| |
| |
| |
grafiek
■ Willy Feliers
Désiré Acket en zijn illustraties in de Isengrimus
Beiden zijn zij, Isengrimus en Reinaert, zeer schone en diepmenselijke figuren: uitersten die elkaar moeten aanvullen. Doch, al niet veel meer Latijn kennend, dan datgene wat Isengrimus zelf te brabbelen wist, kende ik slechts de Roman de Renart en Van den Vos Reinaerde; ik wist dan ook niet hoé aan mijn vreugde uiting te geven toen ik hoorde dat ook Isengrimus van Nivardus in het Nederlands was omgezet.
(Louis Paul Boon, in: Geniaal maar met te korte beentjes, p. 139)
| |
De Isengrimus
Louis Paul Boons citaat gaat over de vertaling (‘met te korte beentjes’) van de Isengrimus door pater Jan van Mierlo: Magister Nivardus' Isengrimus. Het vroegste dierenepos in de letterkunde der Nederlanden, vertaald door Prof. Dr. J. Van Mierlo S.J. Verluchtingen van Désiré Acket.
Boon had liever een vertaling onder ogen gekregen, ‘regel na regel, woord na woord’. Hij noemt Van Mierlo's vertaling: ‘Een vrije bewerking van de Isengrimus, náár Nivardus’, met ‘voorbeelden van heldhaftige protserij’.
Boon is te vroeg gestorven, want in 1997 verscheen een zeer goede, vlot lezende prozavertaling door Mark Nieuwenhuis in de Griffioenreeks (Ysengrimus, Amsterdam, Querido). Zoals ook Jozef Janssens in Reinaerts streken, schrijft Nieuwenhuis de titel met ‘Y’. Maar verder in zijn vertaling noemt hij de wolf, zoals Van Mierlo, Isengrim.
De vertaling van J. van Mierlo verscheen in 1946 in een oplage van 700 exemplaren, was de laatste jaren antiquarisch moeilijk te vinden en meestal duur. Ik denk dat tot 1997, jaar van de uitgave van de prozavertaling, de Isengrimus wel naambekendheid had maar weinig werd gelezen (tenzij misschien door specialisten in de vertalingen in het Frans, Duits en Engels). Door de prozavertaling, Griffioenpocket, is het boek terug gemakkelijker te verkrijgen, inhoudelijk toegankelijker en integraal. Waar Van Mierlo, als vrome pater, in het vijfde boek, na vers 1235: ‘Ik zie geen riemen bij u hangen; toon me die!’ vervolgt met: ‘Hier volgen eenige verzen, waarvan wij den hedendaagschen lezer willen verschoonen’; lezen we bij Nieuwenhuis: ‘Corvigaar ontblootte zijn penis en zei: “Kijk! Deze riem scherpt mijn scheermessen en ze snijden, kijk maar!” En hij liet zijn met ijzer beslagen hoeven zien.’ Het laatste stukje dat pater Van Mierlo hier liet wegvallen luidt: ‘En zoals mijn leer dikker is dan dat van de monniken, zo zegt men dat ik de monniken in vakbekwaamheid overtref.’ Louis Paul Boon zou genoten hebben, maar we mogen Van Mierlo toch ook niet te zwaar op de korrel nemen. Wat in 1997 kan, kon in 1946 beslist nog niet, zelfs vele jaren later werd aan sommige universiteiten nog een Reynaert I gebruikt waarin de castratiescène werd weggelaten.
