Tiecelijn. Jaarboek 1 (jaargang 21)
(2008)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
VertalingArtur en Gorlagon
| |
[pagina 134]
| |
te rijden en met spoed te melden wie de kasteelheer was. Keye gaf zijn paard de sporen en reed snel weg, het kasteel binnen. Hij kwam net terug toen hij aan de voet van de buitenste wal Artur tegenkwam, aan wie hij meldde dat het de residentie was van koning Gorgol, naar wie ze op weg waren. Toevallig had koning Gorgol net aan tafel plaatsgenomen om te gaan eten. Artur reed op zijn paard naar binnen tot hij voor hem stond en begroette hem tezamen met zijn disgenoten op hoofse wijze. ‘Wie bent u?’ antwoordde koning Gorgol. ‘En waar komt u vandaan? Wat is de reden dat u zo plotseling voor ons verschijnt?’ ‘Ik ben Artur, koning van Brittannië. Ik wil graag van u de listen, karaktereigenschappen en gedachten van vrouwen leren kennen, want ik heb heel vaak ervaren dat u een deskundige op dit gebied bent.’ ‘Artur, u vraagt veel, en er zijn maar heel weinig mensen die daarvan weten. Maar volg nu mijn raad op: stijg af en eet en rust vandaag, want ik zie dat u uitgeput bent van de vermoeiende reis. Morgen zal ik u dan vertellen wat ik ervan weet.’ Artur wees zijn uitnodiging af en hield vol dat hij niet zou eten voor hij wist wat hij wilde weten. Op aandringen van de koning, diens gezelschap en zijn eigen metgezellen, stemde hij tenslotte toe, steeg af en nam plaats op een zetel tegenover de koning. Bij het krieken van de dag ging Artur, die de afspraak niet was vergeten, naar koning Gorgol. ‘Mijn koning,’ sprak hij, ‘voor de dag ermee, want gisteren hebt u mij beloofd dat u het vandaag zou vertellen.’ ‘U spreekt als een dwaas, Artur. Ik heb u altijd als een wijs man beschouwd. Geen mens heeft ooit iets begrepen van de listen, karaktereigenschappen en gedachten van vrouwen. Ook ik kan u er niets over leren. Maar ik heb een broer, koning Gorleil, wiens land aan het mijne grenst. Hij is ouder en wijzer dan ik. Als er iemand is die deskundig is op dit gebied, dan is hij naar mijn stellige overtuiging degene die verstand heeft van wat u zo graag wilt weten. Ga naar hem toe en vraag hem in mijn naam om u te vertellen wat hij ervan weet.’ Artur nam afscheid van koning Gorgol en vertrok. Na een tocht van vier dagen kwam hij aan bij koning Gorleil en trof hem aan toen hij toevallig net zat te eten. De koning beantwoordde zijn groet en vroeg hem wie hij was. Hij antwoordde dat hij koning Artur van Brittannië was en dat hij was gekomen omdat hij door koning Gorgol, zijn broer, naar hem was verwezen voor antwoorden op de vragen die hem ertoe gedreven hadden de koning te bezoeken. ‘Waar gaat het om?’ ‘Ik heb het in mijn hoofd gehaald,’ antwoordde Artur, ‘om de listen, karaktereigenschappen en gedachten van vrouwen te doorgronden, maar ik heb nog niemand kunnen vinden die mij daarover kan onderrichten. Legt u het mij dus uit - ik ben | |
[pagina 135]
| |
hier namelijk naartoe gekomen omdat ik naar u ben verwezen - en verzwijg het niet voor mij als u het weet.’ ‘Artur, u vraagt veel, en er zijn maar weinig mensen die daarvan weten. Het is nu niet het moment om dit soort dingen uitvoerig te bespreken. Stijg dus af en eet en rust vandaag, dan zal ik u morgen vertellen wat ik ervan weet.’ ‘Ik kan nog vaak genoeg eten!’ sprak Artur. ‘Bij mijn geloof: ik ga niet eten voor ik weet wat ik wil weten!’ Op aandringen van de koning en van iedereen die aan tafel zat, stemde hij er uiteindelijk toch in toe om af te stijgen en hij nam plaats aan tafel tegenover de koning. 's Ochtends ging hij naar koning Gorleil en vroeg hem te vertellen wat hij had beloofd, maar Gorleil bekende dat hij er niets van afwist en stuurde Artur naar de derde en oudste broer, koning Gorlagon. Als er iemand was die het wist, zo verzekerde Gorleil hem zonder enige aarzeling, dan was Gorlagon degene die veel inzicht had in wat hij, Artur, wilde weten. Artur draalde geen moment langer en reed snel verder naar de plaats waarheen hij was verwezen. Twee dagen later bereikte hij de stad waar koning Gorlagon verbleef. Artur trof hem aan toen hij, evenals de andere broers, toevallig net zat te eten. Ze begroetten elkaar en daarna vertelde Artur wie hij was en wat de reden van zijn komst was. Op Arturs vraag hem datgene te vertellen waarvoor hij was gekomen, antwoordde koning Gorlagon dat het een ingewikkelde kwestie was die hij wilde onderzoeken, dat hij maar moest afstijgen en eten en dat hij dan de volgende dag wel zijn vragen zou beantwoorden. Maar Artur weigerde beslist om dat te doen. Nogmaals gevraagd om af te stijgen, bekrachtigde hij met een plechtige gelofte dat hij zich door niemand met smeekbeden zou laten vermurwen voor hij wist wat hij wilde weten. Koning Gorlagon zag wel dat hij Artur er met geen mogelijkheid toe kon bewegen om dan toch tenminste af te stijgen. ‘Artur,’ sprak hij, ‘aangezien u zo vastbesloten bent om geen voedsel meer aan te raken als u niet hebt vernomen wat u wilt weten, zal ik u een verhaal vertellen - al vergt dat een grote inspanning en levert het weinig op - waarin u kennis kunt maken met de listen, karaktereigenschappen en gedachten van vrouwen. Toch zeg ik u, Artur: stijg af en eet, want u vraagt veel, en er zijn maar weinig mensen die daarvan weten. Wanneer ik u mijn verhaal verteld heb, zal men niet menen dat u er veel wijzer op bent geworden.’ ‘Vertelt u nu maar zoals u mij hebt toegezegd,’ antwoordde Artur, ‘en houd op over eten.’ ‘Laat dan toch tenminste uw metgezellen afstijgen en eten,’ zei Gorlagon. ‘Ze doen maar.’ Allen namen plaats aan tafel. ‘Artur,’ sprak koning Gorlagon, ‘omdat u zozeer in de ban bent van deze kwestie - spits dan uw oren en onthoud wat ik u ga vertellen.’ | |
