| |
| |
| |
vertaling
◼ Paul van Keymeulen
Tybaert en de worst (branche VIIb)
Samenvatting
Deze branche sluit aan bij de vorige (VIIa), waarin Reynaert het slachtoffer is van de kater. Hij heeft zich met veel moeite uit een valstrik kunnen losmaken. Gewond en door de honden achternagezeten, weet hij zich toch te redden. Maar zijn toestand is belabberd en zijn maag leeg. Vos en kater sluiten nu een bestand. Langs de kant van de weg vinden ze een worst. Eerst draagt de vos de worst, maar de kater overtuigt hem de prooi over te nemen en vlucht met het vlees op een kruis. Hij eet de worst op. De vos trekt opnieuw aan het kortste eind en moet weerom voor een hondenmeute vluchten.
| |
Tekst
Rein, zeer bedreven in bedrog
had toen felle honger nog
en is vertrokken met groot leed.
Zoals hij vroeger zo vaak deed
is hij weer gegaan op jacht
op goed geluk zoals hij placht.
Toen hij volgde een krom pad
zuchtend over zijn wondenlast,
zag hij daar Tybaert, de kat,
die hem in de strik gelaten had.
Hij nadert met gebogen kop
en onderdrukkend al zijn wrok.
Hij is bang dat hij wegloopt.
Hij nadert hem poot voor poot,
als iemand die is afgemat.
Tybaert de kater zag niet dat
de vos zijn strik aan 't spannen was.
Rein bekijkt hem en hij beeft
van de wrok die in hem leeft.
Hij is belust om wraak te nemen;
op de kat wil hij zich wreken
voor de strik die hij hem spande.
Toch zal hij hem goed ontvangen.
Reynaert minzaam tot hem spreekt:
- Tybaert, wat voert u hierheen.
Maar Tybaert slaat al op de vlucht.
- Hola, vriend, wees niet beducht,
roept Rein, blijf staan en tot mij spreek.
Wees nu indachtig toch uw eed.
Wat denkt ge dat ik u wil doen?
Meen toch niet - God het mij behoedt -
dat ik ooit mijn eed zou breken.
Ik zou dit pad hier zijn ontweken
als ik u hier niet treffen zoude
om mijn belofte nu te houden.
Meester Tybaert, op uw eer,
wilt gij dat niet evenzeer?
Tybaert keert zich om, blijft staan
en staart de vos wantrouwig aan.
Hij is zijn nagels al aan 't slijpen
en zich aan het voorbereiden
om fel van zich af te bijten
en voor Rein geen duim te wijken.
Rein echter die van honger gaapt
is tot vechten niet in staat.
Hij wil nu wat anders bedenken
en Tybaert eerst vertrouwen schenken.
- Tybaert, het is vreemd, zegt hij,
dat er zoveel slechte mensen zijn,
die elkaar weigeren bij te staan
maar klaar staan om hun kompaan
te scheren met bedrog en list.
Uiteindelijk, de waarheid is 't,
leeft in niemand eerlijkheid
want 't is een bewezen feit,
dat hij strafbaar wordt gepleit
die zijn naaste wil verleiden.
Ik vertel dit voor de vleier
| |
| |
die intrad om monnik te zijn,
maar onlangs - dit is niet gelogen -,
werd de bedrieger toch bedrogen.
Ik wil daarom geen verrader zijn -
't is tegen de gerechtigheid -
want uit list en bedriegerij
ontstaat nooit goed, geloof me vrij.
Schoften zitten in kwaad parket
omdat geen van hen liefde kent.
Ik heb het kunnen constateren
dat men niet zal respecteren
hem die zich niet behelpen kan.
Gij hebt gekozen 't hazenpad
toen ik gestrikt als voor dood lag.
Gij waart wis door verdriet verdoofd!
Schande hem die dat niet gelooft.
Maar zeg me nu in eerlijkheid,
loyaal en naar waarachtigheid,
was uw hart niet vol verdriet,
toen ik in die valstrik liep
en er zo raakte in verstrikt
dat de dorper zwaaide zijn bijl
om mij 't ontnemen alle heil?
