| |
| |
| |
Interview
Van den vos Reynaerde vertolkt
in 3 uur en 36 minuten door Jo van Eetvelde
Rik van Daele
Ongetwijfeld een van de mooiste Reynaertboeken die ooit uitgegeven werden, is het door het Davidsfonds gepubliceerde Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift uit 1991. Het kwam tot stand mede dank zij de medewerking van een wetenschappelijk team (Rik van Daele, Veerle Uyttersprot en Jo de Vos) onder leiding van professor Jozef Janssens. Het boek bevat een prachtig facsimile van de Reynaertversie uit de Comburgse codex (handschrift A). Het onderzoeksteam trok voor de uitgave onder andere naar het voormalige Ritterstift Comburg in Schwäbisch Hall en naar de Württembergische Landesbibliothek in Stuttgart, waar het handschrift onder de signatuur ‘Codices poetici et philologici, fol. 22’ rust tussen andere erflaters. De grote motor achter de uitgave was voordrachtskunstenaar Jo van Eetvelde (o1926). Naast het boek kwamen in 1991 een cd-box én een cassettedoosje tot stand waarop de volledige voordracht van het Reynaertverhaal stond. Van Eetvelde begon ongeveer twintig jaar geleden aan de voorbereiding van het project. In 1988 blikte hij zijn voordracht in. In Tiecelijn verschenen een bespreking van de voordracht (1989, p. 76-79 door Herman Heyse) en het boek (1992, p. 75-80 door Paul Wackers) én een uitgebreid portret van de voordrachtskunstenaar (1999, p. 184-193 door Marcel Ryssen).
Precies twee decennia later is de raad van bestuur van de vzw Reynaertgenootschap zeer gelukkig dat ze naar aanleiding van twintig jaar Tiecelijn de steunende leden 2009 een set van Van Eetveldes opnames als cadeau kan aanbieden. Het is een uitgelezen moment om de kleine en grote anekdotes rond de totstandkoming van het project op te halen. Twintig jaar vóór Charlie May het Reynaertverhaal in 32 mi- | |
| |
nuten rapt, las Jo van Eetvelde het volledige handschrift voor in 3 uur, 36 minuten en 44 seconden. Het interview bewijst in elk geval dat de toenmalige initiatiefnemer nog niets van zijn gedrevenheid heeft ingeboet. We beleven opnieuw zijn eerste speurtocht naar handschrift F in slot Dyck nabij Düsseldorf, we keren terug naar zijn bezoeken aan de Württembergische Landesbibliothek in Stuttgart op zoek naar handschrift A, we herbeleven de contacten met de Stichting voor Kunstpromotie en het Davidsfonds. Een unieke kijk achter de schermen van een uitzonderlijk project. We laten Jo honderduit vertellen, zoals hij het zich herinnert, tien jaar na het vorige Tiecelijninterview...
| |
Late jaren 80, slot Dyck, Jüchen (Rheinkreis Neuss - Nordrhein-Westfalen)
‘De rentmeester gaf mij aan de poort een papiertje waarop gedrukt stond dat Schloss Dyck een “Edelobstplantage” was. Op het ogenblik dat de Fürstin zu Salm Reifferscheid stierf hebben de erfgenamen, die zeer zware successierechten moesten betalen omdat zij slechts neven en nichten waren, het zogenaamde Dyckse handschrift via tussenpersonen (Deutsche Bank) verkocht aan de universiteit in Münster. De erfgenamen hebben mede door de verkoop van het Middelnederlandse handschrift ervoor gezorgd dat de Edelobstplantage niet opgesplitst diende te worden in kleinere delen. Nadien is het handschrift tijdens een academische zitting geschonken aan de universiteit van Münster. Ik ben dus naar Neuss gereden toen de vorstin nog leefde. Vooraf had ik in een briefje gevraagd of ik het Dyckse handschrift kon inkijken. Ik heb nooit een antwoord gekregen. Ik ben er dan maar doodgewoon naartoe gereden en... ben niet verder geraakt dan de ingang, waar de rentmeester me begroette en me zei dat niemand het handschrift mocht zien. Later vernam ik dat zelfs doctor Jan Deschamps, de ondertussen overleden handschriftenspecialist van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel, er aan de deur was blijven staan en dat ook hij het handschrift niet heeft gezien. De rentmeester verklaarde me dat de “Fürstin” “krank” was. Ik vroeg daarop in mijn slecht Duits: “Wie krank?”, “Wieviel krank?” waarop hij zei: “Sehr, sehr krank”. En effectief, een paar maand later is de oude vorstin gestorven. Zij had gezworen dat tijdens haar leven geen enkele Nederlander of Vlaming dat handschrift mocht bekijken. Kort na de oorlog was professor W.Gs Hellinga van de universiteit van Amsterdam het kasteel binnengetrokken in het uniform van een Engelse officier (omdat Schloss Dyck en Düsseldorf in de Engelse bezettingszone lagen). Hellinga had toen al het idee om zijn boek uit te geven waarin alle
