Tiecelijn. Jaarboek 3 (jaargang 23)
(2010)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
VertalingApenfabels
| |
[pagina 12]
| |
De ander slaat zijn armen om haar ruig behaarde hals,
houdt vast en vlucht met moeder (die dat niet van harte toelaat)
en erft al spoedig ook de kussen voor zijn lieve broer,
gekoesterd als de enige erfgenaam van zijn familie.
Zo hebben velen lief wat eerst verafschuwd werd en na
een omslag mogen zwakken hopen op een beter leven.Ga naar eindnoot2
| |
RomulusDe wolf en de vos voor rechter aapWie eenmaal bekend staat als bedrieger staat altijd in een kwade reuk en als hij de waarheid spreekt, gelooft niemand hem.
Een boze wolf beschuldigde een vos van diefstal. De vos ontkende dat hij schuldig was. Toen nam een hoogst rechtvaardige en eerlijke aap plaats op de rechtersstoel om vast te stellen wie van beiden schuldig was. Tegenover hem bepleitten ze hun zaak, onthulden hun slinkse streken en betichtten elkaar over en weer van hun eigen misdaden. Daarna velde de rechtvaardige en waarheidlievende rechter een oordeel over beide partijen en las uit een boekje het vonnis voor. ‘Jij,’ sprak hij tegen de wolf, ‘probeert te krijgen wat je niet bent kwijtgeraakt, en van jou, vos, geloof ik toch dat je iets hebt gepikt, wat je voor de rechter handig ontkent. Daarom krijgen jullie vrijspraak. En ga nu samen en eendrachtig heen.’ Weet allen dat wie doorkneed is in bedrog altijd een in en in slecht leven leidt.Ga naar eindnoot3 | |
De aap en de vosDeze fabel gaat over rijken en armen.
Een aap vroeg een vos of hij hem een stukje van zijn grote staart wilde geven, dan kon hij daarmee zijn afzichtelijke billen bedekken. ‘Je hebt daar zelf toch ook belang bij,’ zei hij, ‘omdat je nodeloos zwaar bent en die hele lange staart van je over de grond laat slepen?’ | |
[pagina 13]
| |
Naar verluidt gaf de vos hem dit antwoord: ‘Was hij nog maar langer en dikker, dan zou ik hem over de grond en over rotsen slepen of door doorns en modder, zolang jij maar niet dankzij mijn kleding mooier en rijker lijkt.’ Gierigaard, deze fabel verwijt jou dat je niets geeft terwijl je meer dan genoeg hebt.Ga naar eindnoot4 | |
De leeuw en de aapSpreken is een straf en zwijgen een kwelling, dat maakt onderstaande fabel duidelijk.
Toen de wilde dieren de allersterkste, de leeuw, tot hun koning hadden gekozen, wilde deze de normen en waarden van koningen overnemen, een goede reputatie verwerven, afstand nemen van zijn vroegere daden en zijn gedrag veranderen: hij zwoer dat hij zich niet meer aan vee zou vergrijpen, zou eten zonder bloed te vergieten en zich aan zijn woord - heilig en onbezoedeld - zou houden. Later, toen hij de gevolgen van deze handelwijze begon te merken, nam hij, omdat hij zijn aard niet kon veranderen, met boze opzet deze en gene terzijde en vroeg hen dan of hij uit zijn bek stonk. Of ze nou zeiden ‘U stinkt’ of ‘U stinkt niet’ - hij verslond ze allemaal om zo zijn bloeddorst te verzadigen. Hij had dat met velen al zo gedaan toen hij een aap vroeg of hij uit zijn bek stonk. De aap zei dat zijn bek naar kaneel rook en naar altaren van de goden. De leeuw schaamde zich voor deze lofprijzing, maar om de aap te misleiden deed hij alsof hij te goeder trouw was en bedacht een list: hij veinsde dat hij ziek was. Meteen kwamen er geneesheren om zijn pols te voelen. Ze stelden vast dat zijn polsslag in orde was en gaven hem de raad een lichte maaltijd te nemen ter bevordering van zijn eetlust en spijsvertering - een koning is immers alles toegestaan. ‘Ik weet niet hoe apenvlees smaakt,’ sprak hij. ‘Dat zou ik wel eens willen proeven.’ Hij was nog niet uitgesproken of de welbespraakte aap werd gedood, zodat de leeuw spoedig zijn vlees kon eten. Of je nu spreekt of niet spreekt, je krijgt dezelfde straf.Ga naar eindnoot5 | |
