Naast de roofzucht van de wolf viel ook zijn beschermende tederheid op. Een aantal stedenstichters werd dan ook voorgesteld als tweelingen van een wolvin: de beroemdste zijn natuurlijk Remus en Romulus (veel later zal een middeleeuwse legende trouwens beweren dat, zoals Romulus Rome heeft gesticht, Remus op zijn beurt Reims gesticht zou hebben, waar de Franse koningen gekroond werden). Om de stichting van Rome te herdenken waren er jaarlijks op 15 januari de Lupercalia, letterlijk de feesten van de wolven-bokken (lupus + hircus), omdat er dan twee naakte jongetjes door de stad liepen die de vrouwen achtervolgden en sloegen met repen bokkenhuid (om hun vruchtbaarheid te bevorderen, zegt Plutarchus, want de bok werd als uiterst vruchtbaar gezien).
Toch werd de wolf veeleer als een hels beest, een helledier gezien (met meer Mars dan Apollo in zich), omdat hij roofdier in bossen en grotten was, menseneter en sarcofaag (etymologisch ‘vleeseter’). Vandaar de welbekende Grote Boze Wolf (Georges Dumézil zag in hem de Indo-Germaanse demon die het ambrozijn der goden stal, in casu Roodkapjes koekjes en boterpotje, onsterfelijkheidsvoedsel en magische talisman, die de demon slechts kon verwerven door zich in vrouw te verkleden!).
En in de Middeleeuwen?
Laten we eerst eens gaan kijken naar wat Isidorus van Sevilla over de wolf te zeggen heeft. In zijn Etymologiae (XIIe boek, 2, 23-24) beweert hij dat de Grieken het beest lykos noemden omwille van zijn razende roofzucht waarmee hij alles wat hij tegenkomt vermoordt (hier legt Isidorus zonder het te zeggen een verband met het Griekse woord lussa voor ‘razernij’). Anderen echter, zo gaat Isidorus verder, menen dat het dier lupus heet, naar leopos (‘leeuwenvoet’), omdat het zoals de leeuw al zijn kracht in zijn poten heeft: alles waar hij op gaat staan, sterft! (Dit laatste detail wordt, net zoals het volgende, in de Latijnse en Franse beestenboeken overgenomen).
Verder brengt Isidorus een oude boerenwijsheid in herinnering: een man die een wolf ontmoet, verliest zijn stem, tenminste als de wolf hém eerst gezien heeft. Heeft de man de wolf echter als eerste opgemerkt, dan verliest het dier zijn woeste driestheid, deponit feritatis audaciam. Vandaar, dixit Isidorus, dat men over een plotseling zwijgzaam geworden mens zegt dat hij ‘de wolf van het verhaal’ is, lupus in fabula.
Het verhaal van de verstommende wolf komt al voor in Plinius (die vaak door Isidorus geciteerd en gebruikt wordt), maar Plinius vertelt erbij dat het veroorzaken van verstomming te wijten is aan de gevaarlijk oplichtende ogen van de wolf.
Verder worden hoeren wolvinnen genoemd, omdat ze de goederen van hun man verspillen (sic). Deze opvallende naamgeving gaat heel ver terug. Men denke aan het Latijnse woord lupa dat de oude Romeinen al voor prostituee gebruikten (als de wolf met Mars overeenkomt, dan de wolvin met Venus). Een spoor daarvan vindt men in het Frans waar de afgeleide term lupanar voor ‘bordeel’ nog steeds bestaat, letterlijk het ‘wolvinnennest’. Voor wat de Roman de Renart betreft, lijkt het mij zeker dat deze connotatie als dubbelzinnigheid gespeeld heeft voor de wolvin, Hersent la louve.
Rond diezelfde tijd, tweede helft van de twaalfde eeuw, leefde er in Zuid-Frankrijk, in het gebied waar men Occitaans sprak, een troubadour, Peire Vidal, een van de meest originele troubadours ooit. Hij was, volgens zijn (grotendeels fictionele) vida of biografie, verliefd op een dame die men La Loba noemde, de Wolvin, ongetwijfeld met de suggestie van hoerig gedrag. Welnu, om haar te behagen en haar lief-