Tiecelijn. Jaarboek 1 (jaargang 21)
(2008)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
VertalingReynaerts dagvaarding
| |
AntwoordGa naar eind2 van de haas aan de leeuwAan de allerdapperste koning der koningen, heerser over alle soorten wilde dieren en beesten die onder de hemel zijn, aan de roemrijke en hoogst doorluchtige heer leeuw, schrijft de haas, zijn nederige en toegewijde dienaar, en kust, met zijn welnemen, zijn voetsporen.
Gehoorzaam aan de hoogste majesteit van uwe koninklijke hoogheid hebben wij het met u toegenegen gezichten en kussen op ons genomen om de taak die u ons heeft opgedragen uit te voeren, een taak waarmee wij in aanwezigheid van bevoegde getuigen, in overeenstemming met de inhoudelijke vorm van uw opdracht, zijn belast, en zonder ook maar even te dralen zijn wij op pad gegaan om de vos te dagvaarden. | |
[pagina 151]
| |
In een spelonk in een uiterst steile, torenhoge rotswand, nog huiveringwekkender dan Maenala,Ga naar eind3 voor mens noch dier makkelijk te bereiken, vonden wij de vos, die zich een veeleer opstandige dan gehoorzame houding aanmatigde. Omdat wij zo'n steile helling niet konden beklimmen, aangezien een van ons tweeën werd tegengehouden door zwaarlijvigheid, de ander door angst, vroegen wij onze trouwe vriend en loyale metgezel, die altijd en overal op zijn hoede was, heer bok, een grijsaard met een baard, om naar boven te klimmen. Hij bracht geen bezwaren in tegen onze dringende smeekbeden, klom omhoog naar de bewuste plaats en legde het vosje, dat veinsde ziek te zijn, uit wat de reden van onze komst was.
Hij kreeg met moeite gedaan dat de vos ons toesprak vanuit die spelonk hoog boven ons, want hij wilde niet naar beneden komen om de koninklijke boodschap van ons in ontvangst te nemen, maar stak zijn in een monnikskap gehulde hoofd door een smalle rotsspleet naar buiten en barstte los in loze kletspraat, met als strekking dat hij niet gedagvaard hoefde te worden om naar het hof te gaan. Hij voerde een tweetal bezwaren aan; hij zei namelijk, ten eerste, dat hij weerhouden werd door een ernstige ziekte; ten tweede dat hij tot inkeer was gekomen en overgegaan op een ascetische levenswijze vanwege de vele wandaden die hij in het verleden had begaan. Wat de rest betreft zou hij verantwoording afleggen aan de hemelse God en niet aan de koning der dieren. En daarom had hij, opgesloten in een kluis en verzonken in vrome overpeinzingen, besloten onder geen beding terug te keren naar het actieve leven.Ga naar eind4
Omdat hij onmiddellijk wilde laten zien dat hij de zonde voor de deugd had verruild, probeerde hij me met vriendelijke woorden te vermurwen om naar hem toe te klimmen en me met hem te verzoenen vanwege het vele kwaad dat hij me had aangedaan en de talloos vele keren dat hij achter me aan had gezeten omdat hij het op me gemunt had, maar ik liet me door verstandiger gedachten leiden en ging niet in op het geveinsd vriendelijke gebaar van een verzoening.
Omdat wij meer wilden weten van zijn ziekte, vroeg broeder ezel, wiens deskundigheid op elk terrein van de geneeskunst bekend is, de vos om hem zijn urine ter hand te stellen. Dat deed de vos, maar broeder ezel ontdekte geen spoor van enige ziekte, eerder symptomen van gezondheid.
Uiteindelijk vertrokken we omdat we merkten dat we daar niets bereikten en begaven ons naar de hofstede van Meno,Ga naar eind5 niet ver daarvandaan, in de hoop daar te kunnen overnachten, maar er klonken daar zoveel weeklachten, zoveel snikken en jammerkreten, die de hanen en hennen uitten om het verlies van hun zonen en dochters die de vos had verslonden, dat we die hofstede maar weer verlieten, want vrolijkheid en verdriet gaan niet samen.
Op doortocht door onherbergzame wouden kwamen we - kijk! - broeder wolf tegen, die ons met een vredige uitdrukking op zijn gelaat mee wilde slepen naar zijn | |
[pagina 152]
| |
huis. Broeder ezel weigerde beslist en fluisterde dit geheim in mijn oren: we moesten vluchten voor dat door woeste struikrovers bewoonde onderkomen waar wel sporen naar binnen leidden, maar niet naar buiten.
Omdat de avond al viel was het tijd voor ons om te gaan rusten. En kijk! Daar kwamen we de kamerheerGa naar eind6 van heer vos tegen. Hij bracht ons naar zijn huis, zette kippen, kuikens, ganzen, duiven en allerlei soorten gevogelte op tafel en maakte met vele heerlijke gerechten een einde aan onze honger. Maar ach en wee! Bij het eerste hanengekraai - luister! - klonk er geschreeuw, want de wolf, die dief en struikrover, was in gezelschap van zijn handlangers komen opdagen en bonsde op de deur. Ik had het in de gaten en ontsnapte op het nippertje door de achterdeur, maar mijn metgezel de ezel bleef achter als prooi en voedsel voor de wolvenmuilen - hij was immers zwaar en kon niet snel op de vlucht slaan.
