| |
| |
| |
vertaling
■ Paul van Keymeulen
Over de ham
Branche XXII van de Roman de Renart
Vreesde ik niet u te mishagen
'k zou u een verhaal voordragen.
Verlangt ge het niet, dan zwijg ik maar,
wenst ge het, ik vertel u voorwaar
wat Ysegrijn te wachten stond
op een zomerochtendstond.
Hersent had hem zo goed verzorgd
dat geheeld was zijn laatste wond.
Hij was alweer in goeden doen,
fel en trots en vol nieuwe moed.
Met vlugge stap ging hij op jacht
naar 't bos waar hij te jagen placht.
Hij kwam tegen op zijn pad
een dorper die in het gras
gevonden had een dikke ham
die van een kar gevallen was
en waar nog het touw aan zat.
De wolf ging op de dorper af
en vroeg: - Waarheen gaat ge? Blijf staan!
- Waarheen ik ga, gaat u niet aan!
- Waar hebt gij die ham gestolen?
- 'k Vond ze, 'k heb ze niet gestolen.
- Gevonden? Dan krijg ik mijn deel.
Voor elk de helft, elk evenveel.
De dorper zei: - 'k Ga akkoord,
elk de helft tot aan de koord.
Vrienden werden ze terstond
om de ham, boer en baron.
Wijl ze nog met veel gebaren
de ham aan 't verdelen waren
komt een beer daar aangelopen
in looppas op zijn vier poten.
En meteen toen hij daar kwam
vielen zijn ogen op de ham.
- Van wie is die ham, heer Ysegrijn?
- Van ons tweeën, Bruintje mijn.
- 'k Denk dat ik er een stuk van lust,
in vriendschap, niet uit machtswellust.
De dorper zei: - Het is mij goed.
En Ysegrijn: - Goed, als het moet.
Heer Bruin, gij hebt het wel verdiend
| |
| |
daar ik geworden ben uw vriend.
- Hang de ham dan over mijn schoft
dan draag ik ze tot in het bos,
want hier zou iemand kunnen komen
die onze ham zou kunnen roven.
Toen men in een open plek aankwam
legde men de ham in 't gras
om hem naar rechte te verdelen.
De wolf, de wijste onder de edelen
zei: - Laat mij doen, 't is geen probleem.
Kijk wat we zullen doen: ik neem
de ham en laat hem zonder wacht
in die eik hangen deze nacht
en morgen als we terugkomen
zullen we elkaar ons aarsgat tonen,
en wie van ons het grootste heeft
de hele ham gewonnen heeft.
De beer zegt: - Ik ga akkoord daarmee!
en de dorper: - Ik doe ook mee.
Ze hebben de ham opgehangen
en gingen alle drie hun gangen.
De dorper - hij die vond de ham -
bij zijn vrouw en kinderen kwam.
- Waar zijt gij, riep hij, Antje, vrouw?
- Ik zit hier dicht bij de schouw.
Waar zijt gij zo lang gebleven?
- Vrouwlief, in 't midden van een dreve
vond ik een ham zo mals en dik
dat er geen dikker is, denk ik.
Maar, ik wil 't u niet verhelen,
we zijn drie om ze te delen.
Vrouw, verneem hoe 't zal gebeuren.
Morgen, als de lucht gaat kleuren,
tonen we aan elkaar ons gat
en naar het grootste gaat de ham.
Heren, een vrouw is dwaas of wijs,
haar hart is niet vlug van de wijs.
Dwaas daar ze niet wegsteken kan
wat ze wenst, wat ze verlangt.
Want als haar verlangen spreekt
vindt ze vlug een loze streek,
houdt voor leugen wat is waarheid
en verlokt ons met haar dwaasheid.
Ze weet hoe mannen als dwazen
over haar listen kunnen dazen.
Zelfs als een vrouw eerlijk is
wordt ze ons vaak tot ergernis.
Wijs is wie die dingen zegt
en ze in zijn boek voor 't rapen legt.
| |
| |
Een vrouwspersoon is sluw van geest
en die van de dorper nog het meest.
Wat stelt ze aan haar eega voor?
Morgen voor het daglicht gloort
manskleren aan te trekken
en samen naar de ham te trekken.
Wanneer ze hun aarshol vergelijken
laat zij het hare dan bekijken.
De dorper schiet in een luide lach.
- Bij God, dat hebt gij goed bedacht!
Bij daagraad zijn ze opgestaan
en samen naar het bos gegaan.
Hij heeft haar de weg getoond
Als ze daar is aangekomen
werd ze voor haar man genomen.
De twee die bij de eik al stonden
groetten de boer onomwonden.
- God geve, sinjeur de dorper
u vandaag een goede morgen.
Zij antwoordt: - Dierbare sinjeurs,
God geve u een goede beurt.
Dan nam het woord Bruin de beer
- Sinjeurs, zei hij, de zon schijnt weer.
Toon waarvoor ge gekomen zijt.
Toon ons uw aarshol Ysegrijn.
- Bruin, zei de wolf, ik toon het graag,
maar zeg mij hoe ik mij gedraag.
- Ge strekt uw lijf eerst naar voren
en dan achterwaarts naar behoren.
Hij heft zijn staart op en laat zien
zijn aars tot aan zijn darmen. Intiem
en breed uiteen staat 't holle gat.
- Ysegrijn, zegt Bruin, groot is 't geval.
Uw beurt nu, dorper, sta nu klaar
om ons te tonen kont en aars.
De vrouw wat haar gevraagd wordt doet
en laat zakken haar mannenbroek.
Dan spreidt ze wijd haar benen uit
terwijl ze achterover buigt
om haar lichaamsdeel te tonen.
De twee zijn niet meer in te tomen.
De wolf is zo van streek geraakt
dat hij een kruisteken slaat
en hij roept: - Wel, sakkerdomme,
hoe is hij daar aan gekomen.
Dit gat is wis en zeker enig.
Geen treedt daarmee in competitie.
| |
| |
Dan zegt hij nog vol consternatie:
- Verdomme, zijn dat geen twee gaten?
Bruin, laten we het hierbij laten.
Maar als ge het zeker wilt weten
kom de aars dan zelf afmeten.
Voor mij is het iets wonderbaars.
'k Sta vol bewondering voor die aars.
De vrouw zegt hen: - Luister goed,
bij ons in 't dorp is 't gemeengoed
dat de opening van de aars
groter en breder wordt alsmaar.
Daarom ook houd ik er zo van.
De wolf roept: - Vlucht wie vluchten kan
ver weg van wat wijd openstaat
en met d'erepalm lopen gaat.
Ze zegden beiden: - Beste man
verdiend hebt gij de dikke ham.
Neem ze en breng ze vlug naar huis.
Dat deed de vrouw en 't verhaal is uit.
| |
Naschrift
De derde branche die in vertaling van Paul van Keymeulen in Tiecelijn verschijnt is branche XXII, Over de ham. De nummering volgt de standaardeditie van Armand Strubel (Le Roman de Renart, Parijs, 1998, p. 745-749) in de Pléiade-reeks. Het betreft een uiterst korte branche van 161 verzen, die bij Martin het nummer XXI heeft en bij Roques VI. Ze staat bekend als de branche met de titel Isengrin et l'ours Patous en ontstond tussen 1205 en 1250. Opvallend aan deze branche is dat Renart er niet in voorkomt. Even opvallend is de rol van de mens. De branche lijkt wel een tot dierenverhaal omgezette fabliau met een weinig verheven inhoud. Ze is te beschouwen als een verre uitloper of epigoon van de Roman de Renart.
De redactie |
|