Maar toch ... wie heeft het Latijnse dierenepos gelezen, zelfs in vertaling? Ik vermoed dat de lezerskring beperkt is gebleven. Daarom is het goed dat Jozef
| |
| |
Janssens in Reinaerts streken een boeiend subhoofdstuk wijdt aan de Ysengrimus, onder de titel Reinaerts grootvader. Janssens noemt de auteur van de Ysengrimus niet Nivardus zoals Van Mierlo, maar stelt op basis van recenter onderzoek: ‘De dichter, een geleerde clericus of monnik, kennen we niet bij naam.’ En schrijft verder: ‘De Ysengrimus is een briljant werk, [...] met spetterende-retorische acrobatieën’. Janssens wijst er ook op dat in dit werk wolf en vos voor het eerst in de cultuurgeschiedenis Ysengrimus en Reinardus worden genoemd. Janssens verwerpt verder - hier volgt hij de visie van A.Th. Bouwman - de stelling van J.J. Mak, (in de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur, deel IV, p. 178) dat ‘de invloed van de Isengrimus als individueel kunstwerk op de verdere ontwikkeling van het dierenepos is gering te achten.’ Integendeel, Janssens eindigt: ‘De nawerking van de Ysengrimus is ontzaglijk geweest.’ De tekst was een vergaarbekken voor spreekwoorden en Latijnse bloemlezingen en inspireerde ‘een groot aantal branches van de Roman de Renart, waaruit dan weer Van den vos Reynaerde is voortgekomen’.
De Isengrimus bestaat uit zeven boeken waarin de vos en de wolf een reeks avonturen beleven. Reinaert is de schijnbaar welwillende, maar onbetrouwbare en rancuneuze adviseur van Isengrim. In het eerste boek, De boer met de hesp, vertelt de auteur hoe de wolf de zijde spek, gestolen bij een boer, alleen oppeuzelt en voor Reinaert slechts de geur van de wisse overlaat. Voorts lezen we het noodlottige visvangstavontuur van de wolf, die op aanraden van Reinaert met zijn staart is gaan vissen, vastgevroren raakt en door de dorpers wordt afgeranseld. In het derde boek, De zieke leeuw, roept de zieke koning Rufanus de vrede uit en brengt zijn hof bijeen om remedies te vinden tegen zijn ziekte. Zoals in de Reynaert komt iedereen behalve de vos en maakt de wolf van zijn afwezigheid gebruik om hem in diskrediet te brengen. Als de vos uiteindelijk aan het hof zijn opwachting maakt, komt hij met een leugenverhaal over zijn reis naar de universiteit van Salerno op zoek naar een geneesmiddel voor de koning. Hij adviseert de koning een zweetkuur door zich te hullen in de warme pels van de wolf, die hiervoor wordt gevild. Deze kuur brengt voor de koning een volledig herstel. ‘Dan vraagt hij Reinaert, dat hij hem wat uit de annalen / Van Isengrim, ter korting van den tijd, verhale’. Die histories, voorgelezen door het everzwijn, lezen we in de volgende boeken. Het verhaal van de onvoltooide pelgrimstocht van Bertiliana de geit; [ree bij Nieuwenhuis], de mislukte aanslag van Reinaert op de haan Sprotinus; Hoe Isengrim ‘in 't klooster trad en uittrad’; Hoe Reinaert van de afwezigheid van Isengrim misbruik maakt om de wolvin te bezoeken en haar kroost te bepissen. Waarop zij hem achtervolgt tot in het vossenhol en in de nauwe gang vastloopt. De vos ziet nu de kans schoon om haar te verkrachten: wat ze trouwens niet erg vindt!
Na deze flashbacks trekt de wolf op zoek naar een nieuwe huid en beleeft veel nare avonturen. Hij zal uiteindelijk door de zeug Salaura als prooi aan haar verwanten worden aangeboden.
| |
Louis Paul Boon en de Isengrimus
Hoe Louis Paul Boon de Isengrimus gebruikte als een van zijn bronnen voor Wapenbroeders kunnen we lezen in Tiecelijn, jaargang 12, p. 50-63. Maar wat vond Boon van de Isengrimus-vertaling? Dat vinden we in de bundel Geniaal maar met te korte beentjes, in het stuk ‘De Isengrimus’, in vertaling van prof. dr. Van Mierlo. In de inleiding lezen we ook Boons visie op de Reynaert.
| |
| |
Als ik de Reinaert van Willem aan de Roman de Renart van Perrot afweeg, zou ik nog niet zo vlug kunnen zeggen - zoals sommigen dit wel doen - dat de Vlaamse versie daar verre boven uitsteekt. De Roman de Renart is zo weergaloos handig, zo licht en soepel, de Vlaamse Reinaert daarentegen is meer striemend, is zelfs scherper en wreder.’ (p. 138).
