Tiecelijn. Jaargang 17
(2004)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
artikel◼ Yvan de Maesschalck
| |
Deze katDeze kat is er altijd geweest
terugstarend bij micavuur (kat won)
ook is zij al mijn dood voorbij.
Loensend ziet ze af van de berichten
uit de diepte van haar dierenrijk
die zij voortdurend op weg zendt
naar mijn odoranten en daarlangs
telkens voortdurend neerbotst in mijn
buitengewesten mijn naderbijgebieden
tot in de ziekte van mijn zonnevlecht
| |
[pagina 78]
| |
zo zanikend verliefd.
Loopt ze weer weg mevroi
en alles meeneemt wat bij mij is
om een plant te beruiken heur haar
te bewassen en kijk daar vergeet ze
haar tong in te trekken terwijl ze naar me kijkt.
(Uit: De broekbewapperde mens, 2002)
Ankers gedicht beschrijft een welbepaalde kat in haar concrete doen en laten. Het gaat dan ook, blijkens de titel, om ‘deze kat’. Het gedicht portretteert een kattin, die, wanneer het haar goeddunkt, de aandacht van de ik-figuur ‘voortdurend’ mobiliseert, hem in het centrum van zijn belangstelling weet te treffen (‘tot in de ziekte van mijn zonnevlecht’). Het laatste woord suggereert een welhaast erotische band tussen kattin en ik-figuur. En toch heeft uitgerekend deze kat, wanneer het haar zint, geen egards voor decorum, voor minimale etiquette. Zij etaleert het natuurlijkste dedain voor haar bezitter wanneer het haar uitkomt. Een gelijksoortig standenverschil, dat van de mens een inferieure toeschouwer en van de kat een onbereikbare andere maakt, is aan te treffen in het volgende gedicht van Rutger Kopland: | |
Oeloembo, een katHij had zijn kleine gewoontes
als wij, maar groter
van onverschilligheid.
Hij hield in de winter van
kachels, 's zomers van
vogeltjes
Ziek en even onverschillig voor
de dood als voor ons.
Hij stierf zelf wel.
(Uit: Alles op de fiets, 1969)
Op een abstracter niveau gelezen schuiven beide gedichten de kat naar voren als een universeel symbool van superieure onaantastbaarheid, van grandseigneurale onbetrokkenheidGa naar eind4.. De kat bewoont een wereld, die hoewel verknoopt met die van de mensen, kan gelden als een volstrekt ontoegankelijk parallel universum. De kat heeft, als een aardse god, iets alomtegenwoordigs. Zij/hij ‘is er altijd geweest’, schrijft Anker en dat vers echoot heel mooi de openingszin van Juan Garcia Ponces verhaal De kat: ‘Op een dag verscheen de kat en sindsdien was hij er altijd’Ga naar eind5. Ook al is de kat uiteindelijk sterfelijk, de manier waarop hij sterft, heeft niets gemeen met die waarop de mens met de dood omgaat. Als geen ander is de ik-verteller uit Paul de Wispelaeres epistolaire roman Brieven uit Nergenshuizen (1986) zich hiervan bewust. Over de dood van Beertje, ‘de mooiste zoon’ van Lolita, noteert hij: ‘Ze | |
[pagina 79]
| |
voelde dat voor haar het moment gekomen was, en katten zijn te trots om in het bijzijn van anderen te sterven. (...) Medelijden en kleinzerigheid verdroeg ze niet’ (p. 135).
Katten hebben iets ondoorgrondelijks, volgen een eigen gedragscode, treden nooit volledig toe tot de wereld van de mensen, die ze desondanks toch bewonen. Dat besef heeft Ida Gerhardt het volgende psychologische profiel in de pen gegeven: | |
De zwarte katHij voert onmerkbaar het gezag,
de kat: om hem wentelt de dag;
het werk wordt op het erf hervat
als hij komt uit het keldergat
die, wéér op veldtocht in de nacht,
zijn rattental heeft omgebracht,
vervolger van het vaal gespuls
van hooizolder tot onderhuis.
Nog woedt het in hem na: hij kromt
de sterke zwarte rug en gromt;
wie zag toen heel de hoeve sliep
de kwade kansen die hij liep?
De zon komt op: zijn feilloos oog
ontwaart de stijging van haar boog;
het starend zwart, nu klimt het licht,
versmalt van cirkel tot ellips.
Treed terug voor zijn geheimenis,
dat gij met uw verstand niet vat.
Of hij van voor de tijden is:
van mensen wars - Ramses de kat.
