Tiecelijn. Jaargang 15
(2002)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |||||||||||
grafiek■ Willy Feliers
| |||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||
Afb. 2
Al struinend over de heide vindt Renart toevallig het hol van Ysengrin, waarin hij ‘Madame Hersent’ ziet liggen met vier jonge wolfjes. De vos tracht zich te verbergen, maakt zich klein, maar Hersent herkent hem (‘avec grand plaisir’) aan zijn rosse pels, en zegt: Vous m'avez fait bien de la peineGa naar margenoot+
en ne venant pas à mes couchesGa naar margenoot+
je ne connais pas un compèreGa naar margenoot+
qui néglige ainsi sa commère’.Ga naar margenoot+
Verrast en rillend van schrik antwoordt Renart dat hij haar graag een bezoek had gebracht, maar dat hij het niet waagt omdat hij hoorde zeggen dat Ysengrin hem overal zoekt. Ysengrin gaat zelfs zo ver dat hij aan zijn vrienden vertelt: ‘que d'amour je vous aime’. De vos gaat hier verder op in, noemt het wolvenverhaal achterklap, en zegt schijnheilig tegen Hersent dat hij aan liefde niet denkt. Als Hersent dat hoort, huilt ze van woede en schreeuwt Renart niet te geloven. Op de eerste illustratie (afb. 1) in dit hoofdstuk zien we Hersent in de opening van haar ‘fosse obscure’ in gesprek met Renart. De wolvin: ‘je veux que vous m'aimiez vraiment.
‘Revenez donc souvent chez moi, (...)Ga naar margenoot+
Ces mots comblent Renart de joie.
We zien dan ook een opgewonden vos met de staart omhoog. Hij gaat op de uitnodiging in: il s'avance, il l'étreint, la baise;Ga naar margenoot+
elle a la jambe souple et belle,Ga naar margenoot+
et ce détail lui plaît beaucoup.
Deze liefdesscène heeft Victor Stuyvaert niet uit zijn houtblok gesneden. Hij toont ons voorzichtig de voorafgaande episode. We schrijven eind jaren twintig van de vorige eeuw als Stuyvaert in zijn atelier aan de Graslei te Gent deze Renartillustraties graveert. In dit middeleeuws decor, in het mooiste hoekje van het oude Gent, voelt de zachtaardige mens, de escapistische kunstenaar, de middel- | |||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||
eeuws georiënteerde Stuyvaert zich in zijn element. Hier kan hij dromen van zijn voornamelijk hoofse wereld, bevolkt met zedige jonkvrouwen. Het was conform de toenmalige ethische normen ook nog te vroeg voor het realistisch in beeld brengen van erotische taferelen en het paste ook niet in de inspiratiewereld van Stuyvaert. Zelfs een bevredigde vos kan zijn streken niet laten. Alvorens Hersent te verlaten pist hij overvloedig op de wolfjes en gooit in het hol alles door elkaar. Dit subhoofdstuk begint met een mooie kopletter (afb. 2). In de M van ‘Mais Renart bientôt la quitta’ zien we een voldane, soepele, vos wegvluchten. Wachten op Ysengrin is niet aan te raden. Hij vreest de wolvenmuil. Als de wolf thuiskomt vindt hij zijn schuilplaats overhoop en klagen zijn jonge welpjes: Ses fils se plaignent à grands cris
d'avoir été trahis, battus,Ga naar margenoot+
et compissés, et affamés,Ga naar margenoot+
et outragés, et puis traitésGa naar margenoot+
de fils à putain, de bâtards. (...)Ga naar margenoot+
Ysengrin est fou de colère (...)
Il hurle et brait comme un perdu.Ga naar margenoot+
Victor Stuyvaert heeft dat raak uitgebeeld. Hij toont (afb. 3) ons een prachtig gegraveerde wolf: we zien hier geen fijne soepele pels, maar harde gearceerde haren, ze staan recht van woede. De tanden in zijn muil zijn onheilspellend. Na een week speuren, vinden Ysengrin en Hersent Renart in een veld dicht bij een kruispunt. Ze verjagen en achtervolgen de vos, die op het eerste kruispunt een
Afb. 3
| |||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||
Afb. 4
kortere weg neemt en Ysengrin rechtdoor laat lopen. Hersent heeft Renart door (liefde maakt vindingrijk), volgt het juiste pad en vindt zo Renarts leger. Ze wil in een van de vele ingangen kruipen maar geraakt vast. Renart verlaat zijn Malpertuis langs een andere uitgang en wacht op het goede moment. Stuyvaert heeft weer gekozen voor het brave tafereel voorafgaande aan de erotische esbattementen van Renart. Ik toon hier de volledige pagina (afb. 4). Zo ziet de | |||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||
lezer ook de mooie kopletter en de fraaie lay-out. In een typisch Stuyvaertlandschap, met gestileerde bomen, loert Renart naar zijn erotische prooi. In de kopletter herhaalt Stuyvaert de scène in miniatuur.