Ik heb zijn stoffelijke resten naar uwe koninklijke majesteit laten brengen om de aanwezigen op de hoogte te stellen, want ten gevolge van die vlucht heb ik zoveel botbreuken opgelopen dat ik niet in staat was om persoonlijk voor de voeten van uwe hoogheid te verschijnen om over zovele gevaren te vertellen.
Uwe koninklijke voorzienigheid dient zich rekenschap te geven, als het u behaagt, van de gevaren voor uw koninkrijk voordat ze tot in het oneindige uitgroeien. U dient het zwaard der wrake op te nemen, want er is veel in uw koninkrijk dat om wraak roept; als dat niet op korte termijn wordt weggesneden, zal onrecht dusdanig om zich heen grijpen en zal het kwaad dusdanig voortwoekeren dat geen enkel geneesmiddel meer zal baten. Dat zegt ook deze spreuk: Bied vroeg al weerstand. Als de kwaal door lang te wachten
Toeneemt in kracht, is het te laat voor 'n medicijn.Ga naar eind7
Als uw gezanten nu al zulke erge dingen zijn aangedaan, hoeft uwe hoogheid er werkelijk niet aan te twijfelen dat andere bodes nog veel erger te wachten staat. | |
[pagina 153]
| |
NawoordVerhalen over Reynaert de vos zijn ons vooral bekend uit het Nederlands en het Frans. Wellicht minder bekend is dat er in de middeleeuwen ook allerlei teksten over de Reynaertmaterie in het Latijn geschreven zijn, zoals de uit Gent afkomstige Ysengrimus en de Ecbasis cuiusdam captivi uit Lotharingen. Daarnaast zijn er nog allerlei kleinere Latijnse teksten overgeleverd, die vaak onbekend zijn gebleven omdat ze alleen via - vaak oude - wetenschappelijke publicaties toegankelijk zijn. Een van deze teksten wil ik hier graag voorstellen.
De brief van de leeuw en het antwoord van de haas zijn gesteld in een plechtstatig Latijn en gelardeerd met geleerde citaten en verwijzingen naar de Romeinse auteur Ovidius. Dit verheven taalgebruik contrasteert met de laaghartige drijfveren van de dierlijke hoofdrolspelers, zoals gebruikelijk in Reynaertverhalen.Ga naar eind8 Want ook al wordt de schijnheilige vos hier niet bij zijn naam genoemd, het moge duidelijk zijn dat het om niemand minder dan Reynaert gaat.
J.W. Muller heeft opgemerkt dat in deze brieven verschillende verhalen zijn gecombineerd. Het verdriet van de kippen, de dagvaarding, koning leeuw die bodes op pad stuurt, Reynaerts afwezigheid aan het hof door - zogenaamd - ziekte, de vos die zich voordoet als berouwvolle zondaar en geestelijke, het zijn allemaal verhaalelementen die ons bekend zijn uit Van den vos Reynaerde en uit de Roman de Renart. Niet alle gebeurtenissen zijn evenwel terug te voeren op ons bekende verhalen en zijn derhalve afkomstig uit inmiddels verloren teksten of door de auteur zelf verzonnen.
De tekstoverlevering wijst, evenals een aantal uitdrukkingen, naar Noord-Italië als plaats van herkomst. De tekst zou daar aan het eind van de dertiende of het begin van de veertiende eeuw zijn geschreven, waarschijnlijk door een klerk of notaris die werkzaam was op een kanselarij en er plezier in had om dieren te laten spreken in een plechtig, ambtelijk jargon. In tenminste vier van de zes handschriften zijn beide brieven opgenomen in artes of summae dictandi, handleidingen voor het opstellen van brieven. Tijdgenoten hebben er dus wel de grap van ingezien.Ga naar eind9
L. Wenseleers brengt de brieven in verband met Pietro della Vigna, kanselier van keizer Frederik II en oppert een aantal hypotheses waar ik niet verder op in zal gaan.Ga naar eind10 Ik geef het woord aan Muller, die toespelingen op historische gebeurtenissen van de hand wijst: ‘Zij zijn ook m.i. alleen voortgesproten uit de oude, maar telkens weer opduikende onzalige zucht om altijd en overal rechtstreeksche persoonlijke satire te zoeken, die bij de studie van het dierenpos, gelijk elders, reeds zoo veel kwaad gesticht heeft. Mij dunkt, wanneer wij deze brieven opvatten als een cento van herinneringen uit oude branches van den Roman de Renart en uit andere dierensproken en fabelen, als bijdragen tot de kennis van de algemene verspreiding der dierensproken tot zelfs in Noord-Italië, en wanneer wij - lest best - den echten humor, de | |
[pagina 154]
| |
groteske tegenstelling tussen inhoud en vorm waarderen en genieten, geven wij den samensteller wat hem toekomt en ons zelven een ongestoord genot.’Ga naar eind11 Bij deze opmerkingen zou ik me aan willen sluiten.
Ik heb de brieven vertaald op basis van de tekst van Muller. Ten behoeve van de leesbaarheid heb ik hier en daar aanpassingen aangebracht in de zinsbouw. In het Latijn is vos een vrouwelijk woord; in de vertaling is het ‘hij’ geworden. |
|