| |
| |
| |
verslag
Hoe vertel ik het mijn kinderen?
Reinaerts wegen zijn krom en ‘menigvoud’
Op een hete augustusmiddag in 1997 ontmoette ik op onze vaste camping nabij Orvieto een groep Nederlanders. Met een van hen raakte ik aan de praat en hij vertelde mij dat hij die dag het kerkje van San Pietro bij Spoleto had bezocht op een kleine 100 km van de camping. Nu wilde het toeval dat wij daags tevoren datzelfde Romaanse kerkje hadden bezichtigd. Als je over de Via Flaminia vanuit het zuiden Spoleto nadert, kun je het kerkje aan je rechterhand nauwelijks missen. Mij was daar echter het detail ontgaan dat Erwin Verzandvoort (want hij was het die ik toen ontmoette) wel was opgevallen. De voorgevel van het kerkje, in de twaalfde-dertiende eeuw gebouwd op de resten van een tempel uit de vijfde eeuw, toont een aantal reliëfs met didactische inhoud. De meeste beelden een leeuw uit, maar op één reliëf ligt een vos voor dood terwijl twee raven gretig op hem in willen pikken. ‘La volpe finta morta e i corvi: la volpe simboleggia il demonio mentre i corvi indicano le anime attirate dalla carne’, zegt de verklarende tekst (http://www.caribusiness.it/arcidiocesi/itinerari/Martiri/SpoletoSPietro.htm) (vertaling: ‘De schijndode vos en de raven: de vos symboliseert de duivel terwijl de raven wezens voorstellen die zich tot den vleze aangetrokken voelen’). Merk daarbij trouwens op dat la volpa (de vos) in het Italiaans altijd een vrouwelijk woord is, maar goed, bij ons in het Nederlands zijn alle paarden, fretten en varkens onzijdig.
Wij kennen raven als dieven en lijkenpikkers, dus dat beeld wordt in ieder geval hier bevestigd. Dat zij het op het reliëf in het bijzonder hebben voorzien op de ogen en geslachtsdelen van de vos, verhoogt de symbolische waarde, al wil ik daar meteen aan toevoegen dat het voor de (anonieme) beeldhouwer compositorisch een voordeel was beide raven aan weerszijden van de vos te positioneren. Dat de vos in de begeleidende tekst wordt afgeschilderd als symbool van de duivel, zegt in ieder geval iets over de middeleeuwse opvatting dat de vos in het algemeen, en Reynaert in het bijzonder, een schurk was, een crimineel, de verpersoonlijking van het Kwaad. Pas na de Renaissance werd Reynaert, mede onder invloed van de vele
Afb. 1
| |
| |
Afb. 2
Reynaertbewerkingen, meer tot een schelm in de categorie waarin wij ook Tijl Uilenspiegel, Dik Trom en Pietje Bell aantreffen. In dat licht bezien is elke vergelijking van Reynaert met Dutroux volstrekt misplaatst, ook al is de juridische afwikkeling van beider daden op onderdelen wel vergelijkbaar. Het heeft er immers alle schijn van dat in beide gevallen teveel personages in en om het hof boter op hun hoofd hebben om een zuivere en afgewogen rechtsgang te garanderen.
Terug naar de camping. We spraken voort over Reynaert en de vzw Tiecelijn-Reynaert en ik kreeg het verzoek over dat ene detail van de San Pietro een artikeltje voor Tiecelijn te schrijven. Dat was bij nader inzien een vrij onmogelijke opdracht. Hoe moest ik in een artikel schrijven over een gebeeldhouwde, schijndode vos die ik op de voorgevel van een kerkje bij Spoleto had kunnen zien en waarvan ik verder niets afwist?
Maar de geest van Reinaert hergist in de fles en eens geopend komt hij in geuren en kleuren naar buiten.
In het eerste jaar van mijn studie Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam had ik, we schrijven 1968, het jaar waarin het op de universiteiten wemelde van de vossen, de indrukwekkende colleges gevolgd die Frank Lulofs over de Reynaert gaf. In mijn herinnering behandelde hij in totaal maar twintig regels, maar met alles wat eromheen kwam kijken, kreeg je een redelijk compleet beeld van de waarde en diepte van de Reynaert. Ik deed er echter vooralsnog niets mee. Maar na de Italiaanse affaire van 1997 begon het bij mij wel te broeien. Nog drie jaar verder en ik deed op de lerarenopleiding van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen het voorstel voor de studenten Nederlands een keuzemodule over de Reynaert op te zetten, een van die modules waarop studenten zich naar keuze mogen inschrijven en na afloop waarvan zij een studiepunt genieten. Het voorstel werd aanvaard en de module vond plaats in zes bijeenkomsten in de periode van maart tot juni 2001.