(Uit: De adelaarsvaren, 1988)
In Gerhardts gedicht krijgt de kat een wel erg motorische rol toegeschreven. Hij is de spil van de handeling, van de ruimte, ‘van de dag’. Bovendien heeft deze kat, naar goede ingeboren gewoonte, niets op met mensen. Het is tenslotte een kat die als een farao (Ramses) boven de mensenwereld troont. De kat, ‘van mensen wars’, belichaamt het ongrijpbare mysterie dat diezelfde mensen zo graag willen doorgronden. Wellicht is dat de reden waarom in bijna elke katse tekst veel dichterlijke aandacht uitgaat naar de blik van het dier. In de gele ogen van de kat concentreert zich zijn wezenlijke gestalte, openbaart zich zijn onpeilbare ziel. In Bart Janssens verzen rest van de kat alleen nog het metonymische oog: | |
[pagina 80]
| |
KatHet oog zit krap voor zijn blik
die een loop neemt wanneer
het loom fixeert. Het trekt
geen contour, heeft genoeg
aan een rimpel van wat
over het oppervlak scheert.
Het peilt zonder grond
terwijl hij zich strekt - uitzicht
tussen staart en poten verspeelt.
(Uit: Kwijtschrift, 2001)
Het oogcontact waardoor mensen zich met andere mensen verstaan, is aan katten niet besteed. Vandaar dat het oog ‘krap voor zijn blik zit’ en ‘loom fixeert’, alsof het veeleer naar binnen dan naar buiten kijkt. En wie toch door het ‘feilloos oog’ van een bepaalde kat wordt geviseerd, voelt zich er steevast door bedreigd. Dat is bij uitstek het geval in de uitzonderlijke psychologische roman La chatte (1933) van Colette. De pas getrouwde Camille ervaart de passionele genegenheid van haar echtgenoot Alain voor de huiskat Saha als een regelrechte oorlogsverklaring. Ze voelt zich door het ‘grand oeil presque noir’ bespioneerd en in haar ziel geraakt. Geen wonder dat ze een poging onderneemt om ‘cette sacrée cochonnerie de bête’ de dood in te jagen, al moet ze met lede ogen aanzien hoe de kattin haar dodelijke val overleeft en voorgoed een wig drijft tussen haar en haar echtgenoot. Het aandeel van het oog in de kattensymboliek komt nergens sterker tot uiting dan in Edgar Allan Poe's The Black Cat (1843). De door onbenoembare krachten bezeten ik-verteller verhaalt hoe hij zijn lievelingskat Pluto een oog uitsnijdt en hem later opknoopt, gedreven door een ‘unfathomable longing of the soul to vex itself’. Zowel de naam van de kat (Pluto is de god van de onderwereld), een plots uitgebroken brand, het lugubere kattenembleem in de zwartgeblakerde wand, als de verschijning van een eenogige kat die op details na het spiegelbeeld is van de oude, attenderen de lezer op de algehele demonisering van de ik-figuur. Na de moord op zijn vrouw leeft hij voort in een onvervalst inferno, ten prooi aan de ‘fangs of the Arch-Fiend’. Wanneer het lijk van zijn vrouw vanachter een keldermuur wordt losgehakt, staart het ‘solitary eye of fire’ van de verdwenen gewaande cyclopische kat hem ijskoud aan. Er ligt natuurlijk een hele afstand tussen de zwarte kat van Gerhardt en die van Poe, maar het gedicht maakt voor alles duidelijk dat de kat het verloop van de tijd meet met het blote oog en de tijd als het ware neutraliseert ‘omdat hij van voor de tijden is’. Op dit punt raakt het gedicht wel degelijk de voorstelling van Poe. In diens tekst overleeft de eerste, verminkte kat als het ware de in de tweede uit het niets opgedoken kater. En die overleeft op zijn beurt als het ware de dood zelf: ook bij Poe is de kat, hoe demonisch ook, ‘van voor de tijden’, een wezen dat de tijdelijkheid overstijgt. Die connotatie ligt tenslotte ook verzonken in de eerder geciteerde gedichten en in het lyrische prozastukje L'horloge van Charles BaudelaireGa naar eind6.. De extatische, altijd vervoerde dichter maakt daarin duidelijk dat het oog van de kat | |
[pagina 81]
| |
niet zozeer de spiegel is van de ziel als wel een afbeelding van de ‘tegentijd’, van ‘le contretemps’: ‘Oui, je vois l'heure; il est l'Eternité’. Begrijpelijk dat dezelfde dichter in een eerder ‘fleur du mal’-gedicht zijn ‘beau chat’ aanspreekt en de volgende pathetische wens opklinkt: ‘Et laisse-moi plonger dans tes beaux yeux’.
