| |
| |
| |
◼ Paul van Keymeulen
Kattenfabels van Jean de la Fontaine (1621-1695), de beroemdste fabelherdichter
De kat en de vos
Als twee heilige boontjes gingen Reynaert
en Tybaert samen op bedevaart,
als twee tartuffes boordevol vleierij,
twee vrekkige slijmerds die tijdens hun reis
kraakten menige vogel en gapten menige kaas
en ze speelden daarbij baas boven baas.
De weg was lang en vervelend bijgevolg.
Hij werd met gekibbel ingekort.
Gekibbel verwijdert van ons verveling,
zonder gekibbel is 't leven een saaie bedoening.
De twee pelgrims om ter meest
schreeuwden zich hun kelen hees.
Na een felle twist hadden ze het over elkaar.
De vos zei tot de kat ten einde raad:
- Vriend, je acht je zeer slim en zeer geslepen,
maar ben je zo goed als ik? Ken jij de knepen
die ik heb in mijn mars? - Neen niet, beslist,
want ik heb in mijn mars slechts één enkele list
maar hij is er wel duizend waard.
En om strijd begon de vos Reynaert
weer te kibbelen met Tybaert
van ‘welles’ en ‘nietes’ en zo een lange tijd.
Een meute maakte een einde aan hun strijd.
De kat zei tot de vos: - Zoek nu, vriend,
dat je vlug een feilloze strijdlist vindt
in je mars of in je berekend brein.
Ziehier wat mijn verweer zal zijn.
Na deze woorden klom hij vlug in één der bomen.
De vos ook trachtte te ontkomen,
hij kroop in wel honderd holen, liep overal heen,
zette de honden op 't verkeerde been,
zocht overal een veilige toevluchtplaats
maar helaas zonder het verhoopte resultaat.
Men rookte hem uit en toen hij uit
een hol te voorschijn sprong grepen hem als buit
die hem zonder pardon verslonden.
Een teveel aan uitwegen verknoeit vaak een zaak,
men verliest tijd bij 't kiezen, men probeert en draalt.
| |
| |
Kies liever één enkele gedragslijn,
maar laat het de goede zijn.
| |
De kat en de vos (vrijere vertaling)
De kat en de vos als twee kameraden
gingen samen op pelgrimage.
Er bestonden geen groter hypocrieten.
Ze waren beiden politiekers.
Ze brachten de kosten van de reis
overvloedig naar 's lands wijs
in rekening van 't gemenebest
en iedereen vond dat opperbest,
ik bedoel zij die aan de Senne
't volk - gij en ik - bij de neus mennen.
De vos dus en de kat onderweg
lieten zich, zoals ik nogmaals zeg,
gratis serveren pluimvee en kaas
waar ze kwamen, op elke plaats.
De weg was lang en ook vervelend,
ja zelfs saai en slaapverwekkend.
Ze besloten opdat 't zou vlugger gaan
een politieke discussie aan te gaan.
Politiek is gewis een grote hulp
tegen verveling in kasteel en stulp.
De twee pelgrims gingen van de wijs
door hun getier en hun gekrijs
want politiek is keihard roepen
om zijn opponent te overtroeven
want je krijgt vanzelf gelijk
als je maar aan het woord blijft.
Toen ze hun twist hadden uitgevochten
begonnen ze tegen elkaar te pochen.
De vos zei: - Je beweert listig te zijn
maar het is niet meer dan schone schijn.
Je meent mij voor één gat te vangen.
Vergis je niet, je zou erbij hangen,
want 'k heb in mijn mars wel honderd streken.
- En ik maar één, maar vaak is het gebleken
dat hij er is wel duizend waard.
En weer gaan ze onbedaard
aan 't schelden over hun goed recht
tot een meute het pleit beslecht.
- Zoek nu maar, zei de kater toen,
wat ge voor uw redding gaat doen.
Kijk, ik breng mij in veiligheid.
Met die woorden klimt hij in een eik.
Ook de vos tracht te ontkomen,
| |
| |
keert en draait omheen de bomen,
kruipt 't een hol in en 't ander uit,
vraagt hulp bij bever en bij puit
en tracht met list en gekke sprongen
't ontkomen aan de meute honden.
Maar als hij weer eens een hol verlaat
staan twee dashonden daar paraat
en grijpen d'afgepeigerde vos
bij zijn poten en zijn strot.
Wie uit veel redmiddelen moet kiezen
zal 't eigen vel en lijf verliezen.
't Is beter dat je het met één middel doet,
maar laat het degelijk zijn en goed.
| |
De oude kat en de jonge muis
Een jonge muis met weinig experiëntie
smeekte een oude kat om clementie
en haalde daarvoor argumenten aan:
- Laat mij toch leven, zei ze, laat me gaan.