Ik zal de opzet en uitvoering van die module hier in het kort schetsen.
De eerste bijeenkomst ging heen met het distribueren van het materiaal (de tekst van Reynaert I, ed. Lulofs en het speciale themanummer van Tiecelijn uit 1998), het
| |
| |
gekissebis over het auteurschap en de datering en lokalisering van de Reynaert, de positionering van de Reynaert in de late Middeleeuwen in Vlaanderen met de opkomst van de burgerij in een leefomgeving die werd gedomineerd door tegenstellingen op allerhande terrein, de rol die dieren door alle eeuwen en culturen heen spelen in de vertelkunst, fabels, sprookjes, spreekwoorden. We namen de 40-regelige inleiding van de tekst door, daarbij rakend zowel aan getallensymboliek (40) als aan de vraag of we hier te maken hebben met een voordrachttekst of een leestekst. Beide opties zijn bij nadere tekstinterpretatie goed te verdedigen, zonder elkaar uit te sluiten.
Voor de daarop volgende vijf bijeenkomsten koos ik ervoor het verhaal in vijf bedrijven op te splitsen, klassiek drama avant la lettre: de aanklachten, de dagvaardingen, het proces, de openbare biecht, de ontsnapping. De chute legde ik keurig netjes na het derde bedrijf: Nu gaet Reynaerde al uten spele. We lazen gezamenlijk ongeveer de helft van de tekstregels door, waarnaast ik voortdurend kanttekeningen plaatste op een veelheid van gebieden. Ik noem er een paar.
| |
Taalkundig
Naast de gekende problemen van spelling vs. uitspraak (aasje-haasje) en het aaneenschrijven van woorden (wildine = wilde hi hem) passeerden we ook het minder gekende gerundium (te claghene) dat in hedendaags Nederlands niet meer vormelijk herkenbaar is, maar wel voorkomt in wendingen als Je krijgt met mij te doen; Ik heb met jou te doen; Ik geef het je te doen; Hij kreeg het zwaar te verduren; We hadden niet/niets/alles te klagen; Daar heb jij niets mee te maken; Daar heb ik weinig tegen in te brengen; Ze hadden niets te eten; Ze hadden niets te verliezen, enz.
Een andere eigenaardigheid is het gebruik van onpersoonlijke subjecten of objecten (nv gaet hier vp eene claghe), dat in hedendaags Nederlands, gecombineerd met op, nog maar zeer sporadisch voorkomt (bv. hij zette het op een lopen).
Tenslotte dient te worden gewezen op de vele nog bestaande uitdrukkingen en zegswijzen die ofwel aan de Reynaert zijn ontleend, ofwel in de tijd waarin de Reynaert werd geschreven reeds gebruikt werden. Ik noem slechts Viants mond seit selden wel; Tot over de oren (bv. in de schulden zitten); Mate is tallen spele goet; Een kat in het nauw maakt rare sprongen; Als de vos de passie preekt, boer pas/let op uw kippen/ganzen; Een sluwe/oude vos; Een vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken (=vulpus pilum mutat, non mores). In het bijzonder moet de lezer bedacht zijn op ‘verborgen’ toespelingen in niet meer als zodanig gekende wendingen als iemand kapelaan maken, genezen, het credo lezen, zonder welke kennis het spitse, vaak schalkse of scabreuze effect van de tekst vervlakt.
| |
Letterkundig
De eerste kwestie die ik aan de orde liet komen was de vraag of de Reynaert nu een voorleesstuk was ter vermaak van winkelende passanten voorgedragen op de markt in Gent, of een leestekst voor de weinige geletterden aan hoven en in kloosters. Het uiteindelijke antwoord op de vraag was: beide. De tekst zoals wij die hebben, is natuurlijk een leestekst. De inleiding van exact 40 regels en het acrostichon in de laatste negen regels zijn alleen visueel waarneembaar. Ook de talrijke ande- | |
| |
re compositorische kwaliteiten zijn alleen bij lezing herkenbaar en de toen zo kostbare handschriften, ook al beschikken wij alleen maar over latere afschriften, waren niet bepaald bedoeld om ermee op de markt te gaan zitten. Anderzijds bloeide rond de dertiende eeuw de orale letterkunde beduidend meer dan nu en zullen de ‘klassiekers’ als ridderromans, heiligenlevens, legendarische kruistochtverhalen en ook de Reinaert zeker in talloze vormen van mond tot mond zijn doorverteld.
