Tiecelijn. Jaargang 14
(2001)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
portret■ Amand Berteloot
| |
[pagina 54]
| |
De faam van deze veelbelovende jonge doctor drong snel door tot in het buitenland, zodat hij in 1962 medewerker en docent werd aan de belangrijkste Duitse inrichting voor dialectstudie, het Institut für Deutsche Sprache. Deutscher Sprachatlas aan de Philipps-Universität in Marburg. Drie jaar later keerde hij echter terug naar België en werd hij professor voor Duitse en Nederlandse taalkunde aan de Katholieke Universiteit te Leuven. Als eerstejaarsstudent aan de toen nog maar pas opgerichte Kortrijkse afdeling (toen nog KULAK genoemd) mocht schrijver dezes hem in het academiejaar 1968-1969 leren kennen. In de eerste kandidatuur onderwees Goossens daar vooral Duitse grammatica en oefeningen, maar ook een boeiende inleiding in de geschiedenis en de structuur van het Duits maakte deel uit van zijn vakkenpakket. Onze kennismaking met Jan Goossens was helaas van korte duur want het jaar daarop werd hij tot directeur van het pas opgerichte Niederländische Seminar en leider van de Nederduitse afdeling van het Germanistische Institut aan de Westfälische Wilhelms-Universität in Münster benoemd. Wij Kortrijkenaren kregen toen in de tweede kandidatuur een nieuwe docent voor Duits, maar toen we het jaar daarop in Leuven gingen studeren, kwamen we tot onze verrassing onze oude hoogleraar weer tegen. Zijn drukke werkzaamheden in Münster weerhielden er hem niet van ook nog wekelijks in Leuven colleges te geven. Zijn voortreffelijke inleiding in de Middelnederlandse taalkunde en het keuzevak Nederlandse dialectologie fascineerden mij zo dat ik het plan opvatte om een historische atlas van de Nederlandse dialecten te maken. Na mijn eindexamen mocht ik Jan Goossens dan nog eens van een andere kant leren kennen, namelijk als de buitengewoon competente en geïnteresseerde begeleider van mijn proefschrift.
Al in het begin van de jaren zeventig werd Goossens' belangstelling voor de middeleeuwse literatuur gewekt. Ik herinner mij een college waarin een boeiende vergelijking werd gemaakt van de diverse bronnen van het toneelstuk Lanseloet van Denemerken, waarbij het niet alleen om de tekst maar ook om de houtsneden en de druktraditie te doen was. Ook andere Middelnederlandse teksten trokken Goossens' aandacht: de Roman van Tristan, Maerlants Der naturen bloeme, Heinric van Veldekes Sente Servaes en andere Maaslandse heiligenlegenden, de minneliederen van hertog Jan I van Brabant, de kroniek van Jan van Heelu over de slag bij Woeringen, de Limburgse mystici (Lutgart van Tongeren, Beatrijs van Nazareth) enz. Reynaert is merkwaardig genoeg pas relatief laat op het appel verschenen. Zijn oudste spoor in de bibliografie van de Münsterse hoogleraar dateert pas van 1980, maar het onderzoek terzake, de colleges en colloquia over dierenepiek waren al in de tweede helft van de jaren zeventig begonnen. Het is blijkbaar de Nederduitse Reynke de Vos (Lübeck 1498) die Goossens' belangstelling voor de dierenepiek gaande heeft gemaakt. Van het begin af aan fascineerde hem de verhouding tussen de Nederduitse tekst en zijn Nederlandse voorbeeld(en). Ook de vroege Nederlandse druktraditie en de illustraties daarin interesseerden hem steeds weer. Bovendien bleef hij geboeid door de voortzetting van de Reynaerttraditie in de jongere bewerkingen tot in onze dagen. Men kan in Goossens' Reynaertoeuvre zodoende drie hoofdlijnen herkennen.