Peu s'en faut que Hersent ne crève
sous le double poids qui l'oppresse:Ga naar margenoot+
dedans, la fosse où elle étouffe,Ga naar margenoot+
dehors, Renart qui la malmène.Ga naar margenoot+
Elle n'a rien pour se défendre,
excepté seulement sa queueGa naar margenoot+
qu'elle serre en la rabaissantGa naar margenoot+
pour protéger ses derniers biens.
Renart mordille cette queue,Ga naar margenoot+
la lui retourne sur le dos;
puis, ayant désarmé sa proie,
par jeu, il s'élance sur elle
avec une impudente joie,Ga naar margenoot+
tout a loisir et a son aise.Ga naar margenoot+
Deze plastische verzen zijn een uitnodiging voor de graficus. Verder zullen we zien dat Wim de Cock, in een andere context en enscenering, die kans zal grijpen. | |||||||||||
Isegrimscènes uit Reynaerts biechtIn de periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog (het interbellum) kende de houtsnede in Vlaanderen een grote bloei. Niet alleen ‘de vijf’ (Frans Masereel, Joris Minne, Henri van Straeten, Jozef Cantré en Jan Frans Cantré), maar ook vele andere grafische kunstenaars gebruikten deze techniek voor hun vrije prenten en illustraties. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een terugval: als vrije prent, maar vooral als illustratie, zien we de houtsnede nagenoeg verdwijnen. In de tweede helft van de twintigste eeuw is het geïllustreerde boek voor volwassenen zo goed als verdwenen. Enkele jaren geleden nam Wim de Cock de draad weer op. Als beeldhouwer was hij letterlijk houtsnijder. Hij kapte niet in steen of boetseerde niet met klei, maar sneed in hout. De stap naar de houtsnede kwam dan ook niet uit de lucht vallen. Zijn laatste creatie, een map met vijf houtsneden, zag het licht onder de titel: Confiteor pater, mater dat ic den otter ende den cater ... Reynaerts biecht in vijf taferelen bij teksten uit het Comburgse handschrift (met de hand gedrukt op similijapon 225 gram/m2, met watermerk; oplage: 35 Arabisch genummerde en gesigneerde exemplaren). In het toegevoegde colofon kregen de prenten, die scènes met de wolf uit de lekenbiecht behandelen, de titel:
| |||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||
Afb. 5
We lezen eerst bij Bert Decorte hoe Reynaert Grimbert vraagt om hem zijn biecht af te nemen: Grimbert, keer uw oren mijwaarts,
zeg me wat ge me aan kunt raden.
Zie, ik smeek u om genade
voor alles wat ik heb misdaan.
Begrijp me, Grimbert, hoor me aan:
Confiteor pater mater,
dat ik de otter en de kater
en alle dieren heb misdaan.
De biecht moge mij hier van ontslaan.
De eerste houtsnede (De intrede te Elmare en het klokkenluiden, afb. 5) is een evocatie van de scène waar Reynaert Isegrim monnik maakt te Elmare en hij de wolf ‘deed vastbinden aan de klokkezelen [met] bei zijn voeten’. Deze spiegelbeeldprent is uitgebeeld in een gewelfdecor. Ieder personage is scenisch knap geplaatst in het uitgespaarde wit van een boog. Reynaert gaat glunderend de trappen op. Deze opgaande beweging geeft diagonaal evenwicht en dynamiek aan de prent. Tevens komt Isegrim daardoor lager te hangen. Reynaert kijkt op hem neer. We zullen verder nog zien dat het creëren van beweging een sterk punt is in vele prenten van De Cock. | |||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||
Afb. 6
De tweede prent is een uitbeelding van de visvangst op het ijs. We zien een wanhopige wolf met zijn staart vastzitten in een dichtgevroren wak. In de zwarte oever zit een als wit silhouet afgebeelde Reynaert te glunderen. De derde prent speelt ‘bij de pastoor van 't dorp Amblois (...) in 't land van Vermandois’. In de schuur van de pastoor heeft Reynaert herhaaldelijk vet spek gestolen. Hij kreeg er vrij gelag en heeft er zelfs een geheim sluipgat gemaakt, waarin hij kompaan Isegrim laat kruipen. 't Geen hij deed: hij vond er kuipen
Lekker vlees; hij zwolg zo veel
Door zijn onverzaadbre keel,
Dat zijn buik er op van zwol
En niet weer kon door het hol.