Dat de alwetende verteller van de Reynaert een en andermaal het publiek aanspreekt, laat ook beide opties open. Natuurlijk is het een manier om het luisterende publiek te boeien en bij de gebeurtenissen te betrekken, maar ook in geschreven teksten was en is het een niet ongebruikelijke stilistische wending. Deze directe aansprekingen hebben vaak inhoudelijk het karakter van een flashforward (spanning opbouwen door een tipje van de sluier op te lichten), naast de vele lange flashbacks (zoals Reynaerts biecht tegen Grimbeert) waarmee een soort literaire eenheid van tijd kan worden gehandhaafd, wel niet zo strak binnen 24 uur als in het klassieke drama, maar dan toch binnen de ruime marge (vier dagen?) van de hofdag.
Verder, wie zijn klassiekers kent, zal in de Reynaert ook zeker de vele stijlkenmerken herkennen die ook in de Artur- en Karelromans voorkomen, als ook de dierenmotieven die hetzij nog stammen uit de oudere, Germaanse mythologie (de beer als hooggeplaatst dier), hetzij direct of indirect vanuit het Middellandse-Zeegebied zijn overgekomen (de leeuw als koning).
Tenslotte de spanningsboog die in de compositie van de Reynaert is te herkennen. Eerder heb ik al vermeld dat ik om praktische redenen van de lessencyclus de inhoud had verdeeld in vijf episoden en daarbij de chute had gelegd bij regel 1885: Nu gaet Reinaerde al uten spele. Naast het praktische voordeel is er ook inhoudelijk grond voor deze indeling. De aanklachten, de dagvaardingen en het proces zijn onderling goed van elkaar te onderscheiden momenten in het verhaal. Reynaert is daarbij in principe object, het nauwelijks zelfstandig opererende lijdend voorwerp. Hij schept wel schalks de voorwaarden waardoor anderen zichzelf in de problemen helpen (Cuwaert, Bruun, Tibeert, Cantecleer), maar de verhaallijn in de eerste drie episoden toont iets anders: de opbouw en uitwerking van de anti-Reynaertstemming op de hofdag. Zijn status zakt meer en meer en de lezers kunnen niet anders dan concluderen dat het vroeg of laat moet misgaan met hun held. Dan, bij regel 1885, de regel die in de tegenwoordige tijd staat, terwijl de regels ervoor de verleden tijd hanteren en de erop volgende de voltooide tijd, vindt de ommekeer plaats. Reynaert neemt de regie in handen en zijn kansen keren. Doordat het verhaal kantelt, kan de lezer weer hoop krijgen. Hij dirigeert de gebeurtenissen, legt anderen het zwijgen op, maant de drie galgenbroeders tot spoed, dwingt Cuwaert voor de troon te verschijnen om het geografisch bewijs van Kriekeputte te leveren en permitteert zich daarbij zelfs frivoliteiten (hebdi coude?). Hij slaat, als hij eenmaal beseft dat hij een gewonnen wedstrijd speelt, ongenadig hard toe door Isegrim, Hersinde en Bruun te laten mutileren, door Belijn in zijn ijdelheid te vangen, door Cuwaert sijn lijf te nemen. Hij kan het zich kennelijk permitteren, al is het een Pyrrusoverwinning: hij laat een slagveld vol lijken en verminkten na, maar moet zelf met vrouw en kinderen het veld ruimen om nooit meer
terug te keren.