[pagina 136]
| |
Het verhaal van de wolf‘Er was eens een koning die ik goed kende. Hij was edel, hoofs, rijk en wijd en zijd beroemd om zijn rechtvaardigheid en eerlijkheid. Hij had een weergaloos mooie tuin voor zichzelf laten aanleggen, waarin hij allerhande soorten bomen - appelbomen en andere fruitbomen - en geurige kruiden had laten zaaien en aanplanten. In de boomgaard stond een mooi, jong boompje, dat even hoog was geworden als de koning lang was. Het was in dezelfde nacht en op hetzelfde tijdstip waarop de koning was geboren uit de aarde opgeschoten en begonnen met groeien. Maar er was een voorspelling verbonden aan dit boompje. Als iemand het zou snoeien en met een heel dun twijgje van dit boompje de koning op zijn hoofd zou slaan en zeggen: ‘Word een wolf en heb het verstand van een wolf!’, dan zou hij meteen een wolf worden en het verstand van een wolf hebben. Daarom hield de koning er heel zorgvuldig en nauwlettend toezicht op, want het leed voor hem geen twijfel dat zijn welzijn ervan afhing. Hij liet de tuin omringen met een stevige en hoog oprijzende muur en liet er niemand in toe behalve de opzichter van de tuin, een naaste vertrouweling. De koning had de gewoonte om drie of vier keer per dag naar het boompje toe te gaan en zich van voedsel te onthouden voor hij het bezocht, zelfs al moest hij tot de avond vasten. Zo kwam het dat hij als enige van dit alles op de hoogte was. Nu had deze koning een beeldschone echtgenote, maar omdat een mooie vrouw zelden kuis blijkt te zijn, riep ze met haar uiterlijk schoon het ongeluk over zichzelf af. Ze was namelijk verliefd op een jongeman, de zoon van een heidense koning. Omdat haar liefde voor hem groter was dan haar liefde voor haar heer, zocht ze naarstig naar een mogelijkheid om haar man in het ongeluk te storten, zodat ze op wettige wijze de door haar zo begeerde omhelzingen van de jongeman kon krijgen. Ze had gemerkt dat de koning een paar keer per dag de boomgaard bezocht en nieuwsgierig naar de reden waarom hij dat deed, had ze zich al heel vaak voorgenomen hem erover uit te horen, maar ze durfde het nooit. Op een dag, toen de koning heel laat van de jacht was teruggekeerd en zoals gewoonlijk alleen naar de boomgaard was gegaan, kon ze hongerig als ze was, het niet langer verdragen dat hij dit voor haar verborgen hield - het is vrouwen immers eigen om alles te willen weten - en vroeg hem, toen hij weer terug was en net aan tafel wilde plaatsnemen, met een valse glimlach waarom hij elke dag telkens weer naar de tuin ging, zelfs wanneer hij tot de avond had gevast. Toen de koning antwoordde dat het haar niets aanging en dat hij het haar niet hoefde te vertellen, werd ze razend van woede, want ze verdacht hem er ten onrechte van dat hij in de tuin een maîtresse ontmoette. ‘Ik zweer bij alle hemelse machten,’ riep ze uit, ‘dat ik niet meer zal eten voor je mij vertelt waarom je dat doet!’ | |
[pagina 137]
| |
Doortrapt als ze was, stond ze meteen op van tafel en ging naar haar slaapvertrek, onder het voorwendsel dat ze zich niet goed voelde. Drie dagen lang bleef ze in bed liggen zonder ook maar enig voedsel aan te raken. Bang, bij het zien van haar koppigheid, dat haar leven door deze kwestie gevaar liep, sprak de koning haar liefdevol toe om haar te smeken en aan te moedigen om op te staan en te eten. Ook zei hij dat het om een geheim ging dat hij niemand ooit had durven vertellen. ‘Je hoort geen geheimen voor je vrouw te hebben!’ was haar weerwoord. ‘Je zult er nog wel achterkomen dat ik liever wil sterven dan leven nu het tot me doordringt hoe weinig je van me houdt.’ Met geen mogelijkheid kon de koning haar ertoe bewegen om weer te eten. Tenslotte legde hij - veel te lichtzinnig, onstandvastig, openhartig en al te zeer geknecht door liefde voor zijn vrouw - haar uit wat er aan de hand was, nadat ze hem een heilige eed had gezworen het nooit aan iemand te vertellen en het boompje te beschermen alsof haar eigen leven ervan afhing. Omdat ze alles wat ze had gewenst van hem gedaan had gekregen, beloofde ze hem haar trouw en nog grotere liefde, maar ondertussen had ze al een list beraamd waardoor ze het misdadige plan waar ze allang op had gebroed kon uitvoeren. De volgende dag - de koning was in het bos gaan jagen - pakte ze namelijk meteen een bijl, ging naar de tuin, hakte het boompje vlak boven de grond om en nam het afgehakte deel mee. Zodra ze hoorde dat de koning terugkwam, verborg ze het boompje in de lange, afhangende plooien van haar mouw en liep hem tegemoet tot bij de drempel van de deur. Ze sloeg haar armen om hem heen alsof ze hem ging kussen en omhelsde hem. Plotseling haalde ze het boompje uit haar mouw tevoorschijn en sloeg hem er een keer en daarna nog een keer mee op zijn hoofd. ‘Word een wolf!’ gilde ze. ‘Word een wolf!’ Ze wilde eraan toevoegen: ‘En heb het verstand van een wolf!’, maar zei: ‘Heb het verstand van een mens!’ Meteen gebeurde het zoals ze het had gezegd. Opgejaagd en achtervolgd door de honden die ze tegen hem ophitste, vluchtte hij de bossen in, maar zijn menselijk verstand behield hij volledig.