Wat dat laatste betreft - ‘scherper en wreder’ - was Boon zijn tijd vooruit. Het is tenslotte nog maar de laatste jaren dat Reynaert als wreed en schurkachtig wordt gebrandmerkt. Boon gaat verder:
Alleen sluwheid, alleen listen en lagen stellen hem in staat te ontsnappen aan wat hij zo intens haat. En deze haat kent geen grenzen, zodat hij zelfs voor het ergste verraad, ja, zelfs voor moord niet achteruit gaat, als hij daardoor het individueel geluk kan veroveren.
Boon heeft zelf meermaals gezegd dat hij zich identificeerde met de Isengrimusfiguur ‘die argeloos en dom blind zich door de maatschappij in de doeken laat doen’. Hij ziet hierin ook het beeld van de kleine man die argeloos en vol vertrouwen in de hogere machten gelooft.
Dan pakt Boon de vertaling van Van Mierlo aan. Hij zet meteen de toon als hij zegt dat hij ‘de heer Van Mierlo’ in de pan wil hakken, niet omdat ‘er nog vergissingen, misschien vele overblijven’, ook niet omdat Van Mierlo schrijft dat ‘een commentator over een vers, dat hem niet al te duidelijk is, kan heenglijden zonder het aan te raken’, maar omdat Van Mierlo van die lastige tekst ‘geen zo-goed-mogelijke woordelijk vertaling’ heeft gebracht en de krachttoer wil uithalen er een berijmde vertaling van te maken. Van Mierlo maakt volgens Boon de fout van vele vertalende geleerden: zij beheersen de materie volledig maar al die kennis ‘heeft nog nooit één onder hen tot dichter gemaakt.’ Boon citeert dan de eerste verzen van De zieke leeuw, met de raadselachtige, bijna stuntelige verzen:
Want liefdrijk liefloos, en zacht wreed, wreedaardig zacht,
Zij't kunnen-sterven let, die 't willen-sterven bracht.
Bij Van Mierlo is het meer om het rijm te doen, stelt Boon. Nivardus daarentegen is een kunstenaar en Van Mierlo ‘verwart kunstenaar met kunstenmaker’ en ‘ik, Boontje, ben daar in het geheel niet mee tevreden.’ Helemaal tegen de zere korte beentjes van Boon is de waarschuwing van Van Mierlo dat zijn vertaling ‘streng voorbehouden lectuur is’, en de vertaler het waagt om de tekst te censureren en te castigeren. Boon vindt het ‘opmerkenswaardig hoe knap sommige mensen maar beginnen worden’ als het gaat om te verbloemen en iets in een ander daglicht te plaatsen. Boon zal de vertaling met ‘nodige omzichtigheid’ gebruiken.
| |
Désiré Acket
Désiré Acket (1905-1987) is een geboren en getogen Antwerpenaar. Hij kreeg zijn opleiding als graficus aan het Koninklijk Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen onder leiding van Edward Pellens, en is een van onze belangrijkste gra- | |
| |
fische kunstenaars. Acket is vooral bekend als houtgraveur en in het bijzonder als illustrator en ex-libriskunstenaar. Hij was actief in de wereld van de publiciteit en bekend als kalligraaf en typograaf. Op een tentoonstelling te Parijs in 1937, gewijd aan de grafische kunst, werden de prenten van Acket geprezen en zeer gunstig gerecenseerd. In het weekblad Ons Volk (sept. 1948) lezen we over Acket als typograaf en lay-outman:
Een uitgever vertrouwt hem de tekst toe van een uit te geven boek. Acket bestudeert deze tekst, neemt hem geheel in zich op, laat hem daar beklijven en komt enkele dagen nadien bij de uitgever terug met een maquette. Hij stelt voor het boek te drukken op dit of dat formaat, de tekst te laten zetten in deze of gene letter, binnen een bladspiegel die zoveel op zoveel meet, verlucht en opgesierd met zulke lettrines, kopstukken, sluitstukken, tussentekstversieringen en volle bladzijde-illustraties, verder het geheel in een welbepaalde omslag steken dat rood blauw of andere kleur zal dragen, een titel in een getekende of gezette letter zal voeren en bovendien misschien een aangepast vignet of een gekleurde gravure.