Als de kat kan gezien worden als het symbool van de eeuwigheid, van een dimensie aan de overkant van het hier en nu, valt te begrijpen dat gestorven exemplaren met de nodige eerbied worden omgeven. Althans in literaire teksten. In het aangrijpende Dood van Joris evoceert Patricia de Martelaere een afscheid dat meteen een betekenis krijgt die een loutere teraardebestelling ver overstijgt: | |
Dood van JorisHet was zo'n mooie vorm, met het uitzicht
van een jonge kat, het uitzicht op oneindigheid,
de zee, de zee. De kat van de voorkant, noemden
we hem, want achteraan hadden we al een oude.
Terwijl ik op de mat op mijn hoofd stond om lenig
te blijven zat hij te kijken, wit met zwarte vlekken.
Ik vond hem stijver dan ik ooit was geweest
naast de weg in het dorp, waar hij alleen daarvoor
naar toe was gegaan. Ik laadde hem in om aan
mijn dochter te tonen hoe dood iets kan zijn wat
even tevoren leefde. Komt het daardoor, vroeg
ik mij af, dat jonge vormen zo gretig vergaan, om
dat ze - pas van huis - nog goed de plekken weten
waar de dood kan staan?
Maar toen ik later het huis in wou gaan zag
ik hem opnieuw op de oprijlaan. Hij kwam om
te kijken, zwart met wit, in de vorm van een ekster.
zoals toen de vader, met het haar van een
zuiderling, midden in een nacht van boord
sprong in de Noordzee, en ik drie dagen
later de bomen zwart zag van kraaien.
(Uit: Niets dat zegt, 2002)
In bovenstaand gedicht wordt niet alleen op een rituele manier afscheid genomen van een kat, het dier wordt ook een ‘vorm’ genoemd, d.w.z. een uiterlijke gestalte waarin de echte ‘innerlijke’ kat huist. De ik-figuur ziet de kat als het ware terug in de vorm van een ekster. Hier wordt duidelijk gealludeerd op het in roomse rites beleden geloof in de verrijzenis. De parallel tussen de dode kat en de verdwenen vader die na drie dagen als een veelvoud van kraaien zichtbaar is, spreekt wat dat betreft boekdelen. In De Martelaeres gedicht wordt hoe dan ook met het nodige respect over een dode kat gesproken. Voert het wellicht te ver de kat een metafysisch symbool te | |
[pagina 82]
| |
noemen, de suggestie dat hij gretig de dood tegemoet treedt, betekent onder meer dat hij ten minste over krachten beschikt die het louter rationele te boven gaan. De kat is in ieder geval een ‘religieus’ wezen dat een verbinding tot stand brengt tussen tegengestelde grootheden: tussen wereld en onderwereld, tussen deze en gene zijde, tussen de wereld van de man en die van de vrouwGa naar eind7.. Wat dat betreft kan de kat ook gezien worden als een middelaar, een bruggenbouwer, een boodschapper van belang. In onderstaand sonnetachtige gedicht van Koen Bauwens wordt op die communicatieve eigenschap ingespeeld: | |
de kat de belwat ze 's morgens vroeg en 's avonds laat:
water zwart maken. zonder suiker. (kopjes
willen wel maar blijven hier best dingen.)
hij werkt haar al genoeg op haar zenuwen.
in de koelkast schakelen dansende melkmoleculen over op
een koudere ademhaling: dieper en langzamer. grauwer.
koek en ei leven in de kelder niet meer samen -
even overweegt ze een taart te bakken om het te vieren.
vanuit de moestuin loopt er een vuur naar zijn hete hoofd
waarin het gif dringend moet gemengd. en geen zure melk
die kan helpen. een kat in de brievenbus miauwt.
er wordt gebeld. zou hij het zijn? ze doet niet open; hoe hij
haar dan van achter het gordijn de ogen ziet opensperren:
voor de deur staat wat er staat en dat was nooit eerder het geval.