Reynaerthandschriften, -fragmenten en -incunabelen concorderend naast elkaar zouden staan. Je moet dat boek niet alleen verticaal, maar ook - en vooral - horizontaal lezen. De vorstin wilde het handschrift echter niet uit handen geven. Met getrokken revolver heeft Hellinga het handschrift opgeëist, als “Wiedergutmachung” voor wat de Duitsers in Nederland hadden gedaan. Hij heeft de codex meegenomen naar Amsterdam. Daar heb- | |
| |
ben zijn assistenten en leerlingen Hellinga's geniale zet om orde te scheppen in de teksten met als tijdslijn 1500 uitgevoerd. Een schitterend idee van een paar minuten waar ze een paar jaar aan gewerkt hebben. Nadien heeft de vorstin gedurende jaren geprocedeerd met Hellinga om haar handschrift terug te krijgen. Uiteindelijk heeft de professor ongelijk gekregen van een Nederlandse rechter en heeft hij het Dyckse handschrift node teruggegeven. Veel van wat ik nu vertel is aan mij verteld door professor Frank Lulofs. Ik zat er met open mond naar te luisteren. Ik vroeg Lulofs of dit niet overdreven was en wel allemaal echt zo gebeurd. Waarop Lulofs schalks opmerkte: “Of Hellinga dit allemaal wel durfde? Nou, dan heb je hem nooit gekend. Hellinga durfde gewoon alles.” Het gevolg was dat de Fürstin heel haar leven gebeten was op Nederlandstaligen, of ze nu professor waren, of amateur zoals ik.’
| |
Najaar 1987, Hallenstraat, Koolstraat, Reyerslaan, Brussel
‘Ik ben met mijn Reynaertproject begonnen nadat ik mijn Beatrijsboek en -opnames had beëindigd in 1986. Ik had in de krant De Standaard een berichtje gelezen van de Stichting voor Kunstpromotie in de Koolstraat te Brussel, dicht bij mijn winkel. Die Stichting was een vzw gespecialiseerd in het verlenen van advies en het uitwerken van initiatieven voor de promotie van de culturele sector. Ze wilde een brug zijn tussen de culturele wereld en het bedrijfsleven. Ze was pas opgericht in 1986 en zou in 2004 verdwijnen. In de advertentie werden kunstenaars uitgenodigd om een projectvoorstel in te dienen. Ik heb de Stichting onmiddellijk aangeschreven met het voorstel waarop ik toen al een tijd broedde. Ik ging hen persoonlijk mijn brief brengen en gaf hen een boek, een plaat en een cassette van mijn Beatrijs. Ik vertelde er ook bij dat ik dat hele Beatrijsproject (2000 boeken, 1000 lp's en 500 cassettes) in mijn eentje had kunnen realiseren (zo'n 15.000 euro).
Een paar weken nadien, op 12 oktober 1987, kreeg ik het bericht dat op de adviseursvergadering van 24 september mijn project was goedgekeurd. Ik diende een volledig dossier en een actieplan op te maken en kreeg een projectbegeleider van de Stichting toegewezen. Zonder de tussenkomst van de Stichting zou ik het project nooit hebben kunnen uitvoeren. Ik had zelf al een berekening gemaakt en een uitgave op cd en klankcassette én een boek, dat zou ik absoluut niet zelf kunnen betalen. Maar niet alleen de Stichting was een onmisbare schakel in het geheel, ook de BRT. Het is vooral met de hulp van de Belgische Radio en Televisieomroep dat ik de productie van de audiocassette en de cd kon financieren. Het werd uiteindelijk een coproductie tussen de BRT en Poketino, mijn grammofoonplatenmaatschappij. Het is vooral de toenmalige secretaris-generaal Cas Goossens, zelf germanist, die ik mijn opnames had laten horen, die aan de kar heeft geduwd. Hij kende mijn Beatrijs. Als hij een relatiegeschenk wilde geven aan iemand die uit den vreemde kwam, stuur- | |
| |
de hij een chauffeur naar mijn winkel. Cas Goossens heeft mij een studio bezorgd waar ik met de medewerking van opnametechnicus Johan Dehandschutter uit Sint-Niklaas elke avond na 18 uur over kon beschikken. Wij hebben twee weken gewerkt aan de montage.’