Als ik dit lees zie ik de Isengrimus voor mij.
In 1963 schrijft Jan D'Haese in het tijdschrift West-Vlaanderen in zijn artikel De Vlaamse houtsnijkunst vandaag:
Tot zijn [Edward Pellens] leerlingen behoorden Victor Stuyvaert en het bekende echtpaar Désiré Acket en Nelly Degouy. Deze laatsten hebben zich verdienstelijk gemaakt wat betreft publiciteitswerk, illustratie en kleingrafiek. Désiré Acket, steeds Vlaams gebleven in zijn zorgzame weloverwogen stijl, beweegt zich naast zijn echtgenote, Frans van afkomst en daardoor duidelijk anders van geest op het ornamentele plan en in haar figuurbehandeling. Terwijl Nelly Degouy zich in haar nieuwste bladen krachtiger dan vroeger manifesteert, vertonen de houtsneden en de gelegenheidsgrafiek van Acket een steeds gedegener techniek.
Acket heeft illustraties gemaakt voor het prachtige Finse epos de Kalevala (in de vertaling van Wies Moens en uitgeven door De Sikkel), voor Madame Bovary van Gustave Flaubert en voor Le rouge et le noir van Stendhal. Désiré Acket, alleen of samen met Nelly Degouy, heeft vele Nederlandstalige boeken geïllustreerd. Als ik een uittreksel van de boeken met illustraties van Acket in de catalogi van het Kadoc doorloop, vind ik bijvoorbeeld de Korte arabesken van een van de grootste Nederlandse schrijvers, Louis Couperus. In dit boek zien we op de bladzijde voor het feuilleton Onder de olijven een paginagrote illustratie (afb. 1). Deze prent vertoont een grote stijlverwantschap met Ackets Isengrimusillustraties.
Verder illustreerde hij werk van Stijn Streuvels (Kerstvertellingen. Verlucht met houtsneden van Acket, uitgeverij Wiek op Brugge, 1938) en Ernest Claes (De oude klok). In 1980 verscheen bij het Ernest Claes-Genootschap een uitgave van De Witte, door het echtpaar Degouy-Acket als stripboek getekend. Document 547880 in de Kadoc-catalogus is de Isengrimus van Magister Nivardus in vertaling van Jozef van Mierlo (1878-1958) en verlucht door Désiré Acket.
| |
| |
Afbeelding 1
| |
Ackets illustraties in de Isengrimus
De nu enigszins omstreden vertaling van de Isengrimus door Van Mierlo is vooral een mooie editie geworden door de prachtige houtsneden van Désiré Acket. Zoals reeds hoger vermeld is de Isengrimus samengesteld uit zeven boeken. De illustraties zijn ook mooi verdeeld. Ik denk dat Acket inspraak had in de lay-out. Vóór ieder boek staat een paginagrote illustratie, waarna we dan in de tekst enkele grote en kleinere illustraties vinden en figuurtjes in de rand van de pagina.
Het eerste boek: De boer met de hesp, wordt voorafgegaan door een fraaie paginagrote houtsnede (afb. 2):
| |
| |
Afbeelding 2
| |
| |
Toen Isengrim eens morgens kwam ten boschkant uit,
Op zoek voor 't nuchtere kroost en voor zich zelf naar buit,
Zag hij vos Reinaert daar van de overzijde loopen,
Die zich op weg bevond om ook zijn aas te stroopen.
