Naschrift
De sterke punten van deze korte branche zijn onbetwistbaar de levendigheid van de dialogen, de snelheid van de actie en de detailrijke observaties. Zoals in de fabels en de fabliaus wordt het verhaal afgesloten met een moraal waarin de zondaar zijn straf aanvaardt.
Opvallend is het hoge zoömorfe gehalte van de branche: de wilde, zwarte kater zit hoog op een kruis, eet een worst, sist en klauwt. Zoals in vele Reynaertverhalen het geval is, spreekt het dier niet in confrontatie met de mens (ook in Van den vos Reynaerde verliezen de beer en de kater hun spraak wanneer ze op de plek van de waarheid door mensen als wilde beesten worden afgeranseld). De mens is belust op de pels van het wilde dier. Eén antropomorf element verrast in deze contekst, maar is ook weer zeer typisch voor de ‘matière renardienne’: het paardrijdende dier, waardoor de ridderlijkheid van het dier op de voorgrond treedt. Op deze manier leidt het paard zijn nieuwe meester naar de pastoorsvrouw. Dit is weer een middel tot kritiek op de geestelijkheid, die in deze korte branche erg scherp is. Het celibaat wordt niet in acht genomen, de geestelijken betwisten de pels van een dier (dus materiële goederen), ze zijn bijgelovig, want ze zien in een zwarte kater de duivel en wanneer de nood hoog is, debiteren ze wel erg mechanisch alle gebeden die ze in de voorraad hebben.
Bij Martin maakt dit verhaal deel uit van branche XV (eveneens volgend op de branche over de worst), bij Roques IV en bij de Japanse tekstuitgevers Fukumoto-Harano-Suzuki branche 15. Van Keymeulen vertaalde naar de editie van Strubel. In diens Pléiade-editie wordt deze branche besproken op p. 1117-1121.
Rik van Daele