| |
| |
| |
Filologisch
Van cruciaal belang is het hebben van een goede kijk op de maatschappelijke orde in de twaalfde en dertiende eeuw in Vlaanderen. De burgerij in de steden is in opkomst. Er is al sprake van lakenhandel in Gent. Boven die steedse burgerij staan nog de adel en de clerus. Lager in de pikorde staan de dorpers en plattelandsbevolking. In feite is de gegoede burgerij de enige bevolkingsgroep die in ‘onze’ Reynaert niet wordt gehekeld of geridiculiseerd. Vertegenwoordigers van alle andere sociale milieus zijn mismaakt of onooglijk (Hugelijn metten crommen beene, Ludmoer metter langher nese, Ludolf metten crommen vingheren e.a.); domme, analfabete nitwits (Cantecleer, Nobel, Belijn); naakt en/of seksmaniakaal (die pape, Hersinde, Julocke, Ogerne); of domweg losers (Courtois, Cuwaert). Alsof het een rederijkersklucht betreft kunnen we om hen lachen, maar sympathie verdienen ze er niet mee. De ontwikkelde burger kent zijn talen en kan des te luider lachen om het gestoethaspel van de kerkelijke en wereldlijke macht in Frans of Latijn.
Een ander onmisbaar kennisaspect betreft de waarde die de middeleeuwer hechtte aan magie en symboliek: boommagie, naamtaboes, getallensymboliek. In ons huidige onderwijs kunnen we daarvan profiteren door leerlingen en studenten ervan bewust te maken in welke mate deze vormen van bijgeloof ook vandaag de dag nog al dan niet substraat een rol spelen in bijvoorbeeld religie en volksgeloof. De voorbeelden uit de Reynaert zijn op meerdere plaatsen al voluit beschreven en hoeven hier dus niet te worden herhaald.
Ten derde: de rol van de beer in onze samenleving is een andere dan die van het oud-Germaanse opperdier. Nu is de beer een knuffeldier, zachtmoedig, goedmoedig, zij het soms een beetje sullig. Van Robijntje tot Ollie B. Bommel, van Winnie-the-Pooh tot Berend Botje.
Deze laatste varensgezel brengt ons op nog een ander Reynaerdiaans gegeven. Wij nemen aan dat veel van de genoemde plaatsnamen in de Reynaert voor de lezer/luisteraar een vage herkenning teweeg brachten, zonder dat men exact de betreffende ligging kon duiden. Hetzelfde zien we bij Berend Botje die ging uit varen met zijn scheepje naar Zuid-Laren. Iedere Nederlander weet dit, maar slecht weinigen weten waar Zuid-Laren precies ligt. In mijn groep van negentien studenten was er één die aangaf er rechtstreeks naartoe te kunnen rijden. En als Aken, Keulen, Polen en Portugal in de Reynaert ter sprake komen, treedt op wat ik het Verweggistaneffect noem, iets wat zich aan de andere kant van de wereld bevindt. Dat zien we ook in het tweede couplet van Berend Botje: hij is niet hier, hij is niet daar; hij is naar Amerika.
In Reinaerts streken (p. 284) noemt Rik van Daele Enschede en Tsjernobyl als alom gekende rampplaatsen waarvan de betreurenswaardige faam en bekendheid gedateerd is: nog maar sinds betrekkelijk kort, en waarschijnlijk over 50 of 100 jaar niet meer, althans niet meer in die context en hoedanigheid. Het zou alleszins de moeite waard zijn in Nederland en België een onderzoek te starten naar de bekendheid (en de ligging!) van Enschede en Oude Pekela in een heel andere, meer clowneske context. Daarvoor hoeven we slechts zo'n tien tot vijftien jaar terug in de tijd, maar voor velen zal dat teveel gevraagd zijn.
| |
| |
| |
Dierlijk
Een van de sterke aspecten van Reynaert I is het evenwicht tussen de personages als dierlijk en als menselijk wezen. Ook al lopen zij op twee benen, het blijven dieren; ook al wonen ze in holen, het blijven mensen. In veel artikelen en commentaren is daarover al het nodige gezegd. Ik heb mij in mijn lessencyclus tot een aantal dierlijke eigenschappen van personages beperkt. Dat betrof allereerst de (in de Middeleeuwen vermeende) familierelaties tussen de diverse dieren: Grimbeert als neef van Reynaert, de sibbekundige poging van Isegrim bij Belsele onder een boom, Pancer de bever die als clanhoofd optreedt namens Cuwaert.