(Uit: En er is, 2004, nr. 2)
Of het tussen hem en haar ooit goed komt, daar geeft het gedicht geen uitsluitsel over. Maar de verzen maken in ieder geval deel uit van een corpus teksten waarin een of andere kat een méér dan gewone band onderhoudt met een gelijkgestemd vrouwelijk personage. In het al genoemde De kat (1972) van Ponce groeit het huisdier uit tot een talisman die de relatie tussen een zekere D en zijn vriendin niet weinig erotiseertGa naar eind8.. De graag naakt op bed liggende vrouw ‘had de kat eveneens geaccepteerd als iets dat van hen tweeën was’. Wat verder kanttekent de verteller het volgende: ‘En toen was het de kat, de aanwezigheid van de kat, die de leegte opvulde die onvermijdelijk tussen hen tweeën leek te ontstaan. Hij was het die hen op een of andere manier definitief verbond’. Ook in de al geciteerde tekst van Poe is er een erg nauwe band tussen de vrouw van de geëxalteerde verteller en de verdoemde kat. Zoals er overigens van een al even innige betrokkenheid sprake is in het sublieme verhaal Gerichtheid van katten van Julio CortàzarGa naar eind9.. Net als bij Ponce lijkt de kat Osiris door zijn gehechtheid aan zijn vrouw Alana de liefde tussen de echtelieden aan te wakkeren. Tussen de ik-figuur en de kater bestaat ‘een onoverbrugbare afstand’, maar wanneer hij zijn vrouw observeert terwijl ze naar een op doek gekonterfeite kat kijkt, komt hij tot het besef dat zij zowel als Osiris dingen | |
[pagina 83]
| |
waarneemt die met het blote oog niet waarneembaar zijn. Misschien put Alana uit die verbondenheid de kracht zich heel en al aan hem te geven: ‘haar hele lichaam is als haar ogen, een en al overgave, één ononderbroken wederkerigheid’. Het loutere feit dat de kat nooit geheel van deze wereld is, geeft dichters de nodige vrijheid om hem met allerlei elkaar bestrijdende ervaringen te associëren. Dat gebeurt bij uitstek in de poëzie van Marjoleine de Vos. Zo roept het beeld van een uit sneeuw gehouwen kat in onderstaand gedicht een gevoelscomplex op waarin kou en warmte, ratio en gevoel, gevoelloosheid en liefde over elkaar heen stuiven. | |
Een kat van sneeuwStaat in de sneeuw die kat ineens.
Wou ze weer zelf uit sneeuw
gehouwen zijn zo koel daar staan
geen denken meer aan ooit een poot
die ze verzet ter ere van de melk
het braaf gespin of goejig kopjes doen.
Maar als dan uit de hemel plots een zonnestraal
een stem die ‘liefste’ zei en ‘kom’.
Zou zij terstond de sneeuw ontrouw
meteen niet koud of leeg meer zijn
maar warm, tot stervens toe bereid
voor hem haar ijs te smelten?
(Uit: Kat van sneeuw, 2003)
De verleiding is groot deze kat van sneeuw in een bijbels verhaal in te bedden. Daarin komen hemelse stemmen wel meer voor en transformaties al evenzeer. In ieder geval omklemt de hier bevroren kat tevens het smeltwater van de liefde. In deze kat van sneeuw kleumt erg veel potentiële energie. Net als de kat is de sneeuw een overgangsmedium. Het is daarom niet al te verwonderlijk dat in meer dan één tekst ijzige, winterse kou en kattengespin elkaar niet echt lijken te mijden. In de aanhef van Thomas Rosenbooms magistrale roman Gewassen vlees (1995) worden in de bevroren Friese uiterwaarden katten op notendoppen aan de elementen prijsgegeven. De kat die haar natuurlijke grip verliest, wordt gedwongen zich aan te passen aan een kunstmatige situatieGa naar eind10.. Dat is precies waar hij zich op grond van een duizendjarige domestificatieGa naar eind11. toe in staat weet. De aggregatietoestand van een kat van sneeuw mag in dezen opgevat worden als een verwijzing naar het grensgebied tussen natuur en cultuur, zeg maar het huiselijke niemandsland waar elke rechtgeaarde kat zich in ophoudt en soms ook het slachtoffer van wordtGa naar eind12.. Die perifere situatie aan de rand van de cultuur heeft ervoor gezorgd dat de kat een pluriforme identiteit wordt toegeschreven. Hij is het getemde en toch ontembare wezen bij uitstek waarin andere schepsels zich na hun dood graag incarneren. Daarvan getuigt althans het gedicht Wederdood uit dezelfde bundel van Marjoleine de Vos: | |
[pagina 84]
| |
WederdoodDie kat op weg naar wederdood in lente
was zij ons lief maar toch niet echt
een droom met eigen hand gemaakt
dus levenloos en al gedoemd tot smelt
terwijl wij redding zeggend zingend
ondergaan de grond in zinken om
als koude bloem misschien
een plaats te kennen die ons niet
want 's avonds al vergeten.
