staat er te lezen, want ‘wie het zure en bittere mijdt, heeft niet het recht om zich te verheugen over het zoete.’ | |
De aap als moralistische diefIn dialoog 54 ‘vanden struys voghel ende cyrurgijn’ wordt de lezer/toehoorder voorgehouden dat wij ons lichaam niet met hovaardigheid zullen sieren, maar het aanvaarden zoals God ons heeft geschapen. In de dialoog vraagt een trotse struisvogel aan een chirurgijn om hem te verlossen van twee gebroken veren. De chirurgijn trekt de gebroken veren eruit en zalft hem, waardoor alle veren van de struisvogel uitvallen. De struisvogel is zeer bedroefd en concludeert: ‘Als ons god heeft ghescapen. laet ons soe bliuen ende niet anders maken’. Nadat enkele autoriteiten zijn aangehaald (Augustinus en Salomon), die hun zegje doen over ijdele schoonheid, volgt een merkwaardig verhaal. Een koning wordt tijdens een feestmaal in zijn gezicht gespuugd door een filosoof. Als de koning hem vraagt waarom hij dat doet, antwoordt de filosoof dat hij tussen al de blinkende rijkdom om hem heen geen vuilere plek vond dan de baard van de koning. De koning vat dit op als een wijze berisping voor zijn hoogmoed en vergeeft de filosoof. Een ander voorbeeld in deze dialoog is de fabel van een kraai die bij andere vogels een veer of een pluim steelt, om zichzelf mooi te maken. Tijdens het feest dat volgt, pakken de vogels hun gestolen veren weer af en is de kraai weer ‘lelic als si te voren was’. De dialoog sluit af met een aap die in Parijs een vrouw beroofde van haar fraaie hoed. Zonder hoed stond zij | |
[pagina 30]
| |
te kijk, want zij had een kaal hoofd. Dat liet God toe om alle vrouwen een lesje te leren. (Twispraec H2v.) | |
De aap als rechtvaardige diefIn dialoog 99 komt ook een aap voor. In deze dialoog gaat het over de nare eigenschap van sommige kooplieden om snel rijk te willen worden. Een van de voorbeelden is een verhaal over een wijnverkoper, die water bij de wijn mengt waarvoor hij dezelfde prijs vraagt als voor pure wijn. Na het tellen van de twee goudstukken die hij voor deze aangelengde wijn ontvangen had, stopt hij ze in een zakje. Een aap die dat ziet, steelt heimelijk dat geldzakje, gooit het ene goudstuk in zee en speelt met het andere goudstuk. De koopman is het geld kwijt, dat hij onrechtmatig verkregen had. (Twispraec N4v.) Er zijn verschillende versies van deze fabels in omloop. Een aap die in de ogen van God goede dingen doet, is bijna een contradictio in terminis. In sommige fabels gooit hij daarom het geldzakje naar de duivel.Ga naar eindnoot12 | |
De lelijke aap als rechtvaardige wraaknemerIn dialoog 110 zijn een eekhoorn en een squillatus zeer trots op hun pels. Ze zijn zeer gewild door de mensen vanwege hun pels. De twee besluiten alle onedele en lelijke dieren te vervolgen. Zo komen ze een pad tegen. Ze beschimpen hem en krabben hem zijn ogen uit, als hij zegt dat God hem nu eenmaal zo gemaakt heeft. Bij een uil, ook niet moeders mooiste, gooien ze de eieren uit zijn nest. Als hij wegvliegt, vraagt hij hen waarom ze hem vervolgen, want hoewel hij lelijk is, is ook hij een schepsel Gods. Tenslotte komen ze een aap in een boom tegen. Ze verwijten hem de lelijkste onder de dieren te zijn omdat hij geen staart heeft waardoor men hem in zijn achterste kan kijken. Als de aap dit hoort, springt hij uit de boom en doodt de eekhoorn en de squillatus. De les is dat hoge heren, edelen en rijke mensen arme en eenvoudige mensen niet bespotten en vervolgen mogen, alleen om het feit dat zij anders en minder zijn dan zij. Ware adel verkrijgt men, zo zegt een filosoof, door goede daden, niet door geboorte. De dialoog eindigt met een fabel. Een leeuw, bij uitstek een edel dier, heeft in zijn jeugd veel kwaads gedaan. Met zijn klauwen had hij een beer, een ezel en een os verwond. Oud geworden komt hij in de winter vast te zitten | |