De eerste lijn bestaat uit het vergelijkend onderzoek van de Nederduitse Reynke de Vos en zijn Nederlandse voorbeeldtekst(en). Al in het eerste artikel van 1980 thematiseert Goossens een sleutelpassage uit de Nederduitse tekst, namelijk het ver- | |
[pagina 55]
| |
haal van de ontmoeting van Reynaert met de aap Martijn. Dit wordt in Reynaerts historie als een (leugen)verhaal van de vos verteld, terwijl de Nederduitse bewerker hier drastisch ingrijpt door het door Reynaert verzonnen verhaal als een reëel feit voor te stellen. Goossens laat zien welke consequenties dit heeft voor de diverse verhaallijnen en hoe dit onmiddellijk verband houdt met de compleet nieuwe indeling in vier boeken die de Nederduitse tekst vertoont. Het hoogtepunt van dit onderzoeksthema is een becommentarieerde uitgave van de Reynke naast een reconstructie van zijn Nederlandse voorbeeldtekst, samengesteld uit Reynaerts historie en een aantal oude drukkenGa naar voetnoot2.. Het onderwerp liet Goossens daarna niet meer los, want ook de lezing die hij in 1998 ter gelegenheid van de herdenkingstentoonstelling in Münster hield, was een speurtocht naar het dichterlijke profiel van de Reynke-auteur, die helemaal op de vergelijking tussen de tekst van de Nederduitse vertaler en zijn voorbeeld gegrondvest isGa naar voetnoot3.. De tweede lijn in het Reynaerdistische werk van Jan Goossens betreft de illustraties van de oude Nederlandse, Duitse en Engelse drukken. In 1983 publiceerde hij een studie met een volledig overzicht over alle bewaarde afbeeldingen en hun onderlinge samenhangGa naar voetnoot4.. Ook de raadselachtige woorden die zogezegd in de ring uit de schat van koning Ermenrijc gegraveerd stonden, trokken zijn aandacht. Ze konden ontraadseld worden als handige verwijzingen naar Gheraert Leeu, de eerste drukker/uitgever van het boekGa naar voetnoot5.. En onlangs, in 1998, besteedde Goossens nog aandacht aan de reeks afbeeldingen van vogels die de Reynke-dichter/drukker aan de Nederduitse tekst heeft toegevoegd, zonder dat de Nederlandse tekst daartoe enige aanleiding had gegevenGa naar voetnoot6.. Het derde aspect van de Reynaertstof dat Goossens steeds is blijven bezighouden is de continuëring van het oude verhaal in bewerkingen van de negentiende en de twintigste eeuw als spiegel van de cultuurhistorische ontwikkelingen in het jongste verleden. Het hoogtepunt van dit onderzoek is ongetwijfeld de vermakelijke studie over de beruchte Tibeertscene met de fraaie titel De gecastreerde neusGa naar voetnoot7.. Dit boek bevat bovendien een lijst van 110 moderne Reynaertbewerkingen, die sindsdien in dit tijdschrift regelmatig aangevuld en geactualiseerd werd. Het verwondert uiteraard niet dat de auteur ook belangstelling liet blijken voor bewerkingen van de Reynaertstof in het dialect, waarin hij een symptoom herkende voor het langzame verdwijnen van onze Nederlandse tongvallenGa naar voetnoot8..
Als Münsterse hoogleraar stond Goossens in een traditie die tot in het begin van de twintigste eeuw teruggaat en die Münster tot een centrum van de | |
[pagina 56]
| |
Reynaertstudie had gemaakt. Men hoeft in dit verband slechts te herinneren aan geleerden als Hermann Degering, Franz Jostes, René van Sint Jan en William Foerste. Ook enkele Münsterse medewerkers van Jan Goossens zoals Timothy Sodmann en Loek Geeraedts profileerden zich als Reynaertspecialisten. Het resultaat van de permanente Münsterse aandacht voor deze thematiek is naast talrijke publicaties ook een omvangrijke verzameling tekstuitgaven en studies in de bibliotheek van wat sinds enkele jaren het Haus der Niederlande heetGa naar voetnoot9.. Het is aan deze niet aflatende activiteiten van Goossens, zijn voorgangers en zijn medewerkers te danken dat in 1991, op het ogenblik dat het Dyckse handschrift uit de adelsbibliotheek van Salm-Reifferscheidt in openbaar bezit overging, het eerst aan de Münsterse universiteitsbibliotheek is gedacht als toekomstige nieuwe bewaarplaats voor dit oudste volledige Reynaerthandschrift. Over die bewogen dagen in de geschiedenis van het instituut heeft Jan Goossens in dit tijdschrift zelf verslag gedaan.Ga naar voetnoot10. Het is niet uitgesloten dat dit verhaal binnenkort een elektronische voortzetting krijgt, want er wordt momenteel druk gezocht naar een mogelijkheid om het kostbare manuscript via het Internet voor alle geïnteresseerde lezers toegankelijk te maken. De opstellen van wetenschappers die in het buitenland werkzaam zijn, verschijnen - meer nog dan bij intramuralen - in een groot aantal feestbundels, tijdschriften, jaarboeken en andere periodieken, zodat deze verspreide teksten voor geïnteresseerde lezers vaak niet makkelijk te bereiken zijn. Zo is het ook met het Reynaertoeuvre van Jan Goossens. Toen in 1998 in Münster met een tentoonstelling en een reeks lezingen de 500ste verjaring van de Lübeckse Reynke de Vos-editie werd herdacht, verscheen ook een bundel die op een paar uitzonderingen na de verzamelde (Nederlands- en Duitstalige) vossenopstellen van Jan Goossens bevatGa naar voetnoot11.. Wie belangstelling heeft voor het werk van deze eminente geleerde, zij deze bundel ten zeerste aanbevolen. Ik hoop echter dat Jan Goossens ook na het verschijnen van deze Gesammelte Aufsätze nog lang niet uitgepraat is over de Reynaert. |
|