| |
1988, De Keersmaekerstraat, Zellik
‘Natuurlijk was alles vooraf dan al lang ingestudeerd. Elke avond zat ik uren in mijn klankstudio te repeteren. Dat was niet alleen het opnemen, maar ook het resultaat op hoofdtelefoon in mijn bureau beluisteren. Eigenlijk heb ik weinig notities genomen. Na maanden repetitie was alles zo gerijpt dat het niet meer voorlezen was, maar echt spelen.
Ik heb de hele Reynaert digitaal in mijn klankstudio omgezet. Via een betamax van Sony - speciaal en rechtstreeks bij de leverancier gekocht voor bijna 4.000 euro - kon ik Van den vos Reynaerde zelf opnemen. Als ik deze onderneming moest realiseren in een professionele studio, waar het heel snel moet gaan, dan kon ik dit ding niet laten rijpen. Aan Johan Dehandschutter, opnametechnicus van de BRT, heb ik toen gezegd dat alles zich in openlucht afspeelt. Hij behing mijn hele studio met matten en plastic om de klank op te slorpen, zodat er geen weergalm zou zijn. In een kamer botst alles tegen de muren en krijg je nagalm. Rondom mij hing het vol met matten. Als ik in mijn studio kroop, mijn lichtbak aanzette en de lichten aandeed heb ik meer dan eens gedacht, “waar ben ik toch mee bezig?”. In mijn klankstudio in Zellik heb ik opgenomen tussen 1 januari en 1 september 1988. Daarna volgde de montage in de BRT-studio's in september 1988.’
| |
1988, Württembergische Landesbibliothek, Stuttgart
‘Het moet ook in 1988 geweest zijn dat ik aan de Württembergische Landesbibliothek een vriendelijk briefje heb geschreven om te weten wat het zou kosten als ik een zwart-witfacsimile van de Reynaert uit het Comburgse handschrift zou laten maken. Ik kreeg een brief terug met de vraag wat precies mijn bedoelingen waren. Vervolgens liet ik hen een bladzijde fotograferen in kleuren op ware grootte en op Agfa-Chrome. Maar dit was zo duur dat ik dit niet kon maken. Volgens mijn latere berekeningen heeft Agfa-Gevaert ruim 73.000 euro in het project geïnvesteerd met als enige clausule dat alles met hun materialen (films en papier) moest vervaardigd worden. Via Agfa en de Württembergische Landesbibliothek belandden we bij Friedrich Zieker van de Studio für Farbfotografie Ditzingen. Ik herinner me nog de vergadering met doctor Wolfgang Irtenkauf en professor Hans Peter Geh, de directeur van de WLB om te bespreken hoe ze het manuscript zouden fotograferen. Ik hoorde hen zeggen:
| |
| |
‘Dann mussen wir den Codex ausbinden’. Ik kende wel de term ‘einbinden’, maar had nooit over ‘ausbinden’ gehoord. Maar ik had het niet verkeerd verstaan. Het losmaken van de codex was de beste oplossing omdat de codex beschadigd was en de band bijzonder slecht. Vroeger zaten er wellicht twee zilveren sloten en ander zilverwerk op. De sloten die de zestiende-eeuwse humanist en eigenaar van het handschrift Erasmus Neustetter erop had laten aanbrengen (hij had de band zeer luxueus laten inbinden met zijn wapen als blindstempel op de omslag) waren er wellicht afgerukt door de hertog van Württemberg, die dergelijk zilverwerk liet smelten om een deel van zijn oorlogsschulden te betalen.