De wolf zag hem het eerst; hij zag hem niet, vóór hij
Niet meer ontvluchten kon: de vijand was nabij.
Daar 't vluchten nut'loos was, zou hij zijn kansen wagen,
En veinsde, wetende al niets beter, groot behagen.
Zoo groette hij hem zelf, en sprak als zeer vereerd:
‘Bevalle mijnen oom de prooi die hij beheert!’
‘Die prooi heb ik gekregen!’, zei Isengrim. ‘Wees blij dat je me dat hebt toegewenst. [...] Ik eis jou op als mijn prooi, jij wordt me aangeboden!’ (Vert. Nieuwenhuis). De enige weg die Isengrim Reinaert nog laat, is de weg naar zijn buik. Isengrim wenst hem een vrolijke inkom: ‘ik sper mij blij voor je open.’ Hij vraagt zelfs dat Reinaert gretig naar binnen zou springen.
Acket heeft dit mooi in beeld gebracht. Hij graveerde een vredige, sierlijke, vlotte prent; maar het venijn zit in de benedenhoek. Acket toont ons daar een vervaarlijke wolf, met rechtopstaande haren staat hij uitdagend vóór Reinaert. Van déze oom Isengrim heeft de vos niets goeds te verwachten. Hij wil zeker niet binnentreden in de gastvrije muil van de wolf. Met zijn listige tong zal Reinaert dit onheil afwenden en Isengrims aandacht afleiden naar de boer met de hesp. Reinaert lokt de boer achter zich aan, loopt zó grillig over het kromme pad, dat de boer in zijn haast de hesp laat vallen. Isengrim, die volgt, heeft de buit maar voor het oprapen. Hier is de bedrieger bedrogen. Isengrim kent geen delen en laat de vos enkel de geur van de wisse. Op de kleine houtsnede (afb. 3) zien we Reinaert met wat hem nog restte. Het grote blad is omlijst met druivenranken, stijl die doet denken aan de grote Engelse illustrator William Morris.
Onlangs vertelde Antoon Vermeylen mij nog, dat Acket grote waardering voor Morris had, en door hem beïnvloed was. William Morris (1834-1896) was een Engelse schilder, poëet en kunsthistoricus die behoorde tot de Preraffaëlieten en pleitte voor een ambachtelijke kunst naar het voorbeeld van de middeleeuwse ateliers. Bijna al zijn prenten zijn met ranken omlijst. William Morris heeft vele grafici beïnvloed.
Voor de illustraties in het tweede boek, Isengrim's Vischvangst (Vervolg), kan ik verwijzen naar vroegere Tiecelijnnummers. In jaargang 12, p. 21 zien we de aanval
Afbeelding 3
| |
| |
van de dorpers op de vastgevroren wolf, episode die ook Louis Paul Boon inspireerde voor een hoofdstuk in zijn Wapenbroeders. De openingsprent van dit boek staat in jaargang 9, p. 146 afgebeeld. Het is een uitbeelding van de laatste episode in dit tweede boek, namelijk: Isengrim landmeter. De wolf kan optreden als landmeter. Hiervoor moet hij zich in het midden van het op te meten veld opstellen en wordt door de rammen, na een woeste aanval, ingedeukt achtergelaten (p. 145). Deze historie vinden we ook terug in de Oekraïense Lis Mikita van Ivan Franko.
Het derde boek, De zieke leeuw, opent met een grote houtsnede waarop we een stoet van dieren zien die hun opwachting maken voor de poort van het paleis van koning Rufanus:
Ter koninklijke burcht ontbood toen een heraut
De grooten van het rijk, die hij het meest vertrouwt.
De prent doet denken aan de Vlaamse Primitieven. De scène is in lagen opgebouwd. Rond en boven het paleis zien we de belangrijkste gebouwen van de stad. De koning troont boven de ingangspoort.