Voorts de rol van Tiecelijn (en de Sint-Martijnsvogel) als boodschapper, waarachter een functie uit de Germaanse mythologie schuilgaat. Later, in de gekerstende Nederlanden, werd de zwarte raaf vervangen door zwarte piet, met dezelfde functie van boodschapper en sociaal controleur, zij het dan ten behoeve van Sinterklaas en niet van Wodan.
Vervolgens Botsaert, de klerk die als een van de weinigen kon lezen en schrijven. Dit motief van de schrijvende aap zien wij terug in het verhaal van Shahzaman uit de Vertellingen van 1001 nacht, zoals o.a. te zien is in Pasolini's film II fiore delle mille e una notte. Daar betreft het overigens een wegens overspel tot aap omgetoverde prins die ‘toevallig’ op een schip belandt waar hij ‘spontaan’ het scheepsjournaal gaat bijhouden.
Tenslotte Reynaert, in mindere mate vanwege de vermeende verblindende eigenschap van vossenurine, maar veel meer om een andere reden. Als we het tijdsverloop in de gaten houden, dan situeren we de hofdag op Pinksteren. Volgens de kerkelijke kalender zitten we dan 50 dagen na Pasen, waaraan 40 vastendagen zijn voorafgegaan. In de natuur zijn deze 90 dagen een schrale periode. Er groeit nog maar weinig en de kleintjes zijn nauwelijks of nog niet geboren. Dat Reynaert de laatste tijd geen vlees meer eet, moge dan worden verkocht als een religieuze attitude, het komt ook in die tijd van het jaar wel erg verrassend goed uit. Dat hij is gaan verkassen (Malpertuus heeft hi begheven) kan evenzo uit nood zijn ingegeven, meer dan uit devotie. En dat hij opeens gekleed gaat in monnikskleren, zoals wij hem zo vaak zien afgebeeld - het past allemaal zo prachtig in het verhaal van Grimbeert aan het hof en dat van Reynaert tegenover Cantecleer - zou ook best wel eens een natuurlijke oorzaak kunnen hebben: het jaarlijkse verharen van vossen waarbij zij hun harde wintervacht verliezen. Als hij tussen Vastenavond en Pinksteren in de rui is, komt hij allicht nogal ‘verkleed’ over.
Het zijn allemaal van die momenten waarop wij het dier achter de mens kunnen aanschouwen.
| |
Juridisch
Er bestaat een opmerkelijke parallel tussen de wijze waarop Reynaert de (juridische) dans ontspringt en de wijze waarop Milosevic recentelijk in de Scheveningse gevangenis terecht is gekomen. Ik kon dat tijdens mijn lessencyclus nog niet uitwerken, omdat de plotselinge overkomst van Milosevic naar Den Haag nog niet had plaatsgevonden, maar ik wil de overeenkomst hier wel even aanstippen. In beide gevallen draait het om geld. Geldelijk gewin weegt zwaarder dan het recht en zwaarder dan een mensenleven. Nobel, in welke mate dan ook daarbij gesouffleerd door de koningin, passeert de correcte loop van de rechtsgang, omdat hij daarmee hoopt
| |
| |
een rijkdom te verwerven. De Joegoslavische regering, althans Djindjic, in welke mate dan ook daarbij gesouffleerd door rijke westerse landen, passeert het constitutionele hof, zijn eigen president, de hele parlementaire democratie en een meerderheid van de bevolking in de hoop daarmee anderhalf miljard euro in de wacht te slepen. Djindjic had geluk: het geld lag daags erop voor hem klaar. Nobel had pech, geen schat van koning Ermeric, maar de afgeknauwde kop van Cuwaert was zijn deel. Ik wil op geen enkele wijze een parallel trekken tussen de persoon Reynaert en de persoon Milosevic; de publieke opinie in onze contreien zou dat ook niet echt kunnen waarderen. Maar de overeenkomst in aantasting van de rechtsgang om geld in hun beider geval is te frappant om onbesproken te blijven.
