Tiecelijn. Jaargang 15
(2002)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
artikel■ Jos Joosten
| |
[pagina 70]
| |
Toch is er niet louter lof voor dit werk en de kanttekeningen hebben steevast te maken met de andere kant van Holvoet-Hanssens poëtica. Alle verwijzingen en tekstgrapjes, gevoegd bij de uitbundige opmaak, de verschillen in uiterlijk van de onderlinge gedichten, de passages in cursief en dergelijke typografische eigenaardigheden, maken dat een traditionele eenheid zowel qua vorm als inhoud vér te zoeken is in deze gedichten. Niet ten onrechte spreekt Rob Schouten in de geciteerde recensie over ‘middelpuntvliedende’ poëzie. Inderdaad groeperen de regels van een gedicht of afdeling zich bij Holvoet-Hanssen niet meer rond één centraal thema. In de klassieke poëzie kan je op zoek gaan naar de juiste betekenis van diverse metaforen en andere stijlfiguren binnen een gedicht, net zolang totdat je de éne sluitende interpretatie hebt gevonden. Holvoet-Hanssens poëzie verzet zich juist tegen zo'n hiërarchische, eenduidige, dictatoriale uitleg en dat is niet tot genoegen van elke recensent. Piet Gerbrandy kon er in de Volkskrant niet mee uit de voeten: hij schrijft weliswaar een recensie over Santander, ‘[h]oewel het geen enkele zin heeft er iets over te willen zeggen, omdat dit volgens de dichter principieel onduidbare poëzie is (...)’ en hij verwijt Holvoet-Hanssen een gebrek aan disciplineGa naar eindnoot3. Gerbrandy heeft als uitgangspunt inderdaad de traditionele opvatting dat gedichten in laatste instantie te interpreteren moeten zijn als eenheid, als regels gegroepeerd rond een centrale gedachte, ondersteund door herleidbare motieven. Zijn persoonlijke uitgangspunt stelt Gerbrandy voor als een soort poëtische natuurwet, wat veel verklaart van de moeite die hij heeft met Holvoet-Hanssens poëzie: Je hebt gemakkelijke en moeilijke poëzie. (...) In beide gevallen wordt er in principe van uitgegaan dat de gedichten tot op zekere hoogte een eenheid vormen. Zelfs bij notoir moeilijke gevallen als Ezra Pound en Lucebert wordt nog steeds geprobeerd aan te tonen dat de gedichten organische gehelen vormen, en voorzover dat niet lukt zeggen we meestal dat we ‘nog niet’ weten hoe het zit, maar dat er ongetwijfeld een verborgen structuur, een grondgedachte, een muzikaal patroon of emotionele kern is die uiteindelijk opgehelderd kan worden. Die premisse van Gerbrandy - het noodzakelijkerwijze willen zoeken van een kern - zal altijd in de weg staan bij een adequate lectuur van het soort poëzie dat Holvoet-Hanssen schrijft.
Dit was een lange opmaat naar nadere beschouwing van de rol van de ‘vos’ in Holvoet-Hanssens laatste bundel. Toch was de uitwijding niet helemaal overbodig, want ik hoop dat die, behalve een eerste introductie van het karakter van deze poëzie te willen zijn, duidelijk maakt dat er bij Holvoet-Hanssen enkele haken en ogen zijn wanneer je wilt spreken over het gebruik van een bepaald thema. Er is in deze poëzie geen centrale gedachte of kernidee, dus ook de ‘vos’ is slechts één van de betekenislijnen die bloot te leggen zijn in Santander: Ontboezemingen in het vossenvel. Wanneer we dat in ons achterhoofd houden, en Santander dus niet zien als thematische vossenbundel, dan lijkt het me toch gerechtigd vast te stellen dat de ‘vos’ dan wel niet centraal staat, maar beslist een prominent motief vormt, zoals al blijkt uit de ondertitel. Holvoet-Hanssen zelf schreef daarover: | |
[pagina 71]
| |
Mijn ‘ontboezemingen’ kun je zien als de buitelingen en sprongen van een vos om de ultieme melodie te grijpen die ongrijpbaar blijft. Alle vormen en toonaarden - dus ook hoog en laag pathos - worden gebruikt voor die vossendans. Dat dit verwarring of onbegrip kan scheppen, is begrijpelijk, maar mijn pen stond in dienst van de vos, de zanger, de nar.Ga naar eindnoot4 Laten we er dan direct even op wijzen dat Holvoet-Hanssen spreekt over het vossen-vel: is dat een pars pro toto voor de vos; is het de vos als persona; is het de dichter gehuld in een vossenvel? Welke vossensporen zijn er achtergelaten in Santander? Veel, zelfs met inachtneming van mijn voorgaande voorbehoud. Vooral in het begin van de bundel is de vos prominent aanwezig in allerlei verschijningsvormen. In het openingsgedicht, Fox on the run 2000, wordt hij al direct ineengestrengeld met andere belangrijke motieven uit Holvoet-Hanssens bundel: het actuele jaartal refereert aan opgejaagde oorlogsvluchtelingen in Pristina. De slotregel van de openingsstrofe luidt: De jachthoorn - ik verschans mij als Reynaert in Malpertuus.