De eerste keer dat ik bij doctor Wolfgang Irtenkauf, de directeur van de handschriftenafdeling was binnengekomen, nadat ik hem een briefje had gestuurd (vertaald door iemand van de Belgische Rundfunk in de Oost-Kantons) bekeek hij me zo indringend dat ik het gevoel kreeg dat hij mij als een oplichter of indringer beschouwde. In het briefje had ik gevraagd of ik de codex mocht bekijken. Dat werd toegestaan. Ik mocht gaan zitten op een klein stoeltje. Hij bleef staan en ik had het gevoel dat de imposante en toch ranke, bijna twee meter grote figuur, mij als zijn slachtoffer beschouwde. Terwijl hij op mij neerkeek, zei ik hem dat Van den vos Reynaerde geschreven was in het dialect uit mijn streek, Oost-Vlaams. [Jo van Eetvelde werd geboren in Brugge, woont in Zellik, maar woonde lange tijd in Sint-Niklaas. R.v.D.] Ik zei hem met de nodige overtuiging in mijn stem. ‘Kann ich so lesen’. ‘Bitte,’ zei hij, en hij telefoneerde naar Frau Kreckler van de ‘Handschriftenabteilung’ of ze ‘sofort’ de codex ‘poetici et philologici, fol. 22’ wilde ophalen. Ik zag toen voor het eerst in mijn leven de tekst van Van den vos Reynaerde in kleur. De kleur die het latere facsimile zou hebben, is perfect identiek! Het duurde maar heel even vooraleer ik de tekst van Van den vos Reynaerde tussen de 50 verschillende teksten had gevonden. Ik wist dat hij in het tweede deel stond, naar het einde toe, een beetje voor de Rijmkroniek van Vlaanderen. Dan gebood de lange man: ‘Na, lesen Sie dann etwas.’ Ik dacht bij mezelf dat de inleiding te moeilijk was. Ik was zo slim te beginnen waar het eigenlijke verhaal begint en ik las vanaf vers 41. Ik begon:
Het was in eenen tsinxen daghe
Dat beede bosch ende haghe
Met groenen loveren waren bevaen.
En nog enkele verzen verder. Toen werd er op de deur geklopt. Als een generaal sommeerde Irtenkauf zijn bezoeker om binnen te komen. Ik werd voorgesteld aan doctor Hans Peter Geh, de directeur van de hele Württembergische Landesbibliothek. Deze vriendelijke man vroeg me na de kennismaking om verder te lezen. En ik las:
| |
| |
Doe quamen tes sconinx hove
Alle die diere, groet ende cleene,
Sonder vos Reynaert alleene.
Hi hadde te hove so vele mesdaen
Dat hire niet dorste gaen.
Die hem besculdich kent, ontsiet!
Also was Reynaerde ghesciet
Na korte tijd onderbrak doctor Geh me en hij sprak:. ‘Ja, davon verstehe ich etwas.’ Dus als hij het hoorde, kon hij het begrijpen. En ik las een tijdje verder. Rond vers 100 zei de lange man me: ‘Danke schön, das genügt.’ Toen was de stemming totaal anders. Ze waren overtuigd van mijn integere bedoelingen, dat ik geen oplichter was en dat ik niet was gekomen om hen fabeltjes te vertellen. Ze beseften dat ik het handschrift werkelijk kon lezen. Nu moet ik eerlijkheidshalve wel bekennen dat ik sluw en slim was geweest. Ik had thuis in mijn zwart-witkopie, die ik tevoren, op 22 mei 1986 in de bibliotheek had aangevraagd en had laten afdrukken op het handschriftformaat door de Brusselse fotograaf Gilbert Weyers, intens geoefend en was dus uitstekend voorbereid.
Maar een microfilm is een panchromatische, harde film. De vlekken in het origineel die een beetje bruin zijn geworden, geven een zwarte vlek; alleen de lichtere gedeelten blijven mooi wit. De vergrote microfilm plaatste ik thuis in mijn studio op een lichtbak. Zo kon ik enigszins door de zwarte vlekken heen kijken. Met de hulp van de editie Hellinga kon ik alles ontcijferen. Wat Hellinga gedaan heeft, beschouw ik als geniaal. Dit is gesneden koek voor iemand die handschrift A - waarin toch wat fouten staan en enkele verzen ontbreken - wil doorgronden en reconstrueren. Je zult mij nooit een verkeerd woord over Hellinga horen vertellen, wat hij ook met de vorstin heeft gedaan. De resterende moeilijkheden en moeilijke woorden besprak ik ten slotte met Jef Janssens.