Artur, nu hebt u de listen, karaktereigenschappen en gedachten van vrouwen voor een deel leren kennen. Stijg nu af en eet, dan zal ik later de rest die u nog niet weet vertellen. Want u vraagt veel, en er zijn maar weinig mensen die daarvan weten. Wanneer ik u mijn verhaal verteld heb, zal men niet menen dat u er veel wijzer op bent geworden.’ ‘Het gaat heel goed zo,’ zei Artur. ‘Ik vermaak me uitstekend. Ga verder, ga verder met het verhaal waaraan u bent begonnen.’ ‘Het zal u plezier doen om te horen wat er daarna gebeurde,’ antwoordde Gorlagon. ‘Let goed op, ik ga verder. | |
[pagina 138]
| |
Nu ze haar wettige man op de vlucht had gejaagd, liet de koningin dadelijk de eerder genoemde jongeman komen. Ze droeg de regering over het land aan hem over en werd zijn echtgenote. Diep in de bossen waarin hij zijn toevlucht had gezocht, hield de wolf zich twee jaar lang schuil. Hij paarde daar met een wilde wolvin en kreeg twee welpen bij haar. Omdat hij nog een menselijke geest had, was hij het leed dat hem door zijn vrouw was aangedaan niet vergeten en hij zon verbeten op een manier om wraak op haar te kunnen nemen. Aan de rand van het woud stond een kasteel, waar de koningin samen met de koning vaak langdurig verbleef. De menselijke wolf zag zijn kans schoon: op een avond nam hij de wolvin en zijn welpen mee en drong onverwacht de burcht binnen. Hij ontdekte dat de twee jongetjes die de jongeman bij zijn vrouw had verwekt, toevallig aan de voet van de slottoren aan het spelen waren, zonder toezicht; hij viel aan en doodde hen door hen meedogenloos te verscheuren. Te laat hadden de omstanders in de gaten wat er gebeurde. Ze achtervolgden de wolven luid schreeuwend, maar deze sloegen na hun overval snel op de vlucht en ontkwamen ongedeerd. Hevig ontdaan door deze rampspoed gaf de koningin haar mannen bevel nauwlettend in de gaten te houden of de wolven zouden terugkeren. Het duurde niet lang of de wolf, die meende dat zijn wraak nog niet voltooid was, keerde in gezelschap van zijn soortgenoten terug naar de burcht. Daar stuitte hij op twee edele graven, broers van de koningin, die op de weg bij de poortdeuren oefeningen deden; hij rukte hun ingewanden uit hun lijf en joeg hen een vreselijke dood in. Op hun geschreeuw kwamen knechten toegesneld die de poortdeuren sloten, de welpen en zijn gezellin de pas afsneden en met een strop ophingen. Omdat de wolf sluwer was dan de andere ontsnapte hij zelf aan de handen van zijn belagers en ontkwam heelhuids.
Artur, stijg af en eet. U vraagt veel, en er zijn maar weinig mensen die daarvan weten. Wanneer ik u mijn verhaal verteld heb, zal men niet menen dat u er wijzer op bent geworden.
Overweldigd door vreselijk verdriet en door intense droefheid tot razernij gedreven, richtte de wolf tijdens nachtelijke overvallen op het vee in die landstreek zulke slachtingen aan dat de omwonenden allemaal een meute honden verzamelden en zich aaneensloten om hem op te sporen en te vangen. Omdat de wolf geen leven meer had door hun dagelijkse drijfjachten, trok hij naar een aangrenzende streek en begon daar zijn inmiddels beruchte slachtpartijen aan te richten. Dadelijk werd hij door de bewoners verjaagd en gedwongen de wijk te nemen naar een derde land, waar hij niet alleen tegen vee, maar ook tegen mensen met meedogenloze razernij tekeerging. In dat land heerste een jonge en zachtmoedige koning, die bekendstond om zijn wijsheid en daadkracht. Toen hem berichten bereikten van de talloze slachtpartijen | |
[pagina 139]
| |
die de wolf onder mensen en dieren had aangericht, stelde hij een dag vast waarop hij het dier met een groot aantal jagers en honden zou opdrijven en afmaken. Iedereen was doodsbang voor de wolf, zodat niemand in die streek durfde te slapen, maar de mensen de hele nacht waakten voor het geval dat het dier zou toeslaan. Op een nacht kwam de bloeddorstige wolf langs een gehucht. Onder het overhangende dak van een hoeve bleef hij staan en luisterde heel aandachtig naar de mensen die binnen met elkaar spraken. Hij hoorde de dichtstbijzijnde man zeggen dat de koning had besloten om de wolf de volgende dag te zoeken en op te sporen. De man vertelde ook veel over de mildheid en vriendelijkheid van de koning. Bevend van angst om wat hij had gehoord, keerde de wolf terug naar zijn schuilplaats in het woud om te overdenken wat hij het beste kon doen. Kijk! In de vroege ochtend trokken de jagers en het gevolg van de koning met een enorme meute honden de bossen in. Het hele woud weergalmde van hoorngeschal en luid geschreeuw. De koning volgde hen in een rustiger tempo in het gezelschap van twee naaste vertrouwelingen. De wolf hield zich schuil langs het pad waarover de koning voorbij zou rijden. Toen alle anderen voorbij gelopen waren, zag hij dat de koning in aantocht was, want hij leidde uit zijn gelaatstrekken af dat die man de koning was. De wolf sprong tevoorschijn uit het kreupelhout en rende met zijn nek omlaag gebogen naar de voeten van de koning, sloeg zijn poten om zijn rechtervoet om hem deemoedig te likken en vroeg met de kreunende geluiden die hij kon uitbrengen om erbarmen. De twee edellieden die naast de koning reden, schreeuwden bij het zien van het reusachtige dier, want ze hadden nog nooit zo'n grote wolf gezien: ‘Heer, kijk! Die zoeken we! Kijk! Dat is de wolf die we zoeken! Sla toe en dood dat vreselijke monster voor het ons aanvalt!’ De wolf liet zich volstrekt niet afschrikken door hun kreten, maar volgde de koning op de voet en likte hem vriendelijk. Diep geroerd bekeek de koning hem geruime tijd en zag geen spoor van wildheid, maar eerder een gelijkenis met iemand die om vergiffenis smeekt. Verbaasd verbood hij al zijn onderdanen het te wagen de wolf ook maar een haar te krenken, met als verklaring dat hij een soort menselijk verstand bij het dier had opgemerkt. Hij liet zijn rechterhand zakken om de wolf over zijn kop te aaien, streelde hem en kriebelde zachtjes zijn oren. Daarna pakte hij hem bij zijn oren en probeerde hem op te tillen. De wolf begreep dat hij hem met zijn hand wilde optillen, sprong meteen omhoog en ging uitgelaten op de nek van het paard zitten, voor de koning. Deze riep zijn mannen terug en keerde huiswaarts. Hij had nog niet ver gereden of - kijk! In een bosweide liep een opmerkelijk groot hert met een hoog opgeheven gewei op hem toe. ‘Eens zien,’ sprak de koning, ‘of er moed en kracht in mijn wolf schuilt en of hij kan leren mijn bevelen te gehoorzamen.’ Hij riep een commando om de wolf tegen het hert op te hitsen en duwde hem weg | |
[pagina 140]
| |
met zijn hand. De wolf, die wel wist hoe hij zo'n prooi kon buitmaken, sprong weg en rende het hert achterna, haalde het in en viel het aan, greep het bij de keel en legde het dood voor de ogen van de koning neer. Daarop riep de koning hem bij zich. ‘Ik moet je beslist bij me houden en niet doden omdat je ons zulke diensten kunt bewijzen.’ Hij nam de wolf mee en keerde huiswaarts.