Wat in de lesmodule wel ter sprake kwam was allereerst de hofdag als rechtsplatform. Maar omdat de hofdag ook diende om de machtspositie van de koning te demonstreren, moet het voor Nobel toch een bittere zaak zijn geweest dat er zoveel onrust in zijn rijk heerste, met al dat gekibbel en geklaag, dat toch nooit tot meerdere eer en glorie van de koning kan hebben geklonken. Nobel stelt zich ook niet echt op als een professioneel rechter, want hij stapelt de ene vormfout op de andere. Bij ons zou dat tegenwoordig tot onmiddellijke vrijspraak leiden. Aanvankelijk laat hij het wanordelijk geklaag en gepleit van Isegrim, Courtois, Tibeert, Pancer en Grimbeert toe; daarop verzuimt hij Cantecleer de deur te wijzen, want die heeft als kip niets te zoeken onder de dieren. Dat Coppe vervolgens een staatsbegrafenis krijgt, is volstrekt buiten de (rechts-)orde. Door Bruun als eerste dagvaarder naar Reynaert te zenden speelt hij als het ware direct zijn hoogste joker uit. Als Bruun geschonden terugkeert (en later zien we exact hetzelfde bij Tibeert), oordeelt Nobel voordat hij het feitensubstraat heeft onderzocht en betoont hij zich op z'n zachtst gezegd geen onpartijdig rechter. Geen wonder, want hij is door de persoonlijke gebeurtenissen persoonlijk geraakt in zijn eer en goede faam, maar daarmee is hij, zoals dat tegenwoordig heet, te wraken of althans niet ontvankelijk als rechter in de zaak-Reynaert. Hij zou immers toch moeten beseffen en erkennen dat Bruun en Tibeert, om met Lulofs te spreken, van hun dienstreis geen snoepreisje hadden mogen maken. Ten onrechte is hij verbaasd als Grimbeert aanbiedt Reynaert te gaan halen, iets wat Nobel beter zelf in eerste instantie had kunnen bedenken. Het juridische dieptepunt wordt bereikt als Nobel zwicht voor de fictieve schat bij Kriekeputte. En weer is het Eva die Adam verleidt. Gente krijgt het zover dat Nobel de hele rechtsgang tot dan toe aan zijn laars lapt en eigenmachtig het uitgesproken vonnis overrulet. Zoals naar
verluidt Imelda Marcos de kwade genius was achter haar man, en Eleonore Ceaucescu idem dito.
De parallellen met de huidige tijd zijn daarmee nog niet op, al mogen we het middeleeuwse recht niet helemaal vergelijken met ons hedendaagse Nederlandse en Belgische recht. Zo noteren we bijvoorbeeld het evidente verschil tussen de huidige mogelijkheid iemand bij verstek te veroordelen, maar niet wegens verstek, terwijl dat in de Middeleeuwen precies andersom was. Maar de gevolgen van veroordeling wegens verstek vertonen een saillant, zij het weinig verheffend detail: Reynaert krijgt te horen dat als hij ten derde male verstek laat gaan, hij niet alleen zelf ipso facto schuldig is, maar dat hij daarmee zijn hele familie, zijn clan zelfs in zijn val zal meesleuren, en dat zijn woonst Malpertuus met de grond gelijk zal worden gemaakt. Dit laatste nu zien we heden ten dage een en andermaal gebeuren bij acties van het Israëlische leger dat wraak neemt op een Palestijnse aanslag. In een bliksemactie worden een of meer Palestijnse leiders het doelwit en wordt hun huis met de grond gelijk gemaakt. L'histoire se repète, of beter nog: er is niets veranderd.
| |
| |
Afb. 3
Met de studenten op Reynaertstudietocht in Hulst op 26 juni 2001.
Beeld Chris Ferket.
Al met al biedt de Reynaert stof genoeg om studenten uren en uren te blijven boeien. In ons geval waren het zes keer anderhalf uur, maar het dubbele had moeiteloos zinvol kunnen worden gevuld. Die tijd stond mij niet ter beschikking, maar wel kon ik gebruik maken van het feit dat de module plaatsvond aan het einde van het schooljaar. In de weken tussen de laatste lessen en de grote vakantie kon ik de Reynaertmodule een passend sluitstuk bezorgen door met de groep, op vrijwillige basis, een uitstapje te maken naar het Land van Reynaert. Dit Reynaertuitje vond plaats op 26 juni 2001, waarbij allereerst Hulst werd aangedaan, de meest Belgische stad van Nederland waar Reynaert overduidelijk tot diep in de poriën van toerisme en commercie is doorgedrongen. Dat blijkt ook uit het proeflokaal van brouwerij De Halve Maan in het voormalige spoorwegstation, waar voor velen de eerste kennismaking met Reinaert Tripel plaatsvond. Maar Hulst heeft meer, zeker voor wie goed thuis is in de geschiedenis: het prachtige carrillon van de basiliek speelde het ene uur Klokke Roeland, laten we maar zeggen: het Gentse volkslied, en het uur erna het nationale volkslied van Polen. Als ik over het hoe en waarom van die muziek een tentamenvraag zou maken, konden de studenten er hun tanden op stukbijten.
