Ten huize van
Jean van Riet woont in de Ernest Claeslaan nummer 52 in Belsele. Een gezellige flat die barst van de schilderijen, in de hal, in de woonkamer, in zijn klein atelier ... We ontmoeten een joviale zestiger die honderduit babbelt vanaf het eerste ogenblik, ook al is dit onze allereerste kennismaking. Geboren in 1943 in Bornem in een gezin van tien kinderen, bleek een Sint-Lucasschool voor de talentrijke Jean financieel niet mogelijk. Tekenen zat toen al in zijn bloed en vingers. De middelbare studies achter de rug werd het echter een carrière bij de post in de Minderbroederstraat te Sint-Niklaas. Met de laatste twee nummers van Tiecelijn in zijn handen, vertelt hij terloops dat hij verantwoordelijk was voor het verzenden van de tijdschriften ... ‘Ik trok naar de academie in Sint-Niklaas, richting Monumentale kunst.’ Maar het werd een andere discipline. ‘Die moet bij mij komen’, zei Paul Ausloos. Mijn liefde was de grafische kunst. En ik wilde voor alles Reynaert tekenen.’ Jean las veel, schafte zich heel wat Reynaertboeken aan en werd vooral meegesleept door de hertaling van Julius de Geyter die hij in het Victoria-album met de prentjes van Oscar Bonnevalle uit 1949 aantrof. ‘Ik las het verhaal tientallen keren, in het Nederlands en in het Frans. Ik maakte toen 250 Reynaerttekeningen in de stijl van de programmabrochure anno 1973. Die zouden door de befaamde Antwerpse uitgeverij Buschman uitgegeven worden. Maar Buschman ging failliet en van mijn tekeningen heb ik nooit meer iets gezien. De curator wist in geen honderd jaar waar die tekeningen waren terechtgekomen.’ Het was de Sint-Niklase bibliothecaris André Stoop die voor de contacten had gezorgd, ‘maar wat wij ook deden, de buit was spoorloos en dit tot op de huidige dag’.
In de Sint-Niklase Academie voor Schone Kunsten kreeg Van Riet intussen contact met graficus Romain Malfliet, Jos Fonteyn, Georges Staes (die de titelpagina van de programmabrochure van het Sint-Niklase Reynaertspel zou ontwerpen) en nog anderen. ‘Staes was toen directeur en hij wilde die titelbladzijde absoluut zelf maken.’ Van Riet was daarover ontgoocheld.
Het was echter niet algemeen coördinator André Stoop die hem contacteerde voor de programmabrochure van het Reynaertspel 73, maar wel de toenmalige schepen van Cultuur van de stad Sint-Niklaas, Vincent Foubert. Intussen had Jean van Riet ook reeds zijn sporen verdiend met korte Reynaertstripverhalen, waaronder enkele bladzijden in de jaren 70 in het dagblad Het Volk, dat gepubliceerd werd als De bron der stilte. Een Reinaertsage (afb. 2) in de tiende jaargang (29 april 1972) van het stripblad Ohee, een wekelijkse publicatie van Het Volk (verantwoordelijke uitgever: R. Reyntjes, Forelstraat 22 in Gent). ‘Maar niet alleen Reynaert fascineerde me’, vertelt hij, ‘ook Uilenspiegel behoorde tot mijn lievelingsfiguren. Over hem had ik ook een boek gepland dat eveneens bij Buschman zou verschijnen.’
Ons gesprek volgt kromme paden. Reynaert is volgens Van Riet het ene moment een bandiet en dan toch weer niet. Wel manipuleert hij al zijn tegenstanders. Hij is een rebel en zet vooral de leeghoofdige en corrupte bourgeoisie een hak. En dan weer over 73. ‘Ik had ook een Reynaertmasker in klei ontworpen. En ook voor de andere dieren. Regisseur Mark Liebrecht kwam ze keuren en ze vielen hem tegen, hij wilde andere. Ga dan maar naar de carnavalswinkel van Piezewiet van Dam zei