‘Artur, stijg af en eet. U vraagt veel, en er zijn maar weinig mensen die daarvan weten. Wanneer ik u mijn verhaal verteld heb, zal men niet menen dat u er wijzer op bent geworden.’ ‘Zelfs als alle goden vanuit de hemel zouden roepen: “Artur, stijg af en eet!”, zou ik nog niet afstijgen en eten voor ik de rest van het verhaal heb gehoord.’
‘En zo bleef de wolf bij de koning, die erg aan hem gehecht was. Alle opdrachten die hij van de koning kreeg, voerde hij uit. Nooit gedroeg hij zich agressief of verwondde hij iemand. Elke dag stond hij tijdens de maaltijd met zijn voorpoten op tafel voor de koning, at van zijn brood en dronk uit dezelfde beker. Waar de koning ook heenging, de wolf was altijd aan zijn zijde te vinden, ook 's nachts, want dan wilde het dier uitsluitend naast zijn bed slapen. Op een dag moest de koning een lange reis maken naar het buitenland voor een bespreking met een andere koning. Hij moest onmiddellijk vertrekken omdat hij anders niet binnen een termijn van tien dagen terug kon zijn. ‘Omdat ik onmiddellijk op reis moet gaan,’ zo sprak hij tegen de koningin, die hij bij zich had laten roepen, ‘vertrouw ik deze wolf aan jou toe. Ik draag je op om hem, als hij hier wil blijven, in mijn plaats onder je hoede te nemen en al het nodige te verschaffen; ik weet immers niet of hij wil blijven wanneer ik wegga.’ Maar zij was de wolf inmiddels gaan haten om de grote schranderheid die ze bij hem had waargenomen; een vrouw haat immers vaak degenen die haar man liefheeft.Ga naar eind1 ‘Heer,’ antwoordde ze, ‘als hij op zijn vertrouwde plek ligt tijdens je afwezigheid ben ik bang dat hij me 's nachts zal aanvallen en met bloedende wonden zal laten liggen.’ ‘Daar hoef je helemaal niet bang voor te zijn,’ antwoordde de koning, ‘want ik heb hem al die tijd nog nooit zoiets zien doen. Maar als je er niet gerust op bent, zal ik een ketting laten maken en hem aan de voetenbank van mijn bed vastleggen.’ De koning liet een gouden ketting maken, waarmee de wolf aan de treden werd vastgelegd. Daarna vertrok hij snel naar de afgesproken ontmoeting.
‘Artur, stijg af en eet. U vraagt veel, en er zijn maar weinig mensen die daarvan weten. Wanneer ik u mijn verhaal verteld heb, zal men niet menen dat u er wijzer op bent geworden.’ ‘Als ik zou willen eten, zou u me beslist niet zo vaak hoeven uit te nodigen om te eten.’ | |
[pagina 141]
| |
‘Na het vertrek van de koning bleef de wolf bij de koningin, maar ze verzorgde hem niet zo goed als ze had moeten doen, want hij lag voortdurend aan de ketting, terwijl de koning haar had opgedragen hem alleen 's nachts vast te ketenen. Nu was het zo dat de koningin een geheime affaire had met de hofmaarschalk, die ze altijd bezocht wanneer de koning er niet was. Acht dagen na het vertrek van de koning ontmoetten ze elkaar's middags in de slaapkamer en gingen samen naar bed zonder zich er iets van aan te trekken dat de wolf bij hen was. De wolf zag dat ze zich zonder gewetensbezwaren in elkaars armen stortten; zijn ogen kleurden bloedrood, zijn nekhaar ging overeind staan en hij werd witheet van woede. Hij sprong heen en weer alsof hij op het punt stond om hen aan te vallen, maar werd tegengehouden omdat hij was vastgeketend. Toen hij merkte dat ze niet ophielden met hun liederlijke uitspattingen, schraapte hij knarsetandend met zijn poten over de grond, jankte vreselijk, wrong zijn hele lijf in bochten en trok zo hard aan de ketting dat deze in twee stukken brak. Eenmaal los stortte hij zich woedend op de hofmaarschalk, sleurde hem uit het bed en verscheurde hem zo woest dat de man halfdood bleef liggen. Maar de koningin krenkte hij geen haar; hij keek haar alleen maar aan met een giftige blik. Gealarmeerd door de huiveringwekkende kreten van de hofmaarschalk braken dienaren de deur open en stormden naar binnen. Op hun vraag naar de oorzaak van al dat lawaai had die sluwe vrouwGa naar eind2 een list bedacht: ze antwoordde dat de wolf haar zoon had verslonden en dat hij de hofmaarschalk zo had toegetakeld bij zijn pogingen het kindje aan de dood te ontrukken. Ze beweerde dat de wolf haar hetzelfde zou hebben aangedaan als ze haar niet zo snel te hulp waren gekomen. De hofmaarschalk werd halfdood naar een gastenkamer gebracht. Doodsbang dat de waarheid op de een of andere manier aan het licht zou komen, zon de koningin op een manier om zich op de wolf te wreken. Ze sloot haar kindje, dat volgens haar door de wolf was verslonden, samen met zijn min op in een vrijwel onvindbare kelder, waardoor iedereen dacht dat de wolf het kind had verslonden.
‘Artur, stijg af en eet. U vraagt veel, en er zijn maar weinig mensen die daarvan weten. Wanneer ik u mijn verhaal verteld heb, zal men niet menen dat u er wijzer op bent geworden.’ ‘Ik verzoek u de tafel af te laten ruimen, want de gerechten die voor u worden neergezet onderbreken ons gesprek telkens weer.’