Ofschoon hij mij te villen dacht,
ontsnapte ik aan zijn gram en macht
en kijk, ik draag nog steeds mijn huid.
- 't Verheugt me, roept de kater luid.
- Ik ben er, zegt Rein, van overtuigd.
Maar, Tybaert, wat betekende het
dat ge mij geduwd hebt in het net?
Och, het weze u vergeven.
Wees dus blij en ga niet beven.
Tybaert zich drie keer verontschuldigt,
want hij voelt zich toch nog schuldig.
Maar Reynaert d'arme kat Tybeert
verraderlijk manipuleert,
al toont hij uiterlijk berouw.
De vos zweert opnieuw hem trouw
als vazal te zullen dienen.
Nu moet ook hij zijn eed hernieuwen.
Ze zwoeren beiden een bestand,
maar 't hield zeer kortstondig stand.
Rein zal zijn eed niet gestand doen
en Tybaert voor hem niet onderdoen;
hij zal zijn rechten niet verzaken
en zich niets laten wijsmaken.
Tesamen gaan ze dan op stap
al voelen ze zich week en slap.
Leeg was hun maag, hun honger groot.
Maar zie - het is een toeval bloot
dat niemand nog verhopen dorst -
ze vinden langs de kant een worst.
Reynaert heeft ze al gegrepen,
maar zo heeft Tybaert 't niet begrepen.
Hij roept: - God sta me bij, Reynaert,
ik wil van deze worst mijn part.
- Waarom zo gillen, zei Goupil,
daar niemand u bestelen wil?
Trouw zwoer ik u toch onder ede.
- Laten we haar dan samen opeten.
- Neen, dat doen we niet, zegt Rein.
Het hier doen zou dwaasheid zijn.
We moeten haar elders brengen.
Daar valt niets tegen in te brengen,
denkt Tybaert, die niet weigeren dorst.
Rein grijpt in 't midden vast de worst
in zijn muil tussen zijn tanden
zodat de uiteinden neerhangen.
Als Tybaert Rein de worst ziet dragen
begint spijt aan zijn hart te knagen.
Hij zou ze krijgen in zijn macht
want hij heeft heel goed overdacht,
dat als hij de worst moet delen
het geen haar breeds zal schelen
of Reynaert zal de mooiste brokken
door zijn gulzig keelgat slokken.
Hij denkt, hoe zal ik nu beletten
mij voor schut te laten zetten?
Hij nadert Reynaert en hem zegt
dat hij 't niet goed aan boord legt.
- Rein, hoe draagt gij die worst, zie toch
hoe gij ze bezoedelt in het stof
daar gij haar zo laat slepen
en met uw tanden hebt gegrepen.
Het maakt me ziek, ik kots ervan.
Als ge haar zo blijft dragen, dan
wil ik er niet meer van weten
en kunt gij ze alleen opeten.
Ik zou hem zeker beter dragen.
Reynaert zegt: - Mag ik u vragen
hoe gij onze worst zoudt dragen?
- Geef ze mij en ge zult het zien.
Gij die de worst 't eerst hebt gezien
moet bovendien worden ontlast
van het dragen van die last.
Rein wil hem niet tegenspreken,
want hij heeft een idee gekregen:
| |
| |
als zijn kompaan en kameraad
nu voor hem die zware worst draagt
kan hij hem later overheersen
en gemakkelijk overmeesteren.
Rein laat hem de worst dan nemen.
Tybaert is nu zeer tevreden,
en grijpt de worst zeer handig vast,
hij slaat een uiteinde om zijn hals
met een zwaai zeer elegant en
neemt 't ander tussen zijn tanden.
Dan kijkt hij vol trots Reynaert aan
en zegt: - Zijt ge nu voldaan?
Zo moet gij de worst meenemen
zonder haar door 't stof te slepen.
Meester Reynaert, zoals ge ziet,
als een slons draag ik ze niet,
want de worst is 't meer dan waard
dat men ze zorgvuldig draagt.
We zullen naar die heuvel gaan
waarop ik daar een kruis zie staan;
we zullen er in eer en geweten
rustig onze worst opeten.
Er kan ons daar niets overkomen
want we zitten daar zo hoge
dat we de dieven zien aankomen.
