recensel
■ Marcel Ryssen
Als de vos de passie preekt
Een hervertelling door Hans Petermeijer, Als de vos de passie preekt. De avonturen van Reinaard de vos. Rijswijk, Elmar BV, 2002. 124 p. ISBN 90 389 1263 3.
Bij Elmar (What's in a name?) te Rijswijk verscheen in 2002 de zoveelste Reynaertbewerking, geen ‘hertaling’ maar een ‘hervertelling’, niet alleen van Van den vos Reynaerde, maar ook van Reynaerts historie, wat ik bijzonder positief vind. Op de achterflap lezen we dat ‘het oorspronkelijke verhaal van Van den vos Reynaerde zo nauwkeurig mogelijk’ werd gevolgd en dat is ook zo. Opvallend is dat Petermeijer de brievenopdracht van Belijn veel omstandiger en met meer toelichtingen beschrijft.
Reynaerts historie wordt bewust aanzienlijk beknopter verteld. Enkele passages ontbreken, andere passages werden dan weer gecastigeerd (zoals het verhaal waar de vos en wolf bij de apin ‘te gast zijn’), maar dan op andere plaatsen duwt de moderne verteller door (de vos ‘greep hem vast bij zijn kloten’; bij de verkrachting gaat het over ‘het spelletje van steken en duwen’). Vooral in het verdedigend optreden van Rukenau en in Reynaerts leugenverhaal over de drie juwelen knipt Petermeijer terecht (voor zijn beoogde publiek althans).
Anderzijds breidt Petermeijer zijn hervertelling uit met verhalen die hij aan de branches van de Roman de Renart ontleent. Het verhaal van Reynaert die voor dood op de weg ligt en door een vishandelaar om zijn pels op de kar wordt gegooid, wordt door Grimbeert in detail verteld, terwijl in het laatste hoofdstuk, De wraak van Reinaard, de leeuw weer gezond wordt nadat hij zich in de pels van een ontvelde Isegrim heeft gehuld.
De stevige band van het boek oogt aantrekkelijk. In een fotokader zit rechts de meute der verslagenen (en zo zien ze er ook uit: mak en gelaten). Links leunt een nagenietende Reynaert tegen de kaderwand aan, rechtopstaand, de voorpoten gekruist, met een ‘linke’ glimlach, knipogend naar de lezer. De illustratie die de band siert (van Hanneke Kools, die ook de illustraties van ‘het binnenwerk’ verzorgde) laat een kinderboek vermoeden, maar naar mijn gevoel gaat het eerder om een boek dat je kan lezen vanaf elf, twaalf jaar tot 100 en meer. De gebruikte taal (woordenschat en zinsconstructies) en de ongegeneerde aanpak van de gewaagde scènes, waarbij de auteur niet aarzelt te putten uit minder kiese toogontboezemingen, zijn daar de argumenten voor (waar Hersinde van achteren besprongen wordt, roept een hoveling: ‘En vond ze het lekker?’. Een vraag die trouwens ook aan Pancer gesteld wordt: ‘En hoe beviel het Cuwaert, vond hij het lekker?’, een duidelijke verwijzing naar de homofiele pret).
Voor de status van jeugdboek pleit dan weer de indeling in 25 hoofdstukjes van vier à zes bladzijden die telkens een passende titel krijgen (Hofdag bij koning Nobel, De bouw van de galg, Rukenau spreekt). Deze techniek kennen we uit de volksboekentraditie.
Bijzonder lovenswaardig is de toevoeging van een historische inleiding, met correcte, maar wel eens onvolledige gegevens (p. 7-10) en een begrippenlijst (p. 121-124), waarbij de auteur telkens blijk geeft de laatste bevindingen en de gangbare