[pagina 31]
| |
De uil wordt in de late dertiende eeuw geassocieerd met ontucht en heidendom. Hij behoort tot de nacht. In bestiaria en encyclopedieën representeert hij joden (sic) en zondaars. De uil leeft in ruïnes en kerken, waar hij de olie uit de lampen drinkt. Hij is gehaat door alle vogels omdat hij hun eieren leegdrinkt. Hij is de avis turpissima, de lelijkste vogel. De aap staat ook bekend om zijn lelijkheid. In de aan Plato (ca. 428-347 v. Chr.) toegeschreven Hippias maior wordt Heraclitus (ca. 540-ca. 480 v. Chr.) aangehaald. Hij heeft het over het uiterlijk van de aap. De mooiste aap is lelijk vergeleken met de mens. Maar, wordt eraan toegevoegd, de wijste van de mensen lijkt een aap vergeleken met een god zowel in wijsheid, in schoonheid als in al het andere.Ga naar eindnoot13 | |
Over de weegbree en de aapWeegbree is een kruid dat helpt tegen de drie- of vierdaagse koorts.Ga naar eindnoot14 Een apin had een jong dat leed aan de ‘quarteyn’. Zij gaat te rade bij een meester in de kruidenleer, die haar vier wortels van de weegbree aanbeveelt. De aap volgt zijn raad op en het jong geneest. De moraal van het verhaal is dat men zijn biechtvader moet raadplegen, als men zijn zaligheid wil veiligstellen. Een biechtvader weet immers het verschil tussen goed en kwaad. In de dialoog wordt verhaald over een aantal zeerovers dat op zee doodsangsten uitstaat vanwege het slechte weer. De zeerovers beloven God dat ze zullen gaan biechten, als ze veilig aan | |
[pagina 32]
| |
land komen. De kapitein biecht bij een heremiet, die hem als penitentie oplegt naar de paus te gaan om door hem verlost te worden van zijn zonden. De kapitein vindt dit te zwaar gestraft en slaat de heremiet dood. Dit herhaalt zich. Uiteindelijk ontmoet hij een vriendelijke biechtvader die hem oplegt overleden mensen te begraven. Dat doet de kapitein en al doende wordt hij zich bewust van zijn eigen sterfelijkheid, krijgt oprecht berouw en trekt zich terug in de woestijn. De dialoog eindigt met een wijze les, waarin gezegd wordt dat er geen beter middel is om de begeerten van het vlees te bedwingen dan door na te denken over hoe men sterven zal. (Twispraec E4v-E5r.) In deze dialoog valt de apin een beetje uit de toon tussen alle andere apen: zij is verstandig. Van Maerlant merkt op dat de aap, naast al zijn andere eigenschappen, ook slim is. | |
Over de aap die boeken schreefIn de 91ste dialoog maken we kennis met een kopiist in de gedaante van een aap. Hij maakt door zijn geklets zoveel fouten dat zijn boeken niet verkocht worden. Uiteindelijk sterft hij van armoe. Dit korte verhaaltje besluit met de spreuk: ‘Niet en sal die scriuer bedriuen (iets tot stand brengen) / die sonder acht ende hert wil scriuen.’ De lezer/toehoorder wordt aangeraden met aandacht te bidden en te zingen, want zonder aandacht en niet vanuit het hart is dit alles niets waard. Paulus en Seneca worden erbij gehaald als het gaat om aandachtig zingen en bewust leven. Filosofen worden als voorbeeld genomen vanwege hun aandachtig onderzoek naar wijsheid. Van Valerius Maximus (eerste eeuw na Chr.) worden twee anekdotes aangehaald. In de eerste anekdote gaat het om ene Carnafides die een filosoof en een ridder was. Hij was zo ijverig met onderzoek bezig dat hij, 90 jaren oud, vergat te eten. De tweede anekdote vertelt over de wis- en natuurkundige Archimedes (287-212 v. Chr). Toen de stad Syracuse, waarin hij woonde, ingenomen was door de Romeinen, gaf keizer Marcellus het bevel dat hij gespaard moest worden. Wanneer een ridder bij hem komt en hem naar zijn naam vraagt, is hij zo in zijn wetenschappelijke arbeid verdiept dat hij vergeet zijn naam te zeggen. De ridder slaat hem daarop, niet wetende wie de man is, het hoofd af. (Twispraec N2r-N2v.) Het betreft hier geen dialoog. In het verhaaltje dat aan de moraliserende anekdotes vooraf gaat, komt alleen een aap voor. De aap als klerk komen we ook in de Reynaert tegen als Belijn de tas met ‘de brief’ aan Nobel overhan- | |