Het is een lust voor het oog om in deze uitgave te bladeren. Vóór het vierde boek, De bedevaart der dieren, staat weer een mooie houtsnede (afb. 4). Zoals alle prenten in het exemplaar dat voor me ligt (het draagt nummer 551) werden de illustraties van de originele blokken op wit velijn papier gedrukt. Dit geeft een artistieke meerwaarde aan het boek.
Met Reinaert als bevelvoerder trekt de troep het bos uit, de vos kijkt nog even om of allen volgen:
De geit Bertiliana, vrouwe wijd vermaard,
Trok met een heel gezelschap eens op bedevaart.
Alleen eerst, vond ze er zeven nog, die medekwamen,
Waarvan ziehier met hun bediening ook de namen.
't Hert Rearied, de aanvoerder in verdacht gevaar,
Met op den kop 't vertakt geweide als beukelaar.
Berfried, de bok; der rammen satraap Joseph; beiden,
Gewapend op het hoofd, den afweer mede leiden.
Carcophas de ezel, als lastdrager zeer bekwaam,
Heeft uit den aard van zijn bediening zelf zijn naam.
't Bevel voert Reinaert, door geboden en verboden,
Als 't roer de willige boot kan her- en derwaarts nooden.
Isengrim, verborgen achter een mooi gegraveerde boom, loert de stoet achterna. De prent geeft een uitbeelding van deze eerste verzen. Hoe Bertiliana de geit door het lot met deze reisgenoten bedeeld werd, lezen we na deze inleidende verzen. Bertiliana wilde alleen op bedevaart trekken, maar ze ontmoette halverwege haar tocht Reinaert:
Terwijl zij door 't gewas zoo moeizaam trekt, ontmoet
Zij daar opeens den vos. Na groet en wedergroet,
Sprak hij: ‘Vanwaar? waarheen? alleen? Waartoe gevaren?
Wil elk (met opzet vroeg hij 't) als 't u blieft verklaren.’
| |
| |
Afbeelding 4
| |
| |
Afbeelding 5
Acket heeft deze ontmoeting (afb. 5) voor de lezer mooi in beeld gebracht. Hij graveerde een levendige vos met vragend kopje, die elegant zijn hoedje afneemt: het is overredingskracht in hout gesneden. De boom dient ook weer in de stijl van William Morris als ornament en als decor. De geit kijkt naar het verleidelijke kopje van de vos. Aan zoveel charme is niet te weerstaan. Ze zal dan ook met Reinaert en zijn bent op stap gaan.
Vóór het vijfde boek, Reinaert en Sprotinus (Vervolg), staat opnieuw een fraaie paginagrote houtsnede (afb. 6). Wie van mooie grafiek houdt moet van deze prent genieten. Het is een geslaagde compositie vol beweging. In de rechter benedenhoek belaagt de vos zo levensecht de haan Sprotinus, schijnbaar veilig in een braamstruik gezeten, dat hij zo uit de prent kan stappen. Ik stap graag over naar de aansluitende prent. Hier zien we Sprotinus op een tak tussen de bladeren (afb. 7). De haan is harmonisch in die bladerkroon ingepast, met daarvoor Reinaert, iets rustiger, meer verleidend:
Ziehier; zoo gij mij niet gelooft, (hij biedt zijn blad)
De kaart, geteekend, die het vrede-nieuws bevat.
Ik toonde ze nog niet, omdat ik wilde ervaren,
Of u mijn woord alleen bereid geloof zou baren.
En, als geloofdet gij, dat ik u geen trouw meer gaf,
Trek ge u om 'k weet niet welk vermoeden van mij af.
Gij kunt hierin de trouw van uwen vriend beproeven!
Ik geef hier ook de prozavertaling. Veelal is de prozavertaling duidelijker en daardoor ook beter dan Van Mierlo, maar hier gaat mijn voorkeur toch naar Van Mierlo.