Ik had nog een ander probleem. Hoe moest ik dat alles uitspreken? Aan diverse professoren, waaronder Norbert de Paepe en Jan Deschamps, vroeg ik hoe het Middelnederlands uit Van den vos Reynaerde moest worden uitgesproken. Doe zoals nu, was hun antwoord, zoals in het moderne Nederlands. Ik voelde aan dat dit gewoon niet kon. Ik begon dan alle rijmen op te schrijven. Van den vos Reynaerde heeft een zeer eenvoudig rijmschema: aabbaabb, van het begin tot het einde. Dan kwam ik op een bepaald moment bij bijvoorbeeld ‘boom’, dat rijmt op ‘goem’. Als ik /boom/ [o.] - /goem/ [u] zeg, dan heb ik geen rijm meer, maar als ik het overbreng naar het dialect en diftongeer, dan rijmt het weer. Professor Amand Berteloot schreef in zijn bespreking van mijn voordracht in Neerlandica Extra Muros dat het geheel lichtelijk dialectisch getint was. Dit gaf er volgens hem een meer authentieke waarde aan.
| |
| |
Op het ogenblik dat de lectuur te moeilijk werd, heb ik de kleurendiapositieven gebruikt die ik van Zieker had ontvangen. Hij had die in hoogsteigen persoon naar Brussel gebracht. Ze konden verloren gaan of beschadigd worden en hij vond het materiaal te kostbaar. Er moesten bij de ontvangst ook genoeg personen aanwezig zijn om elke dia die Zieker op de lichtbak zette te controleren. Samen met Jef Janssens, Luc Darbé van Fotogravure De Schutter uit Antwerpen en iemand van de Stichting voor Kunstpromotie namen we de kostbare foto's in ontvangst. Van Jef Janssens kreeg ik de opdracht om van elke bladzijde steeds de eerst regel bovenaan links te lezen en de laatste regel onderaan rechts. We moesten er absoluut zeker van zijn dat er geen fouten waren gemaakt. De overhandiging gebeurde in de lokalen van de Stichting omdat zij rechtstreeks aan Zieker betaalden. Toen de kwaliteitscontrole - Luc Darbé beoordeelde ze als ‘schitterende’ diapositieven -, en de plechtige overhandiging achter de rug waren en Zieker al naar Stuttgart was teruggekeerd, begonnen de onderhandelingen tussen de Stichting voor Kunstpromotie en de uitgeverijen De Standaard en Davidsfonds. Dit bleef eerst een tijd aanslepen. Bij De Standaard en Davidsfonds kon of durfde men geen beslissing te nemen. Norbert D'Hulst en Jos Rens van het Davidsfonds zagen eerlijk gezegd het dreigende ramsjspook al opdagen. Toen zij echter hoorden dat Agfa-Gevaert fors wilde investeren in het project heeft het Davidsfonds onmiddellijk toegehapt.
Zieker had twee opnamereeksen bij. Luc Darbé heeft van elke foto steeds de eerste opname gekozen. De tweede reeks opnames heb ik zelf mooi bewaard in speciale dozen. Eén diapostief heb ik ooit uitgeleend aan een uitgeverij, maar nooit meer teruggekregen.
Bij de fotografie hoort nog een anekdote. Op een bepaald moment wilde Martin Schneiders, Communication Manager van de Business Group Graphic Communications Systems van Agfa-Gevaert het handschrift zien. Ik schreef opnieuw een briefje naar Stuttgart om het handschrift nog eens te mogen inkijken met een delegatie van Afga-Gevaert. Wij vlogen met een klein businessvliegtuigje van Zaventem rechtstreeks naar Stuttgart en reden onmiddellijk naar de bibliotheek in de Konrad-Adenauerstrasse nummer 8. We mochten in de handschriftenafdeling onder het (heel) streng toeziende oog van Frau Kreckler de codex inkijken. Ineens zegt Schneiders: ‘Staat er geen enkele miniatuur of tekening in?’ Ik: ‘Neen mijnheer, het is een voorleeshandschrift met ongeveer 50 verschillende teksten. Volgens mij is het gebruikt om's avonds in een kasteel voor te lezen en de mensen zo te stichten of bezig te houden. Misschien werd het wel voorgelezen in een refter bij het eten. Gewoonlijk waren dat heiligenlevens, maar de vos als schijnheilige...’ Dat was een kleine ontgoocheling voor die mannen. Zij hadden kleurrijke miniaturen nodig om mooi te fotograferen en af te drukken. De ene miniatuur bij het begin van de Rijmkroniek van Vlaanderen vonden zij in eerste instantie heel povertjes.’