[pagina 33]
| |
digt. Het verhaal van Carnafides is terug te vinden in boek VIII van Valerius Maximus. Hierin wordt vermeld dat Carneades (= Carnafides) zo door zijn gedachten in beslag wordt genomen dat zijn vrouw (Melissa = bijtje) hem moest voeren. Wat Marcellus (268-208 v. Chr.) betreft: deze was geen keizer, maar een Romeins generaal. Aan het eind van de dertiende eeuw verschijnen in toenemende mate afbeeldingen, met name in de drôlerieën, van de literary ape. Een lezende of schrijvende aap of ezel is een satirische parodie op de clerus.Ga naar eindnoot15 | |
Over de aap en de dasDialoog 117 handelt over een aap en een das. Na een korte wetenschappelijke uiteenzetting, waarin o.a. staat dat de das honden, maar ook vossen van zich weet af te weren door zijn ruige haren, komen we te weten dat de das de vos haat, omdat de vos na een verloren gevecht met de das zijn hol met urine ‘ende andere vulnisse onreyn’ maakt waardoor de das een ander hol moet gaan zoeken. Op een dag komt een aap bij een das langs om honderd mark te lenen om ‘ouer die zee’ handel te drijven. De winst zal hij delen met de das. De das stemt hiermee in onder voorwaarde dat de aap borgen weet te vinden. De aap vindt een buffel en een stier die zich voor hem garant willen stellen. Een en ander wordt beklonken bij ‘dat tellenaer die notarius was’. Maar de aap verdwijnt met het geld en komt nooit meer terug. Als de das dit merkt, eist hij van de buffel en de stier zijn geld op. Maar zij weigeren dit en lachen de das uit. De das daagt hen voor de rechter en die beslist dat de borgen het geld alsnog moeten betalen. De buffel en de stier worden daarop zo kwaad, dat ze de das achtervolgen en ernstig mishandelen. De dialoog eindigt met een wijze spreuk: ‘Wie dat sinen vrient yet leent. maect vienscap (vijandschap) als hijt
| |
[pagina 34]
| |
weder neemt.’ In de moralisaties die dan volgen, worden de ‘propheet inden souter’ (psalmen) en Cato (234-149 v. Chr.) aangehaald. De profeet moedigt het lenen van geld aan vrienden aan, terwijl Cato dit juist sterk afraadt. De fabel die daarop volgt, gaat over een geit die op het punt van baren staat. Ze zoekt een hol om haar jongen ter wereld te brengen. Een andere geit staat toe dat zij gebruik maakt van haar hol. Maar als de geitjes geboren zijn, weigert de geit haar tijdelijk verblijf weer af te staan en bedreigt de goedgelovige geit. De les is dat men niet moet geloven in mooie woorden. Vaak komt men bedrogen uit. Dan volgt nog een, zeker voor de Reynaertkenners, bekende fabel over de wolf en de kraanvogel. Ook in deze fabel wordt de goedgelovigheid aan de kaak gesteld.Ga naar eindnoot16 (Twispraec P7v-P8v.) De aap als trickster is al bekend sinds de oudheid. In Frankrijk kent men een oud gezegde ‘payer en monnaie de singe’ (betalen met apengeld = betalen met mooie woorden en beloftes in plaats van echt geld).Ga naar eindnoot17 Tot zover de apen in de Twispraec. In het tweede hier behandelde werk van Leeu, Dye hystorien ende fabulen van Esopus (1485), komen ook apen voor. | |
