te verbergen: hij wil niet herkend worden. Renart jongleur (in deze Tiecelijn vertaald door Paul van Keymeulen naar de editie van A. Strubel, Ic) laat zien hoe de auteur Renarts identiteit concipieert. De analyse toont aan hoe de ‘auteur’ Renart in de eerste plaats gekenmerkt wordt door zijn taalgebruik: hij is de meester van het woord en van het verhaal. Het succes van de vermomming betekent de triomf van het woord, dat als uiteindelijk doel het exclusief bezit van macht is. Het plezier dat het woord verschaft is een doel op zich. Branche Ib is een taalspel waarbij de auteur spreekt door de mond van Renart en daarbij zichzelf verbergt achter dit woord.
Yasufumi Takana bespreekt La parodie des chansons de geste dans le Roman de Renart. L'imitation des ‘laisses’ dans l'épisode de la plainte des coqs de la branche I. Een ‘laisse’ is een strofe van een chanson de geste. In de episode van de lamenterende hanen treft het veelvuldig gebruik van het voegwoord ‘quant’ om een zin te beginnen. Bovendien beginnen heel wat epische strofen met dit ‘quant’, waarbij de troubadours het een verbindende vertelfunctie geven, zoals trouwens de Renartauteur het in de hele branche doet. Door toepassing van een statistische en vergelijkende studie heeft Takana de parodiërende bedoelingen van de auteur ontdekt, die aldus aan deze episode de allure geven van de chansons de geste door het dramatiseren van Renarts lotsverandering.
De vijfde Renartbijdrage (van Corinne Zemmour) handelt over Le ‘Roman de Renart’: l'écriture d'une domestication illusoire. Haar bedoeling is te onderzoeken hoe modern de Renartvertellers zijn waar het gaat over het tam en dienstbaar maken van dieren. Zij ondervindt echter problemen: de zogenaamde tamme dieren zijn niet in klassen te verdelen. Deze convergenties tussen werkelijkheid en fictie reveleren de verwarrende les die de Roman de Renart ons geeft: indien per ongeluk de domesticatie van dieren niet langer de illusie zou zijn die ze is, zou dit het einde van de wereld betekenen, waar het evenwicht precies gelegen is in een regelmatige terugkeer naar het wilde.
Drie bijdragen handelen over de Esopische verhalen. Jeanne-Marie Boivin bespreekt ‘La Vie d'Esope’: un prologue original du recueil de fable de Julien Macho. Julien Macho, een augustijnermonnik uit Lyon, vertaalde in 1480 de verzameling fabels van Heinrich Steinhöwel, de laatste grote verzameling van middeleeuwse fabels. Het eerste deel van die verzameling, ‘La Vie d'Esope’, was een toen nog in Europa onbekende vertaling uit het Grieks. De ondertussen overleden Pack Carnes heeft het over een Japanse fabelverzameling (Amakusu) in ‘Esopo no fabulas’: More Notes on Aesop in Sixteenth-Century Japan. Deze verzameling, die verscheen in 1592-1593, wordt als unicum bewaard in de British Library. Gianni Mombello beschrijft twee fabeluitgaven van de Keulse uitgever Michel Demenius in 1640 en 1662, gepubliceerd onder de naam van Pierre de la Serre (Une supercherie littéraire. ‘Les fables d'Esope’ de Pierre de La Serre, alias, de Jean Meslier). Het gaat duidelijk om literaire piraterij: een letterlijke Franse vertaling van Jean Meslier.
Andere bijdragen handelen over vleermuizen, koorstoelen, fabels en fabliaus en de vos. Jean Batany is gefascineerd door de dubbelzinnige, tweeslachtige vleermuis die optreedt in vele fabels (The marginal beast. La chauve-souris des fables et l'ambiguïté d'un statut). Gaat het om een vogel of om een muis? Verwant met muizen zijn ratten. In Le motif de la boule aux rats dans la sculpture et la peinture (XVe-XVIe siècles) grijpt Sylvie Bethmont-Gallerand deze dieren figuurlijk bij de staart. Ze heeft het over de ‘kaasbolglobes’ vol gaten, die langs alle kanten aangevallen worden door gulzige ratten. Die globes fungeren als versieringen van koorbanken,