| |
| |
| |
vertaling
■ Paul van Keymeulen
Drie wolvenbranches
Ysegrijn en pape Martijn (branche XIX)
Mijne heren, wijsgeren beweren
dat men kan in boeken leren
dat slechts zelden wordt beloond
die naast een kwade buurman woont.
't Gezegde gold voor Ysegrijn
en voor zijn buur pape Martijn.
Die pape droeg soms wel een toog,
maar was geen fameus theoloog.
Gewiekster dan in het preken
was hij in het schapen kweken
en hij liet zijn kudde weiden
op de dries en gemene weiden.
Hij maakte kaas die hij verkocht
met winst en zonder achterdocht.
Alleen de wolf, die rare kwast,
bezorgde hem ongemak en last.
Ysegrijn, onverlaat en rabauw,
Die woonde in het dichte woud,
maakte een even kudde oneven
en een oneven kudde even.
Dat bedroefde Martijn zeer,
weerwerk bood en hij besloot
te graven een zeer diepe sloot.
Over de sloot legde hij een tak
waarover hij vlechtwerk stak,
bedekt met een dik blarendak
en op dat dak een blatend lam.
Als Ysegrijn voorbij zou komen
en het lammetje zou horen
en die prooi zou willen pakken
zou hij door het vlechtwerk zakken
en vallen in het diepe water.
Wanneer toen twee dagen later
de nieuwe valstrik was gereed
heeft de pape zich ontkleed
om te gaan slapen in zijn bed.
Ysegrijn, door honger gekweld,
is voor 't stijgen van de maan
in zijn bos op jacht gegaan.
Omdat de honger hem zo knelt,
is hij onverwijld gesneld
naar 't erf van pape Martijn.
Hij zag daar het lam zo klein
en nadert het diertje ongestoord,
want niemand heeft de wolf gehoord.
Vlug is hij op de tak geklauterd
en meteen in de sloot getouterd.
Nu zit Ysegrijn in een val
waaruit hij niet ontsnappen zal.
- Ach, zucht hij, wat een schande
dat ik in die smurrie moet belanden.
Voorzeker moet ik mij afvragen
hoe ik er ooit zal in slagen
om mij te redden uit de strik
die de pape heeft geflikt.
Ach, ik zal moeten bekopen
de schapen waarmee ik ging lopen.
Een kruik gaat zo lang te water
tot ze breekt, 't zij vroeg of later.
De pape nu van zijn kant,
lag wakker in zijn ledikant.
Toen de dag kwam in de lucht,
stond hij op zonder gerucht,
deed zijn hemd aan en zijn toog
en met een stok naar buiten toog.
Hij zag zijn valstrik in de gracht
en dat de wolf in 't water lag.
De pape schoot toen in de lach
en heeft zich geen minuut bedacht.
- Dief, ge kunt er nu op rekenen
dat ik met u af zal rekenen,
elk schaap dat ge mij hebt bestolen
en meegesleurd hebt naar uw holen.
Hij zwaait zijn stok en laat hem neer
maar de wolf mijdt keer op keer
de slagen van pape Martijn,
die roept: - 't Zal raak nu zijn.
De wolf pareert en hij ontwijkt
tot hij opeens de stok vastgrijpt
en snokt, en het is zo gebeurd,
Martijn wordt door hem meegesleurd.
| |
| |
gaan verdrinken in de sloot.
De wolf is bang. De pape beeft
daar hij nooit leren zwemmen heeft.
Hij zingt psalmen, de wolf bidt mede
het miserere en andere gebeden
en met de neus net boven water
het rouwgebed en 't ave pater.
Toen Martijn hield het hoofd gebogen
sprong de wolf vlug naar boven
over zijn schouders en zijn rug
en sloeg parmantig op de vlucht.
De pape spartelt voor zijn leven,
maar dat houdt de wolf niet tegen.
Wijl Martijn vecht voor zijn behoud
verdwijnt de wolf in 't dichte woud.
Ysegrijn in zijn vuistje lacht
Door zijn vrienden en dienaren
liet die zich op 't droge halen
en later had men bij het zien
van de sloot nog veel plezier.
De pape had van dan af aan
meer oog voor het pastoraal.
Hij zong de psalmen met meer kracht
dan met Ysegrijn in de gracht
en hij bracht zijn parochianen
tot één grote kudde samen.
Dit moet dan het einde zijn
van pape Martijn en Ysegrijn.
| |
Ysegrijn en de merrie (branche XX)
Laat ik verhalen op mijn beurt
wat met Ysegrijn is gebeurd
bij het vallen van de nacht
toen hij 't bos verliet op jacht.