[pagina 14]
| |
De apenkeizerVan oudsher zijn gewetenloze mensen verzot op huichelarij en vleierij, terwijl ze hun neus ophalen voor eerlijkheid, waarheid en goedheid. Dat leert onderstaande fabel ons. Twee mannen, de één een bedrieger, de ander een eerlijk man, waren samen op reis. Onderweg kwamen ze in het land van de apen. Toen één van al die apen, die zich een hogere positie dan de andere had aangemeten, die mannen zag, gaf hij bevel hen aan te houden en te ondervragen omdat hij wilde weten wat die mannen over hem zouden zeggen. Hij gaf al zijn medeapen bevel voor hem te gaan staan, in een lange rij, rechts en links, en liet tegenover hen een zetel neerzetten; zoals hij de keizer wel eens had zien doen, zo liet hij hen voor zich staan. Daarna gaf hij hen het bevel die mannen in hun midden te leiden. ‘Wat ben ik?’ vroeg de grootste aap. ‘U bent de keizer,’ zei de huichelaar. De aap stelde nog een vraag: ‘En die daar, die je voor me ziet staan, wat zijn dat?’ De huichelaar antwoordde in dezelfde trant: ‘Dat zijn uw rijksgroten, raadslieden, veldheren, officieren en ambtenaren.’ En daarom liet die aap, die samen met zijn troep met een leugen was geprezen, die man belonen omdat hij vleiende woorden had gesproken en iedereen daar voor de gek had gehouden. De eerlijke man sprak bij zichzelf: ‘Als die vent, die leugenaar die alles heeft gelogen, zo beloond wordt, wat zal ik dan wel niet krijgen als ik de waarheid spreek?’ Terwijl hij dat bij zichzelf overdacht, sprak de aap die voor keizer wilde doorgaan: ‘Zeg op: wat ben ik en wat zijn zij die je daar voor me ziet staan?’ De man die altijd de waarheid sprak en liefhad antwoordde: ‘Jij bent een aap en dat zijn allemaal apen, net als jij.’ Meteen klonk het bevel om de man met tanden en nagels te verscheuren omdat hij de waarheid had gesproken. Zo gaat dat dus bij slechte mensen: bedrog en kwaadaardigheid zijn geliefd, eerlijkheid en waarheid gaan eraan.Ga naar eindnoot6 | |
De apin, haar jong en de beerEen apin had een jong waar ze heel veel van hield. Toen het jong zat te spelen naast een beer die met een ketting was vastgeketend, greep de beer het jong en at het op. De aap, die dat had gezien, maakte een stapel stro naast de beer en liet hem verbranden. Deze fabel leert dat je niemand schade mag berokkenen of kwaad doen, want uiteindelijk krijg je je trekken thuis.Ga naar eindnoot7 | |
[pagina 15]
| |
De apin en haar jongEen aap was apetrots op haar kroost omdat ze vond dat haar jongen onvergelijkelijk mooi waren. Andere dieren, die veel van grappen hielden, zagen dat aan en roemden met gehuichelde vriendelijkheid de moeder en haar jongen en loofden hun schoonheid. Daarop vroeg de moeder, trots op de lof die haar was toegezwaaid, een onderhoud met de leeuw om de prachtige vruchten van haar schoot door hem te laten beoordelen en complimenteren. Ze kreeg toestemming om voor de koning te verschijnen. Meteen liet ze hem haar jongen zien en vroeg of hij hun knappe uiterlijk wilde prijzen. Glimlachend sprak de leeuw: ‘Het schijnt mij toe dat jullie soort dieren eerder opmerkelijk dan aantrekkelijk is en ik zie niets prijzenswaardigs in zulke jongen, maar, zoals de volksmond zegt: ‘Elke vos spreekt vol lof over zijn eigen staart.’ Ontdaan en in droeve gedachten verzonken kwam de aap een beer tegen, die de beschaamde moeder met huichelachtige complimenten voor de gek hield: hij roemde de afkomst en schoonheid van haar jongen en vroeg of dat de jongen waren waar alle dieren zo hoog van hadden opgegeven. Belust op complimenten antwoordde de moeder: ‘Dat zijn ze, ja. Ja, dat zijn mijn jongen, die jullie terecht hebben geprezen.’ De beer vroeg of hij hen in zijn armen mocht nemen en kussen. Verrukt gaf ze hem de kleinste, zodat hij hem kon kussen. De beer hield het kleintje wel een uur lang in zijn armen, terwijl de moeder wachtte tot hij het zou kussen, maar propte het jong dat hij had gekregen om het te kussen in zijn bek om het te verslinden. Moraal: elke priester geeft hoog op van zijn eigen relieken en elke vos roemt zijn eigen staart. Ook denk ik dat je vooral op je hoede moet zijn voor doortrapte beren, dat wil zeggen vleiers, want zij verslinden mensen die blij zijn met loze complimenten.Ga naar eindnoot8 | |
NawoordBeide Latijnse fabelboeken waaruit de bovenstaande vertalingen afkomstig zijn, kenden in de middeleeuwen in West-Europa een grote verspreiding en werden in het onderwijs veel gebruikt. De 42 fabels van Avianus, gedicht in elegische disticha, dateren uit het einde van de vierde eeuw dan wel het begin van de vijfde eeuw. De fabelcollectie die bekend staat onder de naam Romulus gaat terug op een bewerking in proza van de fabels van de Romeinse dichter | |
[pagina 16]
| |
Phaedrus.Ga naar eindnoot9 Het is niet duidelijk wanneer deze eerste Romuluscollectie tot stand is gekomen, maar de tekst was in ieder geval in de negende eeuw in omloop. Aan de verschillende redacties van Romulus zijn door de eeuwen heen allerlei fabels die niet bij Phaedrus voorkomen toegevoegd. Met deze selectie apenfabels heb ik een indruk willen geven van het beeld van de aap zoals dat in Latijnse fabels naar voren komt. Dit beeld is niet eenduidig: in De wolf en de vos voor rechter aap is de aap rechtvaardig en eerlijk, terwijl hij in De apenkeizer juist kwaadaardig is. Een constante in het beeld van de aap is het wanstaltige uiterlijk van het dier. Apen werden gezien als beesten die sterk op mensen leken, maar dan wel heel lelijk waren, zoals blijkt uit Lelijke apen, De apin en haar jong en De aap en de vos. Het valt vooral niet altijd mee om apenjong te zijn: als je pech hebt richt moeder aap al haar aandacht op je tweelingbroer- of zus (Moederaap en haar jongen), val je ten prooi aan gulzige beren (De apin, haarjong en de beer, De apin en haar jong) of word je door iedereen uitgelachen omdat je apetrotse moeder zo nodig moet pronken met haar in haar eigen ogen beeldschone jongen terwijl de rest van de wereld hen smalend uitlacht (Lelijke apen, De apin en haar jong). Naast fabels geven ook ‘natuurwetenschappelijke’ teksten uit de middeleeuwen (die evenals bij de fabels het geval is, voor een groot deel teruggaan op klassieke bronnen) inzicht in wat middeleeuwers over apen wisten en dachten. In een uitvoerig artikel elders in dit jaarboek geeft Hans Rijns daar een overzicht van. Voor meer informatie over de Grieks-Romeinse fabeltraditie verwijs ik naar de Loeb-editie van Babrius en Phaedrus (B.E. Perry, Babrius and Phaedrus, Cambridge (Mass.), 1990 (1965)). De beide apenfabels uit Avianus heb ik vertaald naar de editie van Gaide (Avianus, Fables, texte établi et traduit par Françoise Gaide, Paris, 1980), de Romulusfabels naar de tekst van Hervieux (Leopold Hervieux, Les Fabulistes latins II, Parijs, 1894 (herdruk Hildesheim/New York, 1970). |
|