Daarom is 't goed dat we daar gaan.
Dat stond Rein geen ziertje aan,
maar Tybaert liep zo resoluut
voor de vos Reynaerde uit
en hij rustte niet eerder uit
voor hij gekomen was aan 't kruis.
Reynaert was zeer geïrriteerd:
hij had de valstrik niet verteerd
en ook deze list had hij door.
- Tybaert, riep hij, Tybaert, hoor,
wacht op mij, loop niet zo hard door!
- Rein, zegt de kater, niet bang wezen,
we hebben hier toch niets te vrezen.
Volg mij rustig al in galop
naar die groene heuveltop.
Men moest Tybaert nu niet leren
te rennen omhoog en naar beneden.
Hij houdt zich aan het kruishout vast
en klimt naar boven vlug en ras
en zet zich op een arm en wacht.
Dat had Reynaert niet verwacht.
Hij is beteuterd en is boos
omdat hij er is ingeloodst.
- Tybaert, vraagt hij, waar stuurt ge op aan?
- Op niets dat u niet aan kan staan.
Kom naast mij, dan kunnen we eten.
- Komt gij liever naar beneden
want het klimmen maakt mij bang.
Toon u derhalve een edelman
en gooi mijn deel naar beneden,
dan ontsla ik u van uw eden.
- Wat zegt ge daar, lieve gebuur?
Zijt gij dronken of overstuur?
Nog voor geen honderd dukaten
wil ik mijn plaats hier verlaten.
Rein, gij zoudt toch moeten weten,
dat een worst op 't kruis gegeten
in zich veel aflaten vergaart
want zij wordt heilig verklaard.
Men eet ze niet, zelfs niet per abuis,
alleen in kerk of op het kruis.
Men zal ze dus loven en eren.
- Heer Tybaert, wat kan het u deren?
De ruimte is daar te bescheiden
opdat wij er eten zij aan zijde.
Toon u derhalve een edelman
en kom ras van die kruisbalk af.
Vriend, ik hoop dat ge het niet vergeet,
dat ge gezworen hebt een eed
om tegen mij loyaal te zijn.
Als baronnen, die vrienden zijn,
een prooi vinden onderweg
delen zij ze zonder overleg
en zonder elkaar te bedriegen.
Als gij uw eed niet wilt doen liegen
verdeel de worst dan in twee delen
en werp een helft naar beneden.
Ik neem de zondeschuld op mij.
- Ik doe het niet, wat denkt gij, Rein?
Wat ge daar zegt is dwaas voorwaar.
Ge spreekt als een godslasteraar.
Ge vraagt te werpen naar beneden
een voorwerp dat men dient te eren.
Bij God, zelfs als ik dronken was,
gooide ik ze niet in het gras.
Zou ik niet schenden mijn geloof
als ik u vertrouwen genoot?
Reynaert gij toch zeker weet
dat dit voorwerp hier worst heet?
Daarom, ziehier wat ge doen gaat:
deze keer gij ze mij laat,
maar ik beloof u op mijn eer,
vriend,dat bij een volgende keer
| |
| |
de worst alleen voor u zijn zal.
Ik wil er zelfs geen kruimel van.
- Tybaert, Tybaert, zegt Reynaert,
ge komt nog wel een keer voorwaar
in een van mijn strikken terecht!
Toe werp me een hap van uw gerecht!
- Wat hoor ik nu, zegt Tybaert dan,
kunt gij dan niet wachten, man,
tot er in uw handen stuikt
een groter of een kleiner buit?
En zo kibbelen zij te gader
Rein de vos en Tijb de kater,
die niet eindloos wil discussiëren
en de worst gaat entameren.
Toen de worst was opgeslokt
was Reynaert kwaad en diep geschokt.
- Rein, zegt Tybaert, ik ben blij
dat van uw zonden ge toont spijt.
Dat God u schenke zijn clementie
en een kleine penitentie.
Dan zegt Reynaert: - Genoeg gepraat.
Gij komt, vriendje, wel eens omlaag
na het eten van die worst
om te drinken van de dorst;
dan moet ge langs mij passeren.