Bij zich de wolf overweegt,
dat dom is een wolf of leeuw,
als hij eenzaam en alleen
zich daaglijks op jacht begeeft,
al kan een vriend of kameraad
veel last bezorgen en ook kwaad.
Dit dacht de wolf met onbehagen
toen hij verliet bos en bosschages
en in een malse wei zag staan
een merrie naast een akker graan.
Dwars doorheen dit groene veld
is Ysegrijn naar haar gesneld
en groet haar met tact en met zin.
- God zegene u, lieve vriendin.
- God hoede u, heer Ysegrijn.
Op jacht al voor de zonneschijn?
- Vrouwe, ik ben heel onverwacht
ontsnapt aan een pape, die vannacht
mij stevig vasthield in zijn macht.
't Was voorwaar geen goed gedacht
dat hij een valstrik had geflikt
waarin ik domweg ben verstrikt.
Had ik toen een gezel gehad,
gered had hij mij uit die val.
Waarom ik u dit nu vertel?
Om u te vragen als gezel!
We zouden als goede vrienden
er veel baat kunnen bij vinden.
Al 't voedsel dat ge gaarne eet
zal ik u schenken bij de vleet:
het beste graan, de beste haver,
en elke morgen verse klaver.
Voor al die granen en dit groen
hoeft gij, vriendin, geen slag te doen.
Denk aan de dorper die zo vroeg
u spant voor kar of eg of ploeg.
Vanaf uw verdere levensdagen
zult ge geen last meer moeten dragen,
geen zakken meel, geen manden mest
die uw bestaan hebben verpest.
- Ik zal u, vervolgt Ysegrijn,
genegen en gedienstig zijn.
Attentievol, beleefd en fijn
zal mijn gezelschap voor u zijn.
En bovendien, edele vrouw,
zweer ik u levenslange trouw.
Ach, Mainsant, kom toch met mij,
En wees uw verder leven vrij.
- Als ik dat kon, heer Ysegrijn,
zou 'k graag in uw gezelschap zijn,
maar 'k heb een wonde opgelopen,
die mij 't gaan belet en 't lopen.
In mijn rechterachterpoot
zit een doorn, die als ik loop,
mij tormenteert met zoveel pijn
dat ik moet blijven in dees wei.
Als gij met uw scherpe tanden
of met de nagels aan uw handen
de doorn weghaalt uit mijn hoef,
dan los ik u nimmer van een voet.
| |
| |
Ik zou op mijn beurt, o Ysegrijn,
u van groot nut kunnen zijn,
want laat men op u los de honden
ik zou ze steigerend verwonden.
Wie in mijn hoefslagen zou delen
zal geen vrolijk wijsje spelen.
Ysegrijn zei: - Toon mij die poot
dat ik verwijderen kan die doorn.
Zij heft haar poot op, hij hurkt neer,
gaat met zijn nagels heen en weer
en maakt schoon de hele hoef.
Wijl Ysegrijn de doorn nog zoekt
heeft Mainsant haar poot gestrekt
tussen zijn ogen en zijn bek,
zo hard dat baron Ysegrijn
in 't gras tuimelt en bezwijmt.
Mainsant verdwijnt gezwind
en laat een mijl lang wind na wind.
En Ysegrijn zit weer in nesten.
Ontwakend zegt hij: - Ysegrijn,
je kreeg vannacht slaag van Martijn,
maar vandaag is 't erger kwaad.
Op wie men zich ook verlaat
ge kunt niemand meer vertrouwen,
geen mannen en vooral geen vrouwen.
Dat is 't eind van het verhaal
Dat ik hier voor u vertaal.
| |
Ysegrijn en de twee rammen (branche XXI)
Ik wil 't over de wolf nog hebben
die zich vlug naar huis wou reppen
Toen hij liep over de heide
hoorde hij blaten in een weide.
Hopend eindelijk op een buit
rende hij die richting uit.
Toen hij uit de hei kwam gesneld
zag hij twee rammen in een veld,
de broeders Belijn en Bernard,
de oogappels van heer Tihard.
Om te spelen, dus zonder toorn,
stieten zij hoorn tegen hoorn.
Ze waren al een tijdlang bezig,
want de herderin was verdwenen
met de herder, die zonder reden
zijn herdersplicht was vergeten.
Bernard en zijn kleine broer Belijn
hoedden zich voor Ysegrijn.
Als ze niet wijs en listig zijn
krijgen ze van hun steekspel spijt.
Omdat Belijn de bangste was
nam Bernard het woord en sprak:
- Heer wolf, wees welgekomen.
- Hoe zou ik op het idee komen
om viervoeters te begroeten
die er als mijn prooi aan moeten?