De namiddag verbleven we in Sint-Niklaas. Daar werd de groep in de vergaderzaal van het kantoor Toerisme toegesproken door Rik van Daele die dieper inging op de
| |
| |
geschiedenis van de regionale Reynaertcultuur die rond 1937 vaste vorm kreeg en tot op heden in stijgende lijn beweegt. Daarnaast belichtte hij hoe in de voorbije eeuwen Reynaert de metamorfose onderging van regelrechte crimineel tot meer goedmoedige schelm, waarbij de vele Reynaertbewerkingen een onmiskenbare rol hebben gespeeld. Zijn causerie werd aangenaam opgeluisterd door Marcel Ryssen die een boeiende voordracht ten beste gaf van het begin van de Reynaert van Jan Frans Willems (1834) en die van Stijn Streuvels (1909). Aan mij viel de eer te beurt iets te doen wat in de geschiedenis van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen zelden of nooit is vertoond: het in het buitenland uitreiken van de moduleverklaringen (tentamenbriefjes) aan de studenten die het schriftelijk tentamen met goed gevolg hadden afgelegd.
De rest van die zeer hete middag gingen de studenten in kleine groepjes op verkenning de stad in, waarbij de bekende Reynaertplaatsen op veler route waren te vinden. De afsluitende maaltijd vond in stijl plaats in het Wase Vosje.
Nog een drietal opbeurende constateringen tot besluit:
1. In antwoord op de tentamenvraag ‘Hoe kan het dat het publiek de hoofdpersoon Reinaert de Vos sympathiek vindt, terwijl hij toch een notoire crimineel is?’ was er één student die glaszuiver wist aan te geven dat Reynaert niet crimineel te achten is, omdat de daden die hem als mens verwijtbaar zouden zijn, voor hem als dier volstrekt natuurlijk en derhalve niet-laakbaar gedrag betekenen. Een dergelijk antwoord verraadt inzicht in het spannende evenwicht dat de Reynaert ons biedt tussen het mens en het dier in de vele personages.
2. Een andere student wist mij een paar dagen voor het uitstapje te melden dat hem door zijn aanstaande stageschool was verzocht een lessenreeks Reynaert te gaan opzetten voor 13-14-jarige middelbare scholieren (met de ongekuiste bewerking van Paul Biegel als basis!). Daarmee is weer een stuk continuïteit gewaarborgd van het doorvertellen van de Reynaerdiaanse geschiedenis.
3. Het is niet waar dat Reynaert en zijn vossenclan alleen maar voorkomen in en rond het Land van Waas. Op 1 juli bezocht ik (getipt door weer een andere studente van de Reynaertgroep) een openluchtvoorstelling van toneelgroep Naat Piek in Uden (afbeelding 4). Het stuk werd opvallend goed en ongedwongen gespeeld door kinderen van 11-16 jaar. De tekstbewerking van de hand van regisseuse Lies Sperber was niet alleen op rijm, maar bevatte ook enkele alleraardigste trouvailles (koningin tegen Nobel: ‘Jij bent de koning, maar ik ben de baas’. Bruun: ‘De koning wil dat je voor het gerecht komt’; Reynaert: ‘Daar heb ik geen zin in, want ik heb helemaal geen honger’. Reynaerts slotzin tot het publiek, als al de anderen van het toneel zijn verdwenen: ‘Zij kregen wat ik verdiende’. Jammer alleen dat deze tekstbewerking anno 2001 zo steriel gekuist bleek te zijn.
| |
| |
Afb. 4. Reynaert in Uden
Dat ik daarna nog min of meer toevallig ben wezen eten in restaurant de Vossenklem in Helvoirt onderstreept niet alleen dat Reynaerts wegen krom en menigvoud zijn, maar ook hoe rond de vos een passie steekt.
Nard Loonen |
|