- Ge weet niet, Reynaert, dat ons Here
mij vandaag is goed gezind.
Weet dat zich hier een gat bevindt
en dat de Heer ons heeft gezegend
met zoveel vlagen malse regen
dat hier een put vol water
mijn dorst zal lessen nu en later.
- En toch, riep Reynaert kwaad en luid,
zult ge eens dalen van het kruis.
In geen maanden, roept Tybaert!
- Toch binnen de zeven jaar!
- Durft gij daar een eed op zweren?
- Ik zal, zweert Rein, u hier belegeren
tot ge in mijn handen tuimelt.
- Dan zijt gij gewis de duivel
Als ge het op dit kruishout deed
zou ik mij geruster weten.
Dan zegt Reynaert: - Ik weet zeker,
dat ik dees plek niet zal verlaten
eer verlopen zeven jaren.
Zijt ge nu gerustgesteld?
- Ge hebt 't wel duidelijk gesteld,
maar iets toch kan ik niet begrijpen
en stemt mij tot medelijden:
dat ge geen kruimel hebt gegeten
en dat jaren vasten wegen.
Kunt gij nog zo lang verdragen
de honger aan u te laten knagen?
En gij kunt u niet tegenspreken
zonder uw gezworen eed te breken.
- Maak u geen zorgen, zegt Reynaert.
- Ik zwijg erover, zegt Tybaert.
Zeker, 'k zal erover zwijgen
om geen leugen te bedrijven,
maar zorg ervoor, beste kompaan,
om van dit kruis niet weg te gaan.
Tybaert zwijgt voortaan en eet
terwijl Reynaert beeft en zweet
van honger en van razernij.
En terwijl wrok hem kwelt en pijnt
hoort hij iets dat hem ontstelt:
een hond komt blaffend aangerend
die Rein zijn spoor heeft geroken.
Vlug dient hier nu opgebroken
wil hij niet inschieten zijn vel
want er volgt nog een heel stel
na de spoorzoekende hond.
Deze rust een korte stond
en spoort zijn soortgenoten aan.
Reynaert nu kijkt de kater aan:
- Heer Tybaert, wat hoor ik daar
- Ach, zegt de kat, beweeg geen haar
en wacht, ik hoor een zoete melodie:
door het land gaat een processie.
Tussen de struiken en de bomen
laat ze haar gezangen horen.
Ze zal hier voor de doden zingen
en 't kruis eren met zegeningen.
Gij moet u bij de zangers voegen,
gij waart toch een pape vroeger?
Reynaert ziet dat 't bloedhonden zijn
en hij geen kans heeft, zelfs geen schijn
en wil meteen op de vlucht slaan.
Tybaert ziet de vos opstaan:
- Rein, vraagt hij, om welke reden
wilt gij nu in actie treden?
- Ik kies, zegt Rein, voor 't hazenpad.
- Waarom toch, bij God, wilt gij dat?
Herinnert gij u niet het serment
dat ge gezworen hebt, heel fervent?
Gij gaat niet weg, integendeel,
gij blijft hier want ik beveel 't.
| |
| |
Bij God, als ge nu wilt verdwijnen
zult gij voor Nobels raad verschijnen
en daar zal u worden aangewreven
dat ge een meineed hebt bedreven
en uw geloof hebt versmaad,
't geen verergert uw verraad;
ge had gezworen dat zou duren
zeven jaren voor mijn muren
en ge vlucht al d'eerste dag!
Al deze honden zijn mijn vrienden
en kunt ge het met hen niet vinden,
omdat ge voor hen beeft en rilt,
dan beding ik, als ge het wilt,
een wapenstilstand en bestand
met mezelf als onderpand.
Reynaert wil daar niet van weten,
hij geeft het op en neemt de benen.
Toen ze zijn vlucht zag gebeuren
de vos Reynaert achterna.
Maar tevergeefs, want weldra
ontsnapt hij, die het terrein kent,
zonder letsel aan de bent.
Hij vervloekt Tybaert en zweert
dat hij de kater nog wel een keer
zal ontmoeten in zijn leven.
En zo is tussen hen gebleven
lange oorlog, lange vete,
want ze wilden peis noch vrede.
|
|