- Heer, hoe zouden wij niet weten
dat gij ons beiden op zult eten
als dat uw wil is en betrachting.
Maar groeien zoudt gij in onze achting
als door uw heerschap werd berecht
de oorzaak van ons tweegevecht.
Wij gaan inderdaad niet akkoord
aan wie dit weiland toebehoort.
Belijn zegt: - Van mij is de wei.
En ik beweer: - Ze is van mij.
woudt zeggen dat er twee delen zijn,
een deel voor mij, een voor Belijn,
dan zouden wij uit dankbaarheid
u tot de dood zijn toegewijd.
- Goed, zei de wolf, voor mij is 't goed.
- Zeg mij dan wat ik doen moet.
- Geen moeite heer, het u kost.
- Ge neemt plaats op een hoop
terwijl wij om te wedijveren
wij ons van elkaar verwijderen.
Dan komen we naar u gestormd.
Wie 't eerst is, aan hem komt,
in verhouding tot zijn rit,
het deel der wei in zijn bezit.
Zegt Ysegrijn: - Ik ga akkoord.
Verwijder u en maak voort.
Belijn, gij neemt de linkerkant
en gij, Bernard, mijn rechterhand.
Ik zal dan mijn hand opsteken.
Dat is voor de start het teken.
Belijn, die de jongste was,
liep al recht dwars door het gras,
terwijl Bernard de wijsheid had
die zijn broer nog niet bezat.
Toen ze op d' afstand waren gekomen
die Ysegrijn hen had bevolen
| |
| |
riep de wolf: - Jongens, opgepast!
Opgelet! Vooruit nu! Start!
Belijn, in pijlsnelle vaart
komt naar de wolf al aangeraasd;
hij buigt zijn kop neer en hij stoot
de wolf Ysegrijn overhoop.
En wijl hij weer komt overend
komt Bernard al aangerend
en stoot hem aan zijn rechterzij
en breekt hem vier ribben daarbij.
't Scheelde geen haar of die stoot
had Ysegrijn bijna gedood.
Het paar rammen dan verdwijnt
terwijl de wolf valt in zwijm;
die heeft hier nu ingezien
wat het betekent af te zien.
Uit zijn neus vloeit in overvloed
een stroom edel wolvenbloed.
Wanneer afgenomen is zijn pijn
komt hij weer tot bewustzijn.
- Helaas, zucht hij, als een dompelaar
lig ik hier in lijfsgevaar.
Ik ben gelijk een arme sperwer,
die neerduikend naar de leeuwerik
hem hoopt te pakken in zijn vlucht,
maar hem helaas mist van een zucht.
Duivels waren die twee bokken,
die mij zo konden verlokken,
Want wat hadden zij van doen
met de verdeling van dat groen?
Deze branche werd goed opgesteld
Om ook goed te worden verteld.
| |
Naschrift
In dit themanummer over de wolf presenteert Paul van Keymeulen, die op 82-jarige leeftijd bezig is met een levenswerk, de vertaling van de volledige Roman de Renart in het Nederlands, de drie branches van de Roman de Renart waarin de wolf Ysegrijn (wij hanteren vanwege de consequentie in Van Keymeulens vertalingen ‘Ysegrijn’ - en niet het voor dit tijdschrift gebruikelijke ‘Isegrim’) zelfstandig optreedt. Twee van deze drie verhalen (XX en XXI) komen uit de Latijnse Ysengrimus (zie het artikel van Jill Mann). De eerste tekst is gebaseerd op het Latijnse Sacerdos et lupus (De priester en de wolf). De nummering verwijst naar de Pléiade-editie van Armand Strubel (Le Roman de Renart, Parijs, Gallimard, 1998), die als basis van de vertaling heeft gediend. Deze nummering wijkt sterk af van de klassieke indelingen. Branche XIX, Isengrin et le prêtre Martin, heeft in de uitgave van Ernst Martin (gebaseerd op de familie ae) het nummer XVIII, in de editie van Mario Roques (de familie β) nummer XV en bij Fukumoto, Harano en Suzuki ( ) nummer 19. Isengrin et la jument (Strubel en Van Keymeulen XX) komt bij Martin overeen met XIX, bij Roques met XVI en bij Fukumoto e.a. met 20. Voor de derde wolvenbranche, Isengrin et les deux béliers (Strubel XXI), heeft Martin XX, Roques V en Fukumoto 16. Uit dit korte overzicht blijkt alvast dat de overlevering en de volgorde van de Renartbranches een uiterst complexe zaak is. Strubel heeft deze branches als posterieur beschouwd, juist omdat de vos erin afwezig is.
R.v.D. |
|