‘Na deze gebeurtenissen,’ ging Gorlagon voort, ‘bereikte de koningin het bericht dat de koning eerder terugkeerde dan verwacht. Een en al bedrog en doortraptheid liep ze hem tegemoet, haar haren in de war, haar wangen geschramd, haar kleding besmeurd met bloed. ‘Ach, ach, ach, wee mij, heer!’ riep ze uit. ‘Wee mij! Wat een gevaren heb ik doorstaan toen je weg was!’ | |
[pagina 142]
| |
Stomverbaasd vroeg de koning haar naar wat er was gebeurd. ‘Dat vervloekte beest van jou - van jou! -, dat ik al die tijd volkomen terecht heb gewantrouwd, heeft je zoon op mijn schoot opgegeten! Je hofmaarschalk probeerde nog hulp te brengen, maar de wolf heeft hem verscheurd tot hij bijna dood was! En hij zou met mij hetzelfde gedaan hebben als mijn dienaren niet bij ons waren binnengedrongen! Kijk, dit is het bewijs! Spetters van het bloed van ons kindje op mijn kleren!’ Ze had deze woorden amper uitgesproken of - kijk! De wolf, die had gehoord dat de koning was teruggekomen, sprong tevoorschijn uit de slaapkamer en stortte zich in de armen van de koning alsof hij dat wel verdiend had, door het dolle heen springend en jankend van grotere vreugde dan ooit tevoren. De koning was in verwarring gebracht door tegenstrijdige gedachten en wist niet wat hij moest doen: enerzijds dacht hij niet dat zijn vrouw hem leugens zou vertellen, anderzijds dacht hij dat de wolf hem beslist niet zo uitgelaten onder ogen durfde komen als hij zo'n gruweldaad had begaan. Een wild dier vreest immers degene van wie het weet dat het hem kwaad heeft gedaan. Zijn gedachten gingen alle kanten op en hij weigerde zich te goed te doen aan voedsel, maar toen raakte de wolf, die naast hem stond, zachtjes met zijn poot zijn voet aan, nam de zoom van zijn mantel in zijn bek en beduidde hem met een kopbeweging dat hij hem moest volgen. De koning negeerde zijn vertrouwde kopbewegingen niet, maar stond op en volgde hem door verschillende vertrekken tot bij de kelder waar het jongetje was verborgen. Daar stuitte de wolf op een vergrendelde deur. Hij klopte drie, vier keer met zijn poot om aan te geven dat de deur voor hem geopend moest worden, maar omdat het zoeken naar de sleutel wel erg lang duurde (de koningin had hem verstopt), kon hij niet langer wachten. Hij liep een stukje achteruit, strekte de klauwen aan zijn vier poten uit en stormde halsoverkop op de deur af, beukte hem in en wierp hem in stukken gebroken op de vloer. Daarna rende hij naar binnen, pakte het kind met zijn ruige poten uit de wieg en hield het voorzichtig omhoog voor het gezicht van de koning, zodat deze het kind kon kussen. ‘Er is hier iets anders gaande,’ sprak de koning verbaasd, ‘wat mij niet duidelijk is.’ Daarna liep hij naar buiten, achter de wolf aan die voor hem uit liep en hem naar het ziekbed van de hofmaarschalk bracht. Zodra het dier de man zag, kon de koning de wolf slechts met moeite in bedwang houden, anders zou hij de hofmaarschalk zijn aangevlogen. De koning ging bij het bed zitten en vroeg de hofmaarschalk waarom hij er zo slecht aan toe was en hoe hij aan zijn verwondingen was gekomen. De man zei alleen maar dat hij ze had opgelopen toen hij het jongetje uit de greep van de wolf bevrijdde, waarbij hij de koningin als getuige noemde. ‘Je liegt!’ sprak de koning. ‘Overduidelijk! Mijn zoon leeft! Hij is helemaal niet dood! Nu ik mijn zoon heb gevonden, merk ik dat jij en de koningin mij bedrogen hebben | |
[pagina 143]
| |
en leugens hebben verteld! Ik ben bang dat er iets anders waar is: ik begrijp nu dat de wolf om de een of andere reden de schande voor zijn heer niet kon aanzien en je tegen zijn gewone gedrag in zo woest heeft toegetakeld. Beken nu maar heel snel de waarheid, anders roep ik de majesteit van de hoogste God tot getuige dat ik je aan verzengende vlammen zal overleveren!’ Ondertussen dreigde de wolf voortdurend de hofmaarschalk aan te vallen en hij zou de man nogmaals verscheurd hebben als hij niet door de omstanders in bedwang was gehouden. Om kort te gaan: onder druk van de koning, die dreigementen afwisselde met vriendelijke woorden, bekende de hofmaarschalk de misdaad die hij had begaan en smeekte nederig om vergiffenis. Laaiend van woede liet de koning hem in een kerker opsluiten en bewaken. Onmiddellijk riep hij de edelen uit het hele land bijeen en vroeg hun een oordeel te vellen over deze vreselijke misdaad. Het vonnis luidde aldus: de hofmaarschalk moest levend worden gevild en met een strop worden opgehangen, de koningin moest door paarden worden gevierendeeld en op een brandstapel worden verbrand.
‘Artur, stijg af en eet. U vraagt veel, en er zijn maar weinig mensen die daarvan weten. Wanneer ik u mijn verhaal verteld heb, zal men niet menen dat u er wijzer op bent geworden.’ ‘Als het u niet tegenstaat om te eten,’ antwoordde Artur, ‘hoeft u zich geen zorgen te maken dat ik nog wat langer vast.’