Ik ben niemand tot last in deze woning.
Wie komt hier door mij in de verdrukking?
De huisbaas, zijn vrouw, zijn huishouding?
Op een enkele korrel graan kan ik bestaan
en op een okkernoot een hele maan.
Nu ben ik mager, heb nog wat tijd
en geef mij later aan uw kroost als ontbijt.
Zo sprak tot de kat een gevangen muis.
De kater zei: - Muisje, nu ben je abuis.
Waarom moet ik zo'n discours aanhoren?
Het is net alsof je zou spreken tot een dove.
Een kat en nog wel een oude zou je de vrijheid geven?
Dat is nog nooit gebeurd in een kattenleven.
De natuurwet jaagt je bij Hades binnen.
Sterf dan en schik je naar de Schikgodinnen.
Mijn jongen vinden altijd wel wat op tafel.
De kat hield woord. Wat nu betreft mijn fabel,
ziehier de les die men eruit kan halen:
De jeugd meent het steeds te kunnen halen,
maar de ouderdom is zonder genade.
| |
De kat en de twee mussen
Een kat, tijdgenoot van een jonge mus,
woonde bij hem van toen hij nog was een uk.
Kooi en mand hadden dezelfde huisgoden.
| |
| |
De kat werd vaak gepest door de kleine vogel.
De een hapte met zijn bek, d'ander trapte met zijn poten.
Deze laatste nochtans spaarde zijn kleine vriend
en strafte hem maar half al had hij meer verdiend,
hij had immers gewetensbezwaren
om zijn gezag met zijn klauwen te bezwaren.
De mus toonde minder overleg
en bleef de poes bestoken met haar bek.
Omdat ze wijs was en discreet
vergaf ze hem zijn gesar keer op keer.
Onder vrienden moet men zonder wrevel
aan wrok of woede nimmer toegeven.
Daar ze elkaar kenden van jongs af aan
heerste er peis en vrede in hun bestaan.
Nooit sloeg hun spel over in strijd ...
Toen nu een mus uit hun nabijheid
kwam buurten en goede vriendjes werd
met vrolijk Pierken - in mindere mate met de kater -
ontstond tussen de twee vogels gekrakeel
en daaruit haalde de kat voordeel.
- Die indringer, siste hij, komt hier zo maar
bespotten mijn vriend en kameraad.
Mag die gladjanus zijn bakje leegjatten?
Neen, bij de god der katers en der katten!
Hij mengde zich meteen in de strijd
en at d'indringer op in geen tijd.
- Nou, meesmuilde de kat ad rem en raak,
mussen zijn exquis en fijn van smaak.
Bij nader inzien at hij ook zijn vriendje op.
Welke moraalles levert deze fabel ons
die zonder dat onafgewerkt zou zijn?
Ik zie er wel een paar maar zonder lijn.
Voor u, Prins, is gewone kost zo'n ruzie,
maar zoveel inzicht heeft mijn muze niet.
| |
Rattenraad
Een kat - Spekkater was zijn naam -
deed aan de ratten zoveel kwaad
dat er haast geen meer waren
zoveel had hij er begraven.
De rest dierf zijn hol niet verlaten
en moest zijn voedsel daaglijks laten.
Spekkater was voor het rattenvolk
geen kat maar een wreed demon.
Op een dag ging hij wijd en zijd
op zoektocht naar een wijf.
Toen hij sabbat vierde met zijn dame
| |
| |
gingen de ratten zich beramen
Hun dekenknaagdier vol voorzichtigheid,
zei dat men eerder vroeg dan later
een bel moest binden aan de kater.
Telkens als hij dan ging op jacht
Een ander redmiddel kende hij niet.
Geen rat die daar bezwaar in ziet.
De zaak bevalt hen wonderwel,
maar hoe binden aan zijn nek de bel?
De een zei: - Mij niet gezien, ik doe het niet.
Een ander: - 'k Zou het besterven. Men verliet
elkaar en er werd niets gedaan.
Ik zelf ook zag menige raad
die door nietsdoen uitblonken,
geen raad van ratten maar van monken,
zelfs van kanunniken de zittingen
die zonder besluit uiteengingen.
vindt het hof veel hoge heren,
maar komt het op uitvoeren aan
dan gaan ze allen uit elkaar.
| |
De kat en de oude rat
Ik las onlangs bij een fabelverhaler
dat een nieuwe Spekkater, een Alexander der katten,
een Attila, van de ratten gesel en vrees,
alle ratten kinderloos maakte of wees.
Ik las, zeg ik, bij een bekende schrijver
dat deze kater, doodsbedrijver,
echte Cerberos, gevreesd mijlen in 't ronde
wou van ratten d'aarde ontvolken.