En vier strofes later duikt de volgende Reynaertreferentie op. Rook in het hol! Op de vlucht van Pristina naar Neprosteno.
1999, grootmoeder prevelt in de kruiwagen.
1919, toen konden we de blauwe lucht nog zien.
De jongen jammeren van de honger.
Vrouw Hermeline kan niet meer voort.
Dit eerste voorbeeld laat goed zien op welke manier Holvoet-Hanssen de vos als motief gebruikt: het is geen dragende metafoor, geen vergelijking die consequent wordt voortgezet, maar hij duikt ogenschijnlijk willekeurig op en verdwijnt weer. In het tweede gedicht zien we opnieuw een identificatie van de ik-figuur met de vos: Ik huis in een vossenburcht als een rosse rekel met zijn moer (...)
Hier zijn echter niet oorlog en vlucht de context, maar liefde en erotiek in een uitleg van de ondertitel van Santander: In scharlaken gaat ze scheep, moge een wolk haar beschermen
want zoals vos = kat+hond, zo schuilt in de hemel de hel
voor de moeder met de pluim schrijf ik verzen hard en zacht
in haar vacht bijt ik mijn ‘ontboezemingen in het vossenvel’
In de gedichten die volgen blijft de vos figureren. Het vossenhol komt terug in La renardière, waarin, ondanks de titel, de terloopsheid van het vossenmotief geïllustreerd wordt. Meer dan dit lezen we hier niet over vos of vossenhol: Verschoten vos ben ik die twinkels van
mijn vrouw en kind stockeer, ze glippen weg
| |
[pagina 72]
| |
naar school en naar het werk - run, Charlie, man
krijgt mes in buik, wie wiegt zijn brute pech
In deze voorbeelden is de vos een persona van de dichtersfiguur, maar ook op ingebed niveau daagt hij op. In Reintje en de liefde vertelt de dichter hoe hij als troubadour knielt ‘niet voor de gravin de Carcassonne maar voor haar vossenbont/vermoed verwantschap in de kraag’ waarna hij haar vertelt ‘van een tweegevecht terwijl ze haar nagels knipt, hoe / Ysengrinus geen vat had op Reynaert daar de rekel met olie/was ingesmeerd (...)’. Nadien verschijnt de vos weliswaar geregeld, maar veel verhulder in Santander. We lezen nog één keer terloops ‘een fles / met een S.O.S. vanuit een vossennest’, tien pagina's verder zien we: ‘de vos is ondergedoken / neergeschoten’, en weer verder begint het gedicht Een hart van Kapitein Slim met de prozaregel: ‘Hier houdt een vos zich schuil, onzichtbaar terroriseert hij zijn omgeving.’ Het gedicht Reinardiana, dat vlak daarna volgt, heeft opmerkelijk genoeg behalve de titel niet één vossenreferentie. Op deze manier is het vos-motief uitgestrooid over de rest van de bundel (met onder meer een woordspel over ‘Zorro de vos’, waar ‘zorro’ het Spaanse woord voor vos is). Op de één na laatste pagina duikt de vos, na lange afwezigheid in Santander, nog een laatste keer op, waarmee Holvoet-Hanssen zijn eigen motief op zijn eigen wijze afrondt. Als deel van een opsomming lezen we: ‘1868, volg die vos - Altamira’. Eerder, in het gedicht In Nephelokokkugia, lazen we deze kleine, geënjambeerde referentie al: ‘(...) hond volgt vos/naar onontdekte grot’. Beide citaten verwijzen naar het gedicht Santander dat in Holvoet-Hanssens debuut Dwangbuis van Houdini staat, en waaruit blijkt dat ook de bundeltitel Santander met de ‘vos’ te verbinden is: 1868 in de Spaanse provincie Santander: de hond van een edelman zit achter een vos aan en valt in een spleet, in de grotten van Altamira (vaak wijzen viervoeters de weg); 1879: papá, mira toros pintados! de kleine Maria ontdekt de geschilderde stieren. De vondst van de oudst bekende West-Europese kunst - de fameuze grotschilderingen van stieren - danken we aan een opgejaagde vos. Ook in dit gedicht, dat in 1998 gepubliceerd werd, is de link tussen vos en dichter ingenieus verwerkt. In de strofes die volgen beschrijft Holvoet-Hanssen, steeds voorafgegaan door een jaartal, andere toevallige vondsten van oeroude kunst. De laatste regels luiden als volgt: 2037 in een anonieme randwijk: een kat op jacht naar muizen botst in een kelder tegen een schoenendoos met aangevreten dichtbundels, het baasje leest Santander, ontboezemingen in het vossenvel Waarna de slotstrofe volgt zoals we die ook aantreffen in de ‘echte’, pas drie jaar later verschijnende, bundel Santander.