‘Na afloop van deze gebeurtenissen,’ ging Gorlagon voort, ‘dacht de koning ingespannen en diep na over de ongelooflijke schranderheid en toewijding van de wolf en besprak het gebeurde heel uitvoerig met wijze mannen. ‘De wolf,’ zo stelde hij, ‘die klaarblijkelijk zo intelligent is, moet wel een menselijk verstand hebben, want niemand heeft ooit bij een redeloos beest zoveel wijsheid aangetroffen en een redeloos dier heeft nog nooit iemand zoveel trouw bewezen als die wolf mij heeft bewezen. Alles wat ik tegen hem zeg, begrijpt hij uitstekend. Hij doet wat hem wordt opgedragen en vergezelt me altijd, waar ik ook ben, vrolijk wanneer ik vrolijk ben, verdrietig wanneer ik verdrietig ben. Jullie moeten inzien dat hij, die het onrecht dat mij is aangedaan zo meedogenloos heeft gewroken, een mens is, dat hij zonder enige twijfel een heel schrander en machtig man is geweest en dat hij door een toverspreuk of een gedaanteverandering het uiterlijk van een wolf heeft gekregen.’ Bij deze woorden was de wolf, die naast hem stond, door het dolle heen van vreugde: hij likte de handen en voeten van de koning, drukte zich dicht tegen zijn knieën aan en toonde met zijn gelaatsuitdrukking en lichaamstaal dat de koning de waarheid had gesproken. ‘Kijk hoe uitgelaten hij instemt met mijn woorden,’ sprak de koning, ‘en duidelijke tekens geeft dat ik de waarheid heb gesproken! Er is nu geen twijfel meer mogelijk | |
[pagina 144]
| |
dat het zo gegaan is. Ik hoop dat ik de kans krijg om na te gaan of ik hem met behulp van een list of een vernuftige inval zijn vroegere positie kan teruggeven, zelfs als dat ten koste gaat van mijn eigen bezittingen, zelfs met gevaar voor mijn eigen leven.’ Na langdurig beraad velde de koning tenslotte dit oordeel: de wolf moest worden vrijgelaten en mocht gaan en staan waar hij wilde, over land of over zee. De koning drong erop aan dat hij naar zijn eigen land moest gaan en beloofde dat hij hem met zijn mannen zou volgen om hem te helpen, waar hij ook maar heen zou gaan. ‘Als we kunnen achterhalen wat zijn vaderland is,’ sprak hij, ‘komen we misschien ook wel te weten wat er is gebeurd en ontdekken we misschien een mogelijkheid om hem te helpen.’ De wolf mocht gaan en staan waar hij wilde en iedereen volgde hem. Hij liep meteen naar de kust en stortte zich, alsof hij de zee wilde oversteken, onstuimig in de golven. Zijn vaderland was verbonden met die landstreek door een zeearm die tussen beide landen in lag, maar was ook, zij het via een langere weg, over land bereikbaar. De koning zag dat de wolf naar de overkant wilde en gaf bevel de vloot te laten uitvaren en een leger op de been te brengen.
‘Artur, stijg af en eet. U vraagt veel, en er zijn maar weinig mensen die daarvan weten. Wanneer ik u mijn verhaal verteld heb, zal men niet menen dat u er wijzer op bent geworden.’ ‘De wolf staat op het strand en wil naar de overkant. Als hij alleen wordt achtergelaten, ben ik bang dat hij in de golven verdrinkt, zo graag wil hij naar de overkant.’
‘De koning had dus bevel gegeven vloot en leger op oorlogssterkte te brengen en stak in zee met een enorme troepenmacht. Drie dagen later kwamen ze behouden aan in het vaderland van de wolf. Zodra ze het vasteland bereikten, sprong de wolf als eerste van iedereen van boord en gaf met zijn vertrouwde kopbewegingen en lichaamstaal duidelijk te kennen dat dit zijn vaderland was. De koning nam een aantal van zijn mannen met zich mee en reed onopgemerkt naar een nabij gelegen stad; het leger had bevel gekregen aan boord van de schepen te blijven tot hij de situatie had verkend en bij hen zou terugkeren. Hij was nog maar net in de stad of alles werd hem duidelijk, precies zoals het gegaan was, want alle edelen en het volk van dat land zuchtten onder de ondraaglijke tirannie van de koning die de wolf had opgevolgd. Eensgezind klaagden de mensen hoe vriendelijk en mild hun heer was geweest, die door toedoen van het bedrog en de doortraptheid van zijn vrouw van gedaante was veranderd. Nu de koning wist wat hij wilde weten en had vernomen waar de koning van dat land zich op dat moment bevond, keerde hij snel terug naar de schepen, liet zijn troepen van boord gaan en overviel hem, onvoorbereid en onverwacht, met zijn leger, doodde en verdreef alle krijgslieden die voor hem vochten, nam hem samen met de koningin gevangen en plaatste hen onder zijn gezag. | |
[pagina 145]
| |
‘Artur, stijg af en eet. U vraagt veel, en er zijn maar weinig mensen die daarvan weten. Wanneer ik u mijn verhaal verteld heb, zal men niet menen dat u er wijzer op bent geworden.’ ‘U doet net als een minstreel die telkens weer hetzelfde refrein inlast wanneer hij bijna de slotakkoorden van een lied heeft gespeeld en niemand meer mee zingt.’
‘Na het behalen van de overwinning riep de koning de raad van edelen van het land bijeen en liet de koningin voor ieders ogen plaatsnemen. ‘Verraderlijkste en boosaardigste van alle vrouwen!’ sprak hij. ‘Welke waanzin heeft je ertoe gedreven je heer zo vreselijk te bedriegen? Nee, ik wil geen woord meer met je wisselen! Je verdient het niet om voor het gerecht te spreken! Geef onmiddellijk antwoord op de vragen die ik je stel, of ik zal je zeker laten omkomen van honger, dorst en onvoorstelbare folteringen, tenzij je aanwijst waar het boompje verstopt ligt waarmee je hem van gedaante hebt doen veranderen. Misschien kan hij dan de menselijke gedaante die hij heeft verloren, terugkrijgen.’ Ze zwoer dat ze niet wist waar het boompje was. Het was toch bekend dat het in stukken was gebroken en door vuur verteerd? Omdat ze geen bekentenis wilde afleggen, leverde de koning haar over aan beulen, die haar elke dag folterden, elke dag weer pijnigden tot ze het bewustzijn verloor, en hij stond niet toe dat ze ook maar iets at of dronk. Gedwongen door deze vreselijke straffen haalde ze het boompje tenslotte te voorschijn en overhandigde het aan de koning. Zodra het tot vreugde van de koning in zijn bezit was, liet hij de wolf in hun midden brengen. Hij sloeg hem op zijn kop met het dikste uiteinde van het boompje en sprak: ‘Word een mens en heb het verstand van een mens!’ Deze woorden werden dadelijk gevolgd door hun uitwerking. De wolf werd weer de man die hij vroeger was geweest, maar dan nog veel knapper en voornamer; hij was nu begiftigd met zoveel uiterlijk schoon dat men wel moest inzien dat hij oorspronkelijk een man van hoge adel was geweest. De koning, die nu een hoogst voorname, van een wolf weer in een mens veranderde man voor zich zag staan, viel hem in de armen, enerzijds met grote vreugde, anderzijds vol medelijden om het onrecht dat hij had geleden, kuste hem, treurde en huilde. In elkaars armen slaakten ze zulke langgerekte zuchten en vergoten ze zoveel tranen, dat ze ook alle omstanders tot tranen toe roerden. De man bedankte de koning voor de ontelbare weldaden die hij hem had bewezen. De ander betreurde het dat hij hem minder eerbiedig dan passend was, had behandeld. Om kort te gaan, bij iedereen rees onvoorstelbare vreugde. De koning kreeg zijn heerschappij terug nadat de rijksgroten zich krachtens oeroud recht aan hem onderworpen hadden. Daarna werden de echtbreker en de overspelige koningin aan hem voorgeleid en werd hem de vraag voorgelegd wat er naar zijn oordeel met hen moest gebeuren. Hij veroordeelde de heidense koning tot de doodstraf, maar verstootte de koningin alleen als zijn echtgenote en spaarde haar leven - wat ze niet had ver- | |
[pagina 146]
| |
diend - op grond van zijn aangeboren goedheid. De andere koning keerde terug naar zijn eigen land nadat hij naar behoren rijkelijk bedeeld en geëerd was met prachtige geschenken.