| |
| |
| |
17 maart 1990, Reyerslaan, Brussel
‘Op 17 maart 1990 zond het BRT-magazine Modem een lange reportage uit over het fotograferen van het Comburgse handschrift. In de reportage konden de nieuwsgierige kijkers zich een beeld vormen van het erg gecompliceerde fotografieproces. Herr Zieker stond op een trapje tussen zware statieven. De Agfa-Color Professional RS50 is binnen de analoge fotografie een van de beste films die er ooit gemaakt zijn. Maar er was één nadeel. Je kunt alleen goede foto's maken bij zonlicht. Daarom stonden in de kelder van de Württembergische Landesbibliothek nabij de tafel waar de losgesneden bladzijden van de codex onder een optisch glas lagen om ze plat te drukken, twee gigantische klokken om te flitsen. In die flits gaven de lampen de kwaliteit van het zonlicht, 6000 graden Kelvin. Ik hoor de fotograaf nog altijd zeggen: “Vorsicht. Licht aus!” en dan was het in die kelder pikdonker. Vervolgens duwde Zieker op de ontspanner en tegelijkertijd werd er gefotografeerd en was er die bliksem om het blad goed te belichten. Toen wij er waren nam hij enkele proefopnamen. Nadien nam hij nog veertien dagen op.’
| |
19 september 1991, Septestraat, Mortsel
‘De facsimile werd in september 1991 voorgesteld in het auditorium van hoofdsponsor Agfa-Gevaert. Het boek was gedrukt in een oplage van enkele duizenden exemplaren (er zouden nog een tweede en een derde druk volgen). Naast de 1000 cd's en de 500 audiocassettes was dit een bijzonder grote verspreiding. Het boek is nog steeds een referentiewerk. Maar ook de kwaliteit van de cd's is nog steeds perfect. De enige drager die kan verslijten is de cassette, door warmte of magnetisme. Een cd die normaal behandeld wordt, behoudt zijn kwaliteit. Het is een perfecte geluidsdrager.’
| |
3 januari 2008, De Keersmaekerstraat, Zellik
‘Ik kende een beetje van fotografie, ik kende een beetje van kleurendruk. Ik had al gewerkt in tv-en klankstudio's voor opnames. Ik kende van alles wat nodig was een klein, klein beetje. Ik ging overal specialisten zoeken. Voor de klankopname Johan Dehandschutter, voor de fotografie wees men Herr Zieker aan, voor de coördinatie de Stichting voor Kunstpromotie, voor de uitgave het Davidsfonds; het boek is uiteindelijk gedrukt bij Lannoo. Die mensen kenden hun vak tienmaal beter dan ik. Fotogravure De Schutter stond te boek als een van de besten ter wereld. Voor heel dit project heb ik vreselijk veel geluk gehad. Ook met de wetenschappers, die bovendien erg graag meewerkten.
| |
| |
De Stichting voor Kunstpromotie was een zegen. Zij coördineerden en werden betaald door grote bedrijven. Ik besef dat ik veel geluk heb gehad dat de Stichting er zich achter zette en dat Cas Goossens mijn Beatrijs kende. De Beatrijs was keurig gedaan, maar was gefotografeerd op 9 × 12 cm in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Dat waren vijftien foto's, voor de Reynaert waren het er 42. Dat zou ik zelf nooit hebben kunnen opbrengen.
Later realiseerde ik nog een derde middeleeuwenproject, de Historie van koning Karel ende van Elegast. Jef Janssens had mij de specialist ter zake aangeraden. Toen ik A.M. Duinhoven van de universiteit van Amsterdam opbelde, zei hij: “Ik hoor wie u bent, want ik herken uw stem van de Beatrijs.” Ik legde hem uit dat ik na de Reynaert en de Beatrijs de derde tophit van onze Middelnederlandse epische literatuur wilde vertolken. Ook hij was een leerling van Hellinga en ook hij had meegewerkt aan diens Reynaerttranscriptie.
Zelf ben ik erg blij dat ik stappen heb gezet in de ontsluiting van een Reynaerthandschrift dat voor de wetenschappers erg ver en diep weg zit. Het wordt immers veilig bewaard in een kelder die een atoomaanval kan overleven. Daar zit de vos nu veilig. Via de cd's en het boek over het Comburgse handschrift is de Reynaert nu ook voor altijd en voor iedereen ontsloten.’ |
|