(Uit: Kat van sneeuw, 2003)
Als het woord wederdood uit het eerste vers mag worden gelezen als een lyrisch synoniem voor wedergeboorte, is het aannemelijk de kat in het gedicht te beschouwen als de reïncarnatie van een vorige gestalteGa naar eind13.. Tegelijk is deze lentelijke kat ‘al gedoemd tot smelt’. Vanwege de warmte allicht, maar ook vanwege het cyclische patroon van de reïncarnatie. Na mens komt kat komt bloem komt hoe dan ook iets anders, tot de volledige loutering van het karma zich heeft voltrokken. Wat in De Vos' gedicht erg aarzelend wordt aangestipt, krijgt de volle epische aandacht in G.G. Màrquez' Eva is in haar kat gevarenGa naar eind14.. In dat verhaal vraagt een door haar schoonheid gekwelde vrouw zich af hoe ze de doem van haar verblindende uiterlijk kan doorbreken. Ze bedenkt dat ze dat alleen kan door zich te incarneren in haar kat. Ze overweegt de vele voor- en nadelen van ‘die synthese van vrouw en kat’, maar wanneer ze op zoek gaat naar het dier, blijkt het spoorloos. Misschien omdat ze, zonder het zelf te beseffen, al drieduizend jaar lang in katse vorm gracieus door het leven sluipt.
Dichters raken nooit uitgezongen, ook niet over katten. En al valt de binaire symbolische lading van de katGa naar eind15. niet in één pennentrek te omschrijven, toch blijkt dat zowel demonie als magie, zowel ondoorgrondelijkheid als tijdeloosheid daar deel van uitmaken. In zijn ‘onverklaarbare banaliteit’ (cf. Umberto Eco) is de kat zowel een kind van de zon als een kind van de maan. Hij belichaamt, naar de onsterfelijke woorden van Baudelaire, zowel de ‘orgueil de la maison’ als ‘l'horreur des ténèbres’Ga naar eind16.. Bovendien blijkt de kat een begeerde stek te bezetten in de ingewikkelde levenscyclus waar ook de mens aan participeert. In een aantal gedichten lijkt het verlangen van de mens zich als een kat te gedragen zo aanstekelijk dat kat en mens elkaars gedrag overnemen. Kat wordt mens en mens wordt katGa naar eind17.. De voormalige dichter des vaderlands laat zich in Je kat even drijven op voornoemd droomscenario. | |
Je katVanmiddag gaf je je kat een kopje en likte haar
Staart schoon, toen ze plotseling naar je opkeek
Zoals je daar op je knieën zat, en merkbaar
Aangedaan zei ze: ‘Jongen, wat zie je bleek.’
| |
[pagina 85]
| |
Ze merkte niet meer hoe je naar haar terugkeek.
Ze kneep haar ogen toe en legde haar kop
Plat over haar voorpoten heen. Even streek
Je haar huid nog glad en hield toen verslagen op.
Tuberculeuze muziek dreef door het huis en
Je voelde je kleiner worden - onverwacht
Werden haar poten zo groot als leidingbuizen
En lag je verschrompeld tegen haar vacht.
(Uit: Alle gedichten tot gisteren, 1999)
Voor wie er nog aan mocht twijfelen na lectuur van Gerrit Komrijs gedicht: ook een kat is een kat is, is plotseling weten. Hoe dat katse weten er precies uitziet, blijft tot nader order een goedbewaard geheim. Kattengespin is tenslotte een soort sonore ruis waarvan de grammatica het menselijke begripsvermogen te boven gaat. Zelfs met een gesofisticeerde ‘vertaalmachine’ raakt de homo sapiens sapiens er niet aan uit. Rudy Kousbroek, die een hele worp kattenverzen heeft gedicht, verwoordt het zo: | |
VertaalfoutenAls de nieuwe vertaalmachine
Kats-Nederlands
Aankomt met de woorden:
- Nee, geef ons geen eten,
Hou die biefstukken maar,
Eet die gekookte vis maar zelf,
Aan eten hebben wij geen boodschap! -
Dan kun je je afvragen
Of de strekking
Van het betreffende zinsdeel
Wel juist is weergegeven.
(Uit: Dierentalen en andere gedichten, 2003)
Het is een enigszins treurige gedachte dat geen mens er blijkbaar in slaagt door te dringen tot het Kats. Tegelijk is het troostend te bedenken dat menig dichter zich blijft inspannen iets ervan te ontraadselen via de geheimtaal van de poëzie. Of zoals kattenfluisteraar Kousbroek elders meent te weten: ‘De kat, waarom kan hij spinnen? / Om ons te laten zuchten van liefde’. Waarvan akte. |
|