(Jan Frans Willems)
Toen de vos Isegrim zo zag vastzitten liep hij naar de pastoor, die aan tafel een lekkere kapoen zat te eten. Reynaert snapte de kapoen met zijn bek en gapte de buit van de tafel weg. De pastoor nam zijn tafelmes en ging Reynaert achterna: Zijn tafelmes hield hij geheven
en ik werd door hem gedreven
daar naartoe waar Izegrim stond.
(Bert Decorte)
| |||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||
Hier stappen we in de prent (afb. 6) van De Cock. Hoger schreef ik reeds over de dynamiek en de kracht van de beweging in de houtsneden van De Cock. Een beter bewijs dan deze prent kan ik niet tonen: Reynaert loopt de prent uit. De diagonaal van rechts boven naar links beneden is een stroom van beweging: alles beweegt, niets is stijf. Zelfs de vastzittende wolf tracht zich tevergeefs vooruit te klauwen en grijnst naar het grote tafelmes van de pastoor. De vierde prent (De roof in het grote huis) is de uitbeelding van de strooptocht van Reynaert met Isegrim in een ‘stad’ (Decorte), waar Reynaert in een groot huis een valdeurtje weet waarachter twee hennen en een haan zijn te jatten. Reynaert laat Isegrim op het huis klimmen en de wolf zal door zijn onhandigheid naar beneden vallen op de vloer voor de haard. De Cock geeft ons een kijkje in de woonkamer waar de wolf ruggelings voor de haard ligt, omringd door gewapende inwoners. Op een houtsnede is het zwart het actieve, het weggesneden deel is wit en passief. Vanuit een donkere erker bekijkt een witte vos de ongelukkige Isegrim. Hij blijft passief en zal de anderen het vuile werk laten opknappen. Voor de vijfde prent (De relatie met Yswende, afb. 7), de uitbeelding van ‘Met mijn moei heb ik geslapen’, vond De Cock niet alleen inspiratie in het Comburgse handschrift, maar ook deels in de Roman de Renart. Jan Frans Willems verwoordt het als volgt:
Afb. 7
| |||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||
- ‘Grimbaert neef!’ zei Reinaert toen,
'k Houd mij gaarne op mijn fatsoen
Met mijn maagschap, klein en groot.
't Zou u hindren, zeide ik bloot:
Met mijn moei heb ik geslapen.
Onder deze erotische prent staat de handgedrukte tekst: Vrauwe Yswenden, sijn scone wijf,
Die hi liever hadde dan sijns selfs lijf.
God, die moet mi vergheven.
Haer dedic dat mi liever ware gebleven
Te doene dant es ghedaen.
De ‘V’ van ‘Vrauwe’ is een versierde, in hout gesneden, en in rood gedrukte kopletter. De lay-out van het volledige blad is geslaagd, evenwichtig en niet overladen. Voor meer orgiastische details moeten we terug naar Curvers vertaling van de Roman de Renart: par jeu, il s'élance sur elle
avec une imprudente joie,Ga naar margenoot+
tout à loisir et à son aise,
sans lui demander son avis.
‘Renart,’ dit-elle, ‘c'est de force,
c'est de force que tu me prends!’
Sire Renart tant lui en donne
que toute la tanière en tremble.Ga naar margenoot+
De Cock heeft de scène verplaatst van het hol (‘la tanière’) naar een boerenkamer en een stevig bed, dat - evenals Hersent - wel een stootje kan verdragen. De map is een aanwinst voor de Reynaerticonografie, niet alleen door de mooie houtsneden, maar ook door de fraaie lay-out van de bladen in hun totaliteit. De combinatie van prent, tekst en kopletter is geslaagd. De bladen zitten in een map (32 × 24,5 cm) met op de omslag een fraaie kleurenhoutsnede. Naast de kapitaal C van Confiteor ... (compositorisch knap in de afbeelding geïntegreerd) stappen Reynaert en Grimbert onder een boom naar het hof van Nobel. Het geheel wordt ongetwijfeld een verzamelitem. | |||||||||||
Geraadpleegde literatuur
|
|