Dye hystorien ende fabulen van EsopusIn haar dissertatie uit 1985 beschrijft Anda Schippers de stamboom van de fabelbundels. Ik volsta met een korte (onvolledige) beschrijving. De Griek Aesopus (zesde eeuw voor Chr.) verzamelde een groot aantal fabels uit de mondelinge overlevering. Deze in het Grieks geschreven fabels werden in de eerste eeuw na Christus door een ex-slaaf, Phaedrus, vertaald in het Latijn. Een zekere Romulus (vijfde eeuw na Chr.?) verzamelde 98 fabels in proza. Heinrich Steinhöwel (1476) stelde een Latijn-Duitse fabelcollectie samen die de bron is van de Franse bundel Esope (Lyon 1480) van Julien Macho. Deze fabelbundel is op zijn beurt de bron van de anonieme Middelnederlandse vertaling Esopus uitgegeven door Leeu in 1485. In de Esopus zijn de fabels voor het eerst gecombineerd met een uit 28 episoden bestaande levensbeschrijving van Aesopus. Na deze uitgebreide beschrijving volgen acht boeken met fabels. Een groot deel daarvan werd in de middeleeuwen toegeschreven aan Aesopus. De eerste vier boeken, elk bestaande uit twintig fabels, bevatten de fabels van Aesopus. Het vijfde boek bevat zeventien fabels die niet in de verzameling van Romulus voorkomen, maar die wel aan Aesopus worden toegeschreven. Het zesde boek bevat zeventien van | |
[pagina 35]
| |
de 100 Aesopische fabels die Rinuccio d'Arezzo vertaalde uit het Grieks en Latijn (1448). Het zevende boek bestaat uit 27 van de 48 fabels van Avianus (rond 400 na Chr.) en het achtste boek tenslotte heeft veertien fabels van Petrus Alfonsus (ca. 1062-1110) en de Italiaanse humanist Poggio (1380-1459). Aan de levensbeschrijving en de meeste boeken gaan een proloog en een inhoudsopgave vooraf. In de levensbeschrijving van Aesopus en bij alle fabels, op één na, zijn houtsneden afgedrukt. Bijna alle fabels zijn voorzien van een promythion, een korte inleidende tekst, en een epimythion, een korte uitleidende tekst, waarin de lering van de fabel uitgelegd wordt. Ook is gebruik gemaakt van spreekwoorden en (rijm)spreuken om de moraal kracht bij te zetten. Leeu gebruikte een herdruk van Julien Macho, de Esope uit 1484, maar ook een Latijnse editie, de zgn. Knoblochtzers Straatsburgse editie uit ca. 1481, een herdruk van Steinhöwels Latijnse tekst (1476). Leeu heeft zes fabels niet overgenomen. De Esope telt, in tegenstelling tot de Esopus, negen boeken. Het achtste en negende boek zijn samengevoegd. Het achtste boek in de Esopus bestaat grotendeels uit langere anekdotes met als thema ‘bedrog’. De niet overgenomen anekdotes hebben als onderwerp ‘overspel’. De Middelnederlandse tekst is op sommige plaatsen uitgebreid met behulp van de Latijnse Esopus van Heinrich Steinhöwel. De vertaler volgt hier liever de Romulusversie dan de ingekorte Franse versie. Leeu drukte na 1485 nog twee Latijnse fabelcollecties. In 1486 de Latijnse versie van de Esopus en in 1488 een verzameling van fabels van de zogenoemde Anonymus Neveleti. Deze anonieme collectie wordt soms ten onrechte toegeschreven aan Walther van Engeland.Ga naar eindnoot18 In de Esopus komen verspreid in de verschillende boeken zes apen voor. Van elke fabel waarin een aap voorkomt, volgt hier een parafrase. | |
Een apin als rechterIn het eerste boek komen in fabel 18 een wolf, een vos en een apin voor. In het promythion wordt aangekondigd dat als iemand een keer iets bedrieglijks heeft gedaan, hij dan niet meer door de mensen vertrouwd wordt. De apin treedt in deze fabel op als rechter. Een wolf daagt de vos voor de rechter en beschuldigt hem van diefstal, roof en het verslinden van dieren. De vos verwijt de wolf dat hij liegt. De vos noemt zichzelf een eerbaar man. De apin, de klacht aangehoord hebbende, is van oordeel dat de wolf niet kan aantonen dat hij bestolen is en dat daarmee de aanklacht ongegrond is. De apin als rechter, die weet dat | |
[pagina 36]
| |