‘Bekijk deze gezegelde brief als je me niet gelooft.’ Hij gaf hem wat hij bij zich had. ‘Het is het bericht van de vrede! Ik wilde je dit niet laten zien voor ik had uitgevonden of je van zins was mij uit jezelf
| |
| |
Afbeelding 6
| |
| |
Afbeelding 7
te geloven. En alsof je denkt dat ik het niet meer goed met je voorheb, ontvlucht je me omdat je me om de een of andere reden wantrouwt. Pak aan en onderzoek aan de hand van dit bewijsmateriaal de betrouwbaarheid van je kameraad!’ (Nieuwenhuis p. 139)
De ruiter met de honden op de grote houtsnede komt als kleine houtsnede (afb. 8) terug als illustratie in de rand. Ik wil de lezer deze sierlijke kleine gravure niet onthouden.
Afbeelding 8
| |
| |
Afbeelding 9
Er staan zoveel mooie prenten in dit boek dat ik sprongen moet maken. We stappen nu in het hoofdstuk Isengrims eed, met weer een prent om van te genieten. We zien Isengrim die schijnbaar rustig, maar weifelend, luistert naar het pleidooi van Reinaert om Carcophas de huid in het bezit van Baldwinus de oudere afhandig te maken (afb. 9). En Isengrim antwoordt:
't Gerucht loopt inderdaad, meen ik, dat hij die vacht
Mij moet, en me al dien tijd heeft schade toegebracht.
Telkens toont Acket ons een andere vos, hij past hem aan iedere scène aan. Vóór het zevende boek, Isengrim's dood, staat een deels vredige prent. In een mooi gegraveerde boom zien we enkel maar vredige taferelen: een eekhoorn, een vogel op zijn nest, achter de boom een idyllisch kerkje; maar rechtsonder is het weer een en al dreiging: Acket plaatst daar de agressieve, logge, zeug Salaura voor de ten dode opgeschreven Isengrim (afb. 10).
Désiré Acket toont zich in dit boek een meester-illustrator. Groot vakmanschap, intense inleving in de geïllustreerde scènes, knappe plaatsing in het boek. Acket heeft mede gezorgd voor een mooi, waardevol boek. Dit laatste is zelfs letterlijk zo. In dit exemplaar - nr. 551 - (dat ooit toebehoorde aan Reynaerdist professor E. Rombauts) zit een kaartje van de uitgeverij Standaard Boekhandel: ‘Aan de Redactie van Dietsche Warande en Belfort’, met vraag om een bespreking in het tijdschrift. Op dit kaartje staan ook de prijzen. We schrijven 1946, een jaar na de oorlog. Er is nog aan alles gebrek. Dit boek was dan ook voor weinigen betaalbaar: ‘gewone uitg. ing. 280,- geb. 330,-; luxe uitg. ing. 480,- geb. 650,-; weelde uitg. met de hand gekleurd, ing 1480,-; geb. 1780,-’.
| |
| |
Afbeelding 10
| |
| |
| |
Geraadpleegde literatuur
Anoniem, 13 onuitgegeven houtgravures van Desiré Acket - geïnspireerd door Pieter Brueghel de Oude † 1569, uitgave: S.A. Usines Destree, z.p. 1969. |
L.P. Boon, Geniaal... maar met te korte beentjes: essays en polemieken, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1969. |
J. D'Haese, De Vlaamse Houtsnijkunst vandaag, in: West-Vlaanderen, 12 (1973), nr. 72, p. 388-398, Tielt. |
J. Janssens en R. van Daele, Reinaerts streken. Van 2000 voor tot 2000 na Christus, Leuven, 2001. |
Magister Nivardus' Isengrimus. Het vroegste dierenepos in de letterkunde der Nederlanden, vertaald door Prof. Dr. J. Van Mierlo S.J. Verluchtingen van Desiré Acket, Antwerpen, 1946. |
Ysengrimus, vertaald door Mark Nieuwenhuis, Amsterdam, 1997. |
Met dank aan Gerard Gaudaen voor het verstrekken van documentatie. |
|