Welnu, Artur, u hebt de gedachten en karaktereigenschappen van vrouwen leren kennen. Let maar goed op of men u daardoor als een wijzer man zal beschouwen. Stijg nu af en eet, want we hebben ons eten nu wel verdiend - ik door te vertellen en u door te luisteren.’ ‘Ik stijg in geen geval af voor u mij een antwoord op mijn vraag hebt gegeven,’ sprak Artur. ‘Wat wilt u weten?’ vroeg Gorlagon. ‘Wie is die vrouw tegenover u,’ vroeg Artur, ‘met dat bedroefde gezicht en met een schaal in haar handen waar een bloederig menselijk hoofd op ligt? Telkens wanneer u lachte, huilde zij; telkens wanneer u uw vrouw kuste tijdens het vertellen van uw verhaal, kuste zij het bebloede hoofd.’ ‘Als dat alleen aan mij bekend was, Artur,’ antwoordde Gorlagon, ‘zou ik het u beslist niet vertellen. Maar omdat iedereen die hier bij me zit het weet, is het geen schande om het ook aan u te vertellen. Die vrouw die tegenover mij zit is de vrouw die haar heer - dat ben ik - zo laaghartig, zoals ik u eerder heb verteld, heeft bejegend. Nu weet u - u hebt het verhaal immers gehoord - dat ik die wolf ben die een gedaanteverandering heeft ondergaan: van een mens in een wolf en van een wolf in een mens. Het zit zo: het eerste land waar ik heenging toen ik een wolf was geworden, was het land van mijn middelste broer, koning Gorleil. Betwijfel niet dat de koning die zich zo voortvarend voor mijn zaak heeft ingezet, mijn jongste broer is, koning Gorgol, bij wie u als eerste kwam. Het bebloede hoofd, dat die vrouw daar tegenover mij op een schaal voor zich heeft staan en in haar armen houdt, is van die man voor wie zij in haar verliefdheid mij zoveel kwaad heeft berokkend. Toen ik mijn eigen gedaante weer had teruggekregen, heb ik haar het leven geschonken, maar wel deze ene straf opgelegd: ze moet altijd zijn hoofd voor haar ogen houden, en wanneer ik de vrouw die ik in haar plaats heb gehuwd kus, moet zij hem kussen omwille van wie ze die gruweldaad heeft begaan. Ik heb het hoofd laten balsemen, zodat het bewaard blijft en niet vergaat. Ik wist immers dat geen enkele straf zwaarder voor haar zou zijn dan voor ieders ogen voortdurend zo'n vreselijke misdaad te moeten uitbeelden. Artur, als u wilt afstijgen, stijg dan nu af; anders blijft u daar wat mij betreft maar zitten en dan vraag ik het u niet meer.’
Daarop steeg Artur af en at. De volgende dag keerde hij huiswaarts, een reis van negen dagen, hoogst verbaasd om alles wat hij had gehoord. | |
[pagina 147]
| |
NawoordDe bekendste middeleeuwse Arturverhalen, zoals de romans van Chrétien de Troyes en Sir Gawain and the green knight, zijn opgetekend in de volkstalen van West-Europa. Minder bekend is dat er ook in het Latijn teksten over de matière de Bretagne zijn geschreven. De eerste aanzet tot de bloei van de Arturliteratuur is zelfs gegeven door een Latijnse tekst, de Historia regum Brittanniae (Geschiedenis van de Britse koningen) van Geoffrey van Monmouth, een twaalfde-eeuwse geestelijke die in of kort voor 1138 een geschiedwerk over de oorspronkelijke Keltische bewoners van de Britse eilanden het licht deed zien. Zijn keuze voor het Latijn, destijds de taal van kerk, kanselarij en wetenschap, stelde hem niet alleen in staat een internationaal publiek te bereiken, maar - waarschijnlijk nog veel belangrijker - gaf de tekst ook veel meer prestige. Latijn was immers de taal van de officiële geschiedschrijving, die uiteraard als veel betrouwbaarder gold dan verhalen in de volkstaal. Het was een geniale zet van Geoffrey van Monmouth, die zijn verhaalstof deels had verzonnen, deels uit allerlei verschillende bronnen had geput. Ook deinsde hij er niet voor terug om gegevens uit andere geschiedwerken te verdraaien of verzinsels onder verwijzing naar bekende auteurs in zijn eigen werk op te nemen. De Geschiedenis van de Britse koningen sloeg in als een bom en werd binnen de kortste keren een bestseller. Nu de daden van de beroemdste Britse koning eenmaal bekend waren geworden in een gezaghebbende Latijnse tekst, lag de weg open voor volkstalige auteurs om te vertellen over Arturs beroemde hof, zijn dappere ridders en hun avonturen, aanvankelijk vooral in het Frans, later ook in andere talen. (Overigens vertoont deze ontwikkeling tal van parallellen met de opkomst van de matière renardienne: via de Latijnse Ysengrimus (ca. 1150) en de Franse Roman de Renart eiste Reynaert zijn plaats in de Europese letteren op.)
Vanaf het einde van de twaalfde eeuw verloor het Latijn als taal van literatuur en geschiedschrijving terrein ten opzichte van de volkstalen, vandaar dat het leeuwendeel van de Arturliteratuur tot het domein van de volkstalen behoort. Toch zijn er ook enkele Latijnse verhalen over de matière de Bretagne geschreven en bewaard gebleven, waarvan Artur et Gorlagon er een is. Omdat deze vermakelijke tekst buiten kringen van specialisten onbekend is gebleven, wil ik hem graag aan een groter publiek voorstellen.
