Uit het vorige blijkt dat de kat zowel met de zon als met de maan te maken had en soms lost men die schijnbare tweesporigheid op door te zeggen dat de mannelijke kater bij de zon hoorde en de vrouwelijke poes bij de maan - of door te stellen dat de maan als bescheiden nachtlichtje de taak van de zon overneemt.
De Egyptenaren beweerden ook dat de kat met haar gemiauw de heilige, geheime naam van de natuur moduleerde: de kat als kabbalist als het ware. In dit verband zei Fulcanelli, de laatste alchemist van de twintigste eeuw: wie inziet waarom de Egyptenaren de kat vergoddelijkt hebben, heeft daarmee meteen ook de Steen der Wijzen - de Pierre Philosophale - gevonden!
Katten kweken er lustig op los en hebben talrijke welgevulde nesten. Plutarchus vertelt (zonder kritisch commentaar) dat de kattin volgens de Egyptenaren evenveel jongen ter wereld bracht als er dagen in de maan-maand zijn, dus 28, echter met dien verstande dat ze er bij de eerste worp één baart, bij de tweede worp twee, bij de derde drie enzovoort tot ze stopt bij 28.
De Kelten waren door de band genomen wantrouwig ten aanzien van katten. In de Zeereis van Mael-Duin, één van de pre-teksten van Sint-Brendaan, wordt een dief gestraft door een mythische kat.
Een Turkse moslimlegende verhaalt hoe de ark van Noach geplaagd werd door ratten. Noach streelde of kriebelde zijn leeuw, die ervan moest niezen. Uit zijn niezen ontstond een paar katten. Vandaar, zo concludeert men, dat de kat op de leeuw lijkt.
Een kat houdt niet van regen. Ook dat zou teruggaan op de ark van Noach. Althans volgens kanunnik Raton (sic) die in 1828 in zijn Traité de l'éducation du chat vertelt hoe de stoute kat met haar klauwen het hout van de ark beschadigd had zodat Noach haar naar het bovenste dek van zijn schip had verbannen, waar ze het meeste last had van de regen. Dat beviel het beest niet. En zo is 't gekomen.
In de boeddhistische traditie wordt verteld dat de kat, samen met de slang, het enige dier was dat niet treurde over de dood van de Boeddha, maar dat kan op een metafysisch plan ook worden uitgelegd als een teken van hogere wijsheid: bevrijding uit het rad van karma en reïncarnatie. Kat en slang! Opvallend is dat de vermelding van de kat met de slang ook in de kabbala voorkomt, maar daar duidelijk met een negatieve betekenis. We zagen die link ook al hierboven met Apophis, de Egyptische slang.
Tot zover enkele krenten uit de koek der eeuwen in een vogelvlucht die bij wijlen wat kort door de bocht scheert. Maar nu de Middeleeuwen.
Daar moeten we eens te meer beginnen bij Isidorus van Sevilla en zijn Etymologiae (610-630), namelijk in boek XII over de dieren, hoofdstuk 2, paragraaf 38. Daarin gebruikt Isidorus de woorden musio en cattus om de kat aan te duiden. De naam musio wordt volgens hem aan het dier gegeven omdat het de vijand is van de muis (mus);...en het woord cattus brengt hij in verband met het werkwoord captare, ‘pakken, vangen’. Maar zo voegt hij eraantoe, anderen beweren dat cattus in verband staat met acutus, omdat het dier zo scherpzinnig is: ‘nam tanto acute cernit ut fulgore luminis tenebras superet’ = ‘de kat heeft zo'n scherp zicht dat hij met de schittering van zijn ogen de duisternis van de nacht overwint’. Vandaar, stelt Isidorus, dat het woord cattus uit het Grieks komt, van kaiesthai, hetgeen ingenieus betekent. Zowel bij acutus als bij kaiesthai spelen overigens de betekenissen scherpzinnig en ‘scherpzichtig’ (met uitstekend gezichtsvermogen) door elkaar heen. Zoals men kan zien legt Isidorus heel andere etymologische ver-