Het op deze manier volgen van de vos in Holvoet-Hanssens laatste bundel levert onvermijdelijk een vertekening op. Op een vergelijkbare manier kun je namelijk de rol die betekenislijnen als ‘wolken’ of ‘zeerovers’ in deze poëzie spelen tonen, of, | |
[pagina 73]
| |
iets abstracter, motieven als oorlogsgeweld, liefde en dood. De vos is, ik zei het al, hoewel zeer prominent aanwezig geen centraal thema of motief, eenvoudigweg omdat zo'n eenduidig centraal thema zich niet aandient in deze poëzie - althans niet als je recht wilt doen aan het polyfone caleidoscopische samenspel dat deze bundel is. Ondertussen blijft staan dat er in Santander tal van verwijzingen te vinden zijn naar vossen (én Reynaert), en níet, bijvoorbeeld, naar kamelen, hazen of spreeuwen. De keuze van juist de vos als betekenislijn, zal dan toch geen helemaal toevallige zijn. Allereerst is duidelijk dat Holvoet-Hanssen met zijn Reynaertverwijzingen als Vlaamse dichter bewust aanknoopt bij de voornamelijk Vlaamse Reynaerttraditie. Tegelijk zien we dat dat op een allerminst traditionele wijze gebeurt. De vos past kennelijk ook bij de eigentijdse vorm en inhoud van Holvoet-Hanssens poëzie. Wie in een standaardwerk als De Vries' Dictionary of Symbols and Imagery de pagina's over de cultuurhistorische symboolbetekenis van de vos naslaat, ziet dat het dier zich perfect laat inpassen in de niet hiërarchische, ongebonden visie die uit zowel vorm als inhoud van Santander spreekt. Onder de vele mogelijke cultuurhistorische betekenissen van de vos die De Vries geeft, vinden we, naast de gangbare connotaties als sluwheid en seksualiteit, ook dat de vos staat voor ‘solitariness’ en gezien wordt als ‘pathfinder’Ga naar eindnoot5. Het is niet zo moeilijk om de voorkeur voor de eenzaat te herkennen in Holvoet-Hanssens poëzie, zoals ook duidelijk is dat dit poëzie is van een ‘spoorzoeker’ of ‘pionier’, van een zwerver op onbekend gebied, in plaats van die van een dichter wiens ideeëngoed geheel en al vastligt en die in staat is op de traditionele manier gesloten gehelen af te leveren. We moeten de solitaire zwerver die ronddoolt door de versregels van Holvoet-Hanssen, de eenzame vos, zien als een van de verschijningsvormen van die andere outcasts die we in zijn gedichten ontmoeten: de kapers en zeerovers, de tovenaars en illusionisten. Zij die zich als nomaden in de marge van de gevestigde orde ophouden, figuren waarover Gilles Deleuze schreef binnen de verhouding van centrum tot periferie: Het is juist dat de agrarische gemeenschappen in hun centrum door de bureaucratische machine van de despoot met zijn klerken, zijn priesters en zijn ambtenaren, worden bezet en gefixeerd; maar aan de periferie raken de gemeenschappen betrokken in een ander soort avontuur, een andere maar nu nomadische soort eenheid, een nomadische oorlogsmachine (...) Tegenover het dominante vertoog, dat van de machthebbers - de wereld van orde en wet - plaatst Deleuze een nomadisch vertoog waarvan de uitspraken niet door een rationele bestuursmachine zijn geproduceerd, de filosofen als bureaucraten van de zuivere rede, maar door een mobiele oorlogsmachine. (...) Men beseft heel goed dat de nomaden onder onze heerschappijvorm ongelukkig zijn: men schrikt voor geen enkel middel terug ze op een bepaalde plaats te fixeren (...)Ga naar eindnoot6. Die fixatie wijst Holvoet-Hanssen af. De vos die opduikt en weer verdwijnt, de weg wijst en de weg kwijtraakt, is een van de mooi gekozen nomadische metaforen die | |
[pagina 74]
| |
vormgeven aan Holvoet-Hanssens poëzieproject, dat gesitueerd is aan de rafelrand van de gecentreerde, gangbare wereld. Of, zoals hij ergens dicht: Voor de Nieuwe Wereld zijn wij
buitenstaanders
voor de Oude Wereld zijn wij
vrijbuiters, niet van deze wereld
De dichter plaatst zich buiten alle gangbare vormen. Om nog één keer te citeren uit Holvoet-Hanssens eerder aangehaalde beschouwing in DWB: ‘ik [neem] het op voor de vos en zijn lied: ingetoomd wordt het onvolledig.’ Volledigheid bestaat dus alleen in totale vrijheid. Holvoet-Hanssens poëzie tracht zich te onttrekken aan elke opgelegde poging tot fixatie. Gesteld voor het gegeven dat je daarvoor als dichter toch woorden nodig hebt, woorden die altijd een zekere fixatie inhouden, dan is de vos als symbool zo slecht nog niet gekozen. |
|