laatste plaatje creëert de kunstenaar een zelfde sfeer: op het eerste plaatje zien we een zielige Isegrimm voor een hemel ‘grauw lijk asse’ en op het laatste plaatje hangt Isegrimm, met de tong uit zijn bek, in een even troosteloos decor verhangen aan een boom.
Ik selecteer de interessantste prenten om ze in detail te bekijken en te analyseren. Eerst beschrijf ik ze kort.
Op het eerste plaatje (afb. 2) zien we enkel de oude Isegrimm. Op het moment waarop de graveur Isegrimm uitbeeldt, is het avond. Het is tevens Isegrimms levensavond. We kijken naar een oude, uitgebluste wolf die ‘fühlte nach und nach, dab seine Kräfte abnähmen’. Hij besluit op zijn oude dag ‘einen andern Lebenswandel zu beginnen’. De sfeer van het plaatje voelt aan als de voorafspiegeling van een noodlottig einde.
Op het tweede plaatje heeft de wolf weer wat levenslust. Hij heeft zich zodanig uitgedost dat zijn oude vrienden hem niet meer herkennen. Hij gaat met wandelstok en scheef zittend hoedje op zoek naar ‘einen ruhigen stillen Posten’.
Vervolgens (derde plaatje) klopt Isegrimm aan bij een boer om zich als schaapherder te verhuren. Hij vertelt de boer, ‘da er früher sehr viel mit Schäfern verkehrt und hauptsächlich mit Schafen zu tun gehabt habe’. Hij wordt aangenomen.
De gevolgen zien we op het vierde plaatje. Isegrimm brengt de schapen naar de weide. Hij wil zelfs zo goed voor een klein lammetje zorgen dat hij het draagt, tegen zich aandrukt, knuffelt en ‘von lauter Liebe’ opeet, zodat enkel het bebloede velletje nog overblijft. Deze episode doet denken aan Reynaerts uitspraak in zijn openbare biecht: ‘Doemen mi spaende van der mammen, / Ghinc ic spelen metten lammen, / Dor te hoerne dat ghebleet, / So langhe dat ic een verbeet. / Ten eersten lapedic dat bloet. / Het smaecte so wel het was so goet.’ (A 3077-3081).
Op het vijfde plaatje (afb. 3) wordt Isegrimm door de boer van het hof gejaagd. Hij
afb. 3