Waarschijnlijk is dit verhaal aan het eind van de twaalfde eeuw opgetekend door een ons niet met name bekende schrijver die deel uitmaakte van de hofkring rond de Anglo-Normandische koning Hendrik II, heerser over een rijk dat zich uitstrekte van Schotland tot de Pyreneeën. De tekst is overgeleverd in slechts één handschrift, een verzamelhandschrift met Latijnse teksten, waaronder nog een Arturverhaal (Historia Meriadoci) en een Alexanderroman (Historia de preliis, een boek met legendarische verhalen over het leven en de veldtochten van Alexander de Grote). Taal | |
[pagina 148]
| |
en inhoud van deze teksten wijzen op een hoog opgeleid publiek met belangstelling voor wereldse literatuur van Keltische en klassieke herkomst, een publiek zoals dat in hofkringen rond Hendrik II wel te vinden was.
Artur en Gorlagon, waarschijnlijk een bewerking of vertaling van een Welsh verhaal, bestaat uit twee verhalen: dat van Arturs zoektocht naar kennis over vrouwen, en dat van de weerwolf. Dit laatste was een populair onderwerp rond het jaar 1200, zozeer dat Walker Bynum spreekt van de weerwolf-renaissance van de twaalfde eeuw (Caroline Walker Bynum, Metamorphosis and Identity, New York, 2001, p. 94. Zie ook Paul Verhuyck, ‘Enkele wolven in de middeleeuwse letterkunde’, in: Tiecelijn, 15 (2002), p. 187-192. Zie p. 199-200 van ditzelfde nummer voor bibliografische gegevens over weerwolven). Het optreden van een weerwolf wordt in deze teksten (zoals de Lai de Bisclavret van Marie de France en de anonieme Lai de Melion) vaak gecombineerd met het motief van de overspelige vrouw, zoals we ook in Artur en Gorlagon zien. Arturs echtgenote wordt in dit verhaal niet met name genoemd, maar uit andere Arturromans weten we dat deze koningin geen smetteloze reputatie had als het ging om huwelijkse trouw. Lezers van Tiecelijn is dit motief natuurlijk bekend uit de affaire van Reynaert met Hersent in Van den vos Reynaerde en in verschillende branches van de Roman de Renart.
De auteur van Artur en Gorlagon biedt niet bepaald een positieve kijk op vrouwen. De koninginnen in het verhaal van Gorlagon bedriegen hun man en staan hem naar het leven. Een krasse uitspraak als ‘een vrouw haat immers vaak degenen die haar man liefheeft’ lijkt sterk op ‘een wild dier vreest immers degene van wie het weet dat het hem kwaad heeft gedaan.’ Ook de aanduiding illa versipellis, letterlijk ‘die weerwolf’ voor de koningin die haar man in een weerwolf had veranderd (zie noot 2), duidt op het tweeslachtige, beestachtige karakter dat de vrouw in het verhaal wordt toegeschreven. Deze vrouwvijandige houding maakte evenzeer deel uit van de middeleeuwse cultuur als de verheerlijking van de vrouw in de hoofse liefde en de Mariaverering.
Artur zelf komt in het verhaal niet bepaald naar voren als het toonbeeld van een wijze, hoofse koning. Hij rijdt tot drie keer toe op zijn paard de eetzaal van een koning binnen, blijft dan plompverloren in het zadel zitten en slaat uitnodigingen om te eten af. Koning Gorgol zegt zelfs tegen hem dat hij spreekt als een dwaas.
Een ander, voortdurend terugkerend, motief is eten: Artur vertrekt tijdens een feestmaal en ook de ontknoping van het weerwolfverhaal vindt plaats tijdens een diner. Artur weigert te eten voor hij antwoord op zijn vragen heeft gekregen, de eerste koning uit Gorlagons verhaal weigert te eten voor hij zijn boompje heeft bezocht. De vrouw van deze koning raakt geen voedsel meer aan voor ze van haar man heeft gehoord wat hij in zijn tuin te zoeken heeft, en aan het eind van het verhaal wordt ze | |
[pagina 149]
| |
behalve met folteringen er ook mee bedreigd dat ze geen eten en drinken meer krijgt. Voorts onderbreekt Gorlagon zijn verhaal voortdurend met de uitnodiging aan Artur om af te stijgen en te eten. Wellicht werd de tekst tijdens een maaltijd aan het hof voorgedragen, en dan is het goed voorstelbaar dat de telkens terugkerende verwijzingen naar voedsel en maaltijden een reactie uitlokten bij het publiek (zie Siân Echard, Arthurian Narrative in the Latin Tradition, Cambridge, 1998, p. 209).
Nog een opmerking over ons verhaal: in hoofdstuk 24 van Die Wrake Ragisel, een Middelnederlandse Arturroman, komt een passage voor die opvallende parallellen vertoont met Artur en Gorlagon (zie: Die Wrake van Ragisel. Onderzoekingen over de Middelnederlandse bewerkingen van de Vengeance Raguidel, gevolgd door een uitgave van de Wrake-teksten, editie en studie door W.P. Gerritsen, deel 1, Assen, 1963, p. 221-233). Of Artur en Gorlagon de directe bron van de auteur van Die Wrake is geweest, of dat hij het verhaal uit vertalingen of bewerkingen kende, is niet duidelijk.
De vertaling - de eerste in het Nederlands - is gebaseerd op de editie van G.L. Kittredge, Arthur and Gorlagon, in: Harvard Studies and Notes in Philology and Literature, 8 (1903), p. 149-275. Voor de namen van Artur en Keye heb ik de spelling aangehouden zoals gehanteerd in Van Aiol tot de zwaanridder (W.P. Gerritsen en A.G. van Melle (red.), Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst, Nijmegen, 1993). Dit werk is een rijke bron van informatie over de matière de Bretagne. Wie zich verder wil verdiepen in Artur en Gorlagon en in de Latijnse Arturtraditie, kan terecht in: Latin Arthurian Literature, edited and translated by Mildred Leake Day, Cambridge, 2005, Arthurian Archives XI, en in het eerder genoemde boek van Echard. Minder recent is: Roger S. Loomis, The Latin Romances, in: Arthurian Literature in the Middle Ages. A Collaborative History, Oxford, 1959, p. 472-479. |