zowel de wolf als de vos kwaadaardig en bedrieglijk zijn, verplicht hen beide voortaan alles samen te delen, want iemand die steelt en rooft uit gewoonte, kan zich nauwelijks beteren. Eens een bedrieger, altijd een bedrieger. Het is juist dat zij altijd gewantrouwd zullen worden door de mensen. (Esopus boek I.: 18, B3v-B4r.) In de Reynaert komen we geregeld episodes tegen waarin de wolf en de vos elkaar beloven de buit te delen. Denk hierbij aan de kar met de schollen, waarvan voor Reynaert alleen de graten overblijven, en het delen van de buit, als ze samen op jacht gaan; voor de vos resteren niets dan afgekloven botten. Ook het delen van het varken, dat Isegrim en Reynaert gedood hebben, is hiervan een voorbeeld. Het koninklijk paar, dat hen passeert, vraagt Isegrim het varken te verdelen. Isegrim gedraagt zich daarbij zo inhalig dat hij door Nobel tot bloedens toe wordt afgestraft. Sommige fabeldichters vinden dat het negatieve beeld van de apin niet valt te rijmen met haar wijze uitspraak. De apin vervangen zij dan door de leeuw.Ga naar eindnoot19 | |
De arme apin en de rijke ReynaertIn de zeventiende fabel in boek III gaat het over een apin die aan Reynaert de vos een deel van zijn staart vraagt om haar aars mee te bedekken. Reynaert heeft volgens haar een veel te grote staart, die maar door de modder sleept en hem bevuilt. Reynaert peinst daar niet over en geeft haar te kennen dat hij eerder wilde dat zijn staart nog langer was en vuil werd dan dat een deel van zijn staart haar vuile ‘aersbillen’ zou bedekken. Deze korte fabel eindigt met de raad niets weg te geven wat men zelf nodig heeft om te voorkomen dat men daarna zelf gebrek heeft. (Esopus boek II: 17, D1v.) Voor commentaar over de aap zonder staart in deze fabel verwijs ik naar de paragraaf ‘Figura diabolica’. | |
De aap als medicijn voor de leeuwFabel 20, ook in boek III, wordt aangekondigd in het promythion als een fabel over bedrieglijke omgang met iemand die van nature boosaardig is. Niet alleen het spreken met hem, maar ook het zwijgen is een kwelling. Een leeuw, eenmaal koning, wil graag een grote naam krijgen tot meerdere glorie van zich- | |
[pagina 37]
| |
zelf. Hij belooft geen van de dieren ooit nog iets aan te doen en hen te beschermen tegen alle vijanden. Maar dit voornemen berouwt hem al snel als hij honger krijgt. Hij besluit enige dieren op een geheime plaats één voor één te vragen of zij willen ruiken of zijn adem stinkt. Maar zowel degenen die zeggen dat zijn adem stinkt als degenen die zeggen dat hij niet stinkt, maar ook zij die niets zeggen, maakt hij dood. Zo vraagt hij ook de apin naar haar mening. Zij zegt dat zijn adem ruikt naar welriekende balsem. Wanneer de leeuw dit hoort, schaamt hij zich en laat de apin in leven. Hij bedenkt een list om de apin toch te kunnen doden. Hij wendt voor dat hij ziek is. De artsen adviseren hem om lichte spijzen te eten, maar de leeuw wenst een apin. Dat vinden de artsen een prima medicijn. Daarom, zo eindigt de fabel: mijd tirannen, ontloop kwaad gezelschap en schuw macht. (Esopus III: 20, D3r-D3v.) Het eten van de aap als medicijn door de leeuw komt voor in het hoofdstuk over de aap in De proprietatibus rerum van Bartholomeus (zie hierboven). Thomas van Cantimpré bespreekt dit in zijn hoofdstuk over de leeuw.Ga naar eindnoot20 | |
De man die de waarheid sprak, de leugenaar en de aapIn het vierde boek, in hoofdstuk 8, gaat het over het spreken van de waarheid. In het promythion wordt aangegeven dat in vroegere tijden leugenaars meer werden geprezen dan mensen die de waarheid spraken en dat dit ook heden ten dage nog zo is. Een leugenaar en een eerlijke man gaan samen op reis. Zij komen in het land van de apen. De koning van de apen geeft opdracht hen te vangen en hen voor zijn troon te brengen, waar hij zich als een keizer door zijn hofhouding en onderdanen laat omringen. Aan beide vraagt hij wie ze denken dat hij is. De leugenaar vleit hem en zegt dat hij een keizer ziet, de allermooiste die hij ooit gezien heeft. De apen rond de troon zijn ridders, knechten en onderdanen om hem en zijn koninkrijk te beschermen. De koning is daar zo verheugd over dat hij de leugenaar als opperste hofmeester aanstelt. De eerlijke man daarentegen zegt dat de koning ‘een symme een leelijc ende een versmadelijck beeste’ is en dat dit ook geldt voor de apen die hem omringen. Als de koning dit hoort, wordt hij zo kwaad dat hij opdracht geeft de eerlijke man met tanden aan stukken te rijten. De fabel eindigt met de moraal dat dit gebeurt: als men de waarheid spreekt, verliest men zijn lijf, wat tegen de rechtvaardigheid en rede indruist. (Esopus IV: 8, E1r.) | |