Lichte planken die in een strop doen belanden,
rattenvergif zowel als rattenvallen
waren bij hem vergeleken maar kinderspel.
Maar hij ziet hoe goed en wel
zich als gevangenen verscholen
de ratten in hun donkere holen
en niet meer tevoorschijn durven komen
ondanks zijn speurzin en zijn gaan en komen.
De jonker veinst zich dood en aan een balk laat
hij zich hangen met zijn kop omlaag.
Het beest, moorddadige booswicht
hield zich met touwen in evenwicht;
het rattenvolk denkt aan tuchtiging
| |
| |
omdat hij een diefstal van kaas of vlees beging,
of iemand heeft gekwetst of geschaad
en dat daarom gehangen werd de onverlaat.
Al de ratten, ik zeg dat omdat 't zeker is,
verheugden zich al op zijn begrafenis:
ze steken de neus buiten, tonen soms hun hele kop,
zoeken dan weer hun rattenholen op,
komen er weer uit, doen een stap of acht
en gaan eindelijk op jacht.
Maar het werd een ander feest
want het herleefde het opgehangen beest
en met de traagste beginnend
slokte hij menig ratje naar binnen.
- Ik ken, zo zei hij zeer beslist,
blijft ge voor mij niet verscholen.
Gij zult op mijn woord van eer
Ik waarschuw allen voor altijd,
eens komt ge als prooi naar mijn verblijf.
Onze lieve poes profeteerde naar waarheid.
Een tweede keer bedriegt en fopt hij hen.
Met verf maakte hij wit zijn vel
en als kluizenaar verkleed
verstopt hij zich in een kist vol meel.
Dat was van hem een goed idee.
Voor zijn ondergang stond al gereed
het rattenvolk. Allen, behalve één,
die wel een stuk staart verloren had,
vond het bij die kist niet pluis.
- Niets goeds voorspelt mij die witte zuil,
riep hij al van verre naar de kattengeneraal.
Ik vermoed dat daar een list schuilgaat.
Het helpt je niet van meel te zijn.
Al was je een zak ik kwam niet dichterbij.
Dat was goed gesproken, ik prijs zijn voorzichtigheid.
Hij was van ervaring rijk
en wist dat bedachtzaamheid
garant staat voor veiligheid.
| |
De kat, de wezel en het jong konijn
Op een morgen maakte een fluwijn
- het kon ook een wezel geweest zijn
of misschien een hermelijn -
zich meester van het hol van een jong konijn.
| |
| |
Het was gewis een listig wezen.
De bewoner was er niet, het kon niet beter wezen,
die was al bij d'eerste zonneschijn
aan 't begrazen de bedauwde thijm.
Toen hij gegeten had en getoond zijn capriolen
keerde Jantje Konijn terug naar zijn holen.
Voor 't raam toonde zich het fluwijn.
- Oh, huisgoden, wie daar nu verschijnt,
zegt 't dier dat uit zijn woning is verdreven.
O lala, mevrouwtje fluwijn of wezel,
maak dat je wegkomt en met stille trom
of 'k waarschuw al de katten in het rond.
De dame met de spitse neus antwoordde
dat de grond de bezetter toebehoorde.
Een verblijf dat kwaadschiks werd betreden
was voor een oorlog een goede reden.
En als het nu om een koninkrijk ging
dan wou ik wel eens weten onder welk beding
Jan of Piet of Wim erover beschikt
eerder dan Paul, eerder dan ik?
Jan Konijn haalde de ‘costuymen’ aan:
- Het zijn, zegt hij, die wetten die voortaan
mij de meester maken en die het van vader op zoon
hebben overgedragen van Piet op Kees en verder op Toon.
D'eerste bezetter bezit. Is er een wijzer recht?
Maar goed, laat ons staken dit gevecht
en onze zaak met bekwame spoed
voorleggen aan Minnekepoes.
Die kater leefde als een eremijt
en was poeslief gebleven een hele tijd.
Een heilige was die kat, zacht van pels, dik en vet
en een expert in de costuymen en de wet.
Jan Konijn heeft hem als rechter aanvaard
en zie daar zijn de twee partijen geschaard
voor de dikbevachte Tybaert.
De muizenvanger sprak: - Kom wat dichterbij, kom,
ik ben wat doof, 't is van de ouderdom.
Ze kwamen allebei dichterbij.
Van zodra ze waren in pootbereik,
wierp Minnekepoes, die goede eremijt,
zijn klauwen langs twee kanten tegelijk
en maakte een eind aan hun gebeuzel
en heeft ze meteen opgepeuzeld.
Dit lijkt erg op de twisten waarvoor kleine potentaten
bij hun koning gaan te rade.
|
|