[pagina 38]
| |
Deze fabel komt overeen met het bezoek van de vos en de wolf aan de meerkat in Reynaerts hystorie. Dit bezoek wordt in het artikel ‘Apen in Die hystorie van Reynaert die vos’ in dit jaarboek besproken. | |
De apin en haar jongIn het zevende boek met de fabels van Avianus wordt in de elfde fabel de eigendunk behandeld. Jupiter verzamelt alle dieren om hem heen om erachter te komen wat hun natuur en deugden zijn. Ook de apin komt naar voren en toont hem haar jong, zeggende dat dit dier is ‘dat alderscoonste datstu inder werelt ghescapen hebste’. Jupiter begint te lachen en wijst haar terecht. Prijs jezelf niet, maar doe goede werken en laat anderen over je oordelen, ‘tis alte leelijck dat een hem seluen prijst’. (Esopus VII: 11, K4v.) Ook deze fabel wordt bij het commentaar over de passage van de meerkat in Reynaerts historie in het hierboven vermelde artikel besproken. | |
De apin en haar twee jongenDeze fabel komt overeen met de passages in Van Maerlant en Bartholomeus over het geliefde en het gehate jong en voegt niets nieuws toe aan wat we al weten. (Esopus VII: 25, L3r.) | |
Tot besluitNa deze apensafari wordt het de hoogste tijd om tot een conclusie te komen. In de bestiaria treffen we zowel positieve als negatieve kwalificaties aan. De aap is slim, een kundig imitator, speelt graag met kinderen en is, eenmaal getemd, geschikt om het hoofdhaar te ontluizen. Maar de apin gooit ook, als ze bejaagd wordt, één van haar jongen weg. De aap kan gemeen bijten en is, als hij niet getemd is, een kwaadaardig dier. In de middeleeuwen is de connotatie van de aap vrijwel uitsluitend negatief. Hij verpersoonlijkt niet alleen de duivel, maar ook de zondige mens. Zijn lelijkheid en wellustigheid zijn spreekwoordelijk. Ook zijn bedrieglijke en wispelturige aard wordt breed uitgemeten in literaire werken en de beeldende kunst. De aap is een pluimstrijker, huichelaar, lafaard, een gedegenereerd mens en een handlanger van de duivel. | |
[pagina 39]
| |
In de Twispraec komen we, naast vier negatief gekleurde apen, ook vier positieve apen tegen. Apen zijn praatziek, slordig, onbetrouwbaar, bedrieglijk en staan symbool voor de mens die de beproevingen door God verwerpt. Maar de aap wordt ook opgevoerd als een dier dat God behaagt, als hij de hoed van de ijdele vrouw in Parijs of de goudstukken van de frauduleuze wijnhandelaar steelt. De hoogmoed van de aanzienlijken en welgestelden wordt door een aap afgestraft, als hij versmaad wordt omdat hij lelijk en staartloos is. Ook wordt de apin als verstandig gezien, als zij de raad van een meester in de kruidenleer opvolgt. In de Esopus tenslotte komen zes apen voor met overwegend negatieve eigenschappen. Een apin wil zich mooier voordoen dan ze is. Eén apin is hoogmoedig en wreed en een andere hoogmoedig en trots; zij vertegenwoordigen hier superbia, een van de zeven hoofdzonden. Slechts één aap wordt in de Esopus positief neergezet als wijze rechter, maar deze aap wordt later vervangen door een leeuw, omdat dit beeld niet strookte met de toentertijd heersende, voornamelijk negatieve, opvattingen over de aap. Op de vraag of het beeld van de aap in de middeleeuwen consistent is, kunnen we niet volmondig ‘ja’ zeggen. Want hoewel de aap overwegend negatief wordt afgeschilderd, zijn er ook uitzonderingen. De aap wordt soms gebruikt om de mens een spiegel voor te houden en hem een les te leren (zie ook het artikel Apenfabels van Mark Nieuwenhuis in dit jaarboek, p. 11-17). |
|