| |
| |
| |
vertaling
■ Paul van Keymeulen
Reynaert als medicijnman
Branche XV van de Roman de Renart (nummering Strubel)
Ten geleide
In het vierde nummer van de dertiende jaargang van Tiecelijn verscheen de vertaling van branche XVIII (nummering Strubel; bij Martin XVII) van de Roman de Renart, met name De dood van Reynaert, van de hand van Paul van Keymeulen. Van dezelfde vertaler publiceren wij nu een tweede lange vertaling, ditmaal branche XV (in de nummering van Roques nr. XIX; bij Martin is dit branche X) die 1891 verzen telt. Dit is de derde vertaling van een branche van de Roman de Renart die in dit tijdschrift verschijnt. Eerder verscheen ook reeds een prozavertaling van Le plaid (branche I), de directe bron van onze Reynaert door J.-J. Reynaerts.
De vertaling in dit nummer staat dicht bij het origineel. De auteur heeft zich op sommige punten enige vrijheden gepermitteerd. Zo brengt hij het verhaal op het einde terug naar een Waas landschap. In de Franse teksten wordt geen lokalisering gegeven. Omdat de auteur van mening was dat de Oudfranse auteur zich te veel herhaalde, heeft hij het aantal verzen gereduceerd van 1891 tot 1447.
Branche XV sluit aan bij de eerste branche en is te lezen als een variant erop (de zogenaamde ‘réécriture’ van de tekst). De vos wordt voor het gerecht gebracht. Ook nu zijn er drie bodetochten en zal de vos, vermomd als dokter, de dans ontspringen. Reynaert medicijnman komt reeds voor in de Aesopische traditie in de fabel van de zieke leeuw. Ook het derde boek van de Ysengrimus is aan de zieke leeuw en de genezing door een wolvenhuid gewijd. Renart médecin is daarom een herwerking van branche I door middel van de bekende stof van de zieke leeuw.
Wie meer over deze branche wil lezen, kan zich wenden tot de studies/standaardwerken van J. Flinn, L. Foulet en A. Strubel en, meer specifiek, tot D. Billotte, Renart médecin ou le Roi et le Thaumaturge, in Reinardus, vol. 3, 1990, p. 3-13.
Van Keymeulen vertaalde opnieuw naar de Pléiade-uitgave van Le Roman de Renart door Armand Strubel (Parijs, Gallimard, 1998). In deze moderne uitgave vindt de lezer ook de nodige toelichting bij het verhaal. Zoals voor de vorige vertaling geldt dat over deze tekst nog niet in het Nederlands werd gepubliceerd en dat deze vertaling wellicht de aanzet zal zijn voor de verdere studie van de Oudfranse teksten vanuit de hoek van de Medioneerlandistiek.
De illustraties zijn afkomstig uit de British Museum, met name de Smithfield Decretals, MS. Roy. 10 E. IV en werden afgebeeld in K. Varty, Reynard the Fox. A Study of the Fox in Medieval English Art, Leicester, 1967, ill. 92-98. De illustraties zijn sterk verwant met de vertaalde branche. We zien achtereenvolgens: 1. De aankomst van de vos voor de zieke leeuw; 2. De vos voelt de pols van de zieke leeuw; 3. Twee vossen villen een wolf; 4. Twee vossen kleden de leeuw met een wolvenhuid; 5. De vos neemt afscheid van de gevilde wolf; 6. De gevangen vos wordt voor de koning gebracht; 7. De vos analyseert urine met de wolf (?).
De redactie
| |
| |
| |
Reynaert als medicijnman
Heren, wilt ge even zwijgen
dan zult gij te horen krijgen
een schoon en stichtelijk verhaal
over een oorlog zonder eindnoot
Als ge mij gehoor wilt geven
vertel ik over 't sluwe leven
van Reynaert die een duivel is.
Ik ben vol angst en ergernis
te doen het leerzame verhaal
die elkaars vijanden zijn.
Het was rond de Sinksendagen,
de grootste van de heiligdagen,
dat heer Nobel hield zijn feest.
Hij had ontboden ieder beest.
Alle dieren van stand en naam
waren bij Nobel daar tesaam
om hun vorst eer te betuigen
en voor hun heer neer te buigen.
Zulk een groots feest was alhier
nooit aan geen enkel hof gevierd.
Men droeg bont en petit-gris.
Alleen de burchtheer van Valgris,
meester Rein, was niet gekomen.
Hij zal zijn lot niet ontkomen.
Hij was als iedereen gedaagd
en door de koning zelf gevraagd
door tien of twintig van zijn boden.
Rein bleef afwezig want node
zoude Reynaert daar verschijnen
vóór Nobel en zijn paladijnen.
Nobel liet Rein weten dat,
als hij niet naar de zitting kwam
en hij werd later ooit gevangen,
hij zere aan de galg zou hangen.
Hij zou kennen geen respijt
tot Rein aan het hof verschijnt.
Hij zei: - Ik wil me bij u beklagen
over de vos die niet komt dagen.
Wil derhalve niet verzwijgen
de raad die ik van u moet krijgen.
Ik verzoek u heel terecht
hem te oordelen naar recht,
dan zal ik als g' het wilt weten
| |
| |
u zeggen ook de ware reden
waarom ik u hier liet aantreden.
Geen durft zeggen wat hem stoort
en wacht tot zijn buur neemt het woord.
Iedereen zwijgt, iedereen wacht
en luistert, want is erop bedacht
van wie op Rein een oordeel velt.
Hij mag er overtuigd van wezen
dat Rein hem de les zal lezen,
hem schaden ook of molesteren
zonder dat hij zich kan verweren.
Daar zij dat allemaal weten
durft geen in het strijdperk treden.
Toch verheft zich Ysegrijn
aan wie Rein bezorgde veel pijn.
Hij zou een grote lafaard zijn
als hij, als Nobels paladijn,
geen wraak zou nemen op zijn neve.
- Nobel, zei hij, het behage u, even
't aanhoren wat ik zeggen zal.
Gij zijt mijn vorst, ik uw vazal.
Het is mijn plicht om u te raden.
Zij die voor de vos optraden
moeten niet verwonderd wezen,
maar mij goede aandacht geven
en luisteren zoals het hoort.
Maar nu niemand neemt het woord
wil ik de waarheid niet ontkrachten.
Nobele vorst gij moet verwachten
een raad die goed is overwogen
waarbij Sint-Lenaars helpen moge.
Rein tergt u en doet u kwaad
als hij uw bevel versmaadt.
Dat hij niet naar u wil komen
zal hem eens duur te staan komen.
Hij heeft alom uw schand verkond,
hij die niet meer is dan een stront.
Gij hebt hem al een maand geleden
bevolen voor uw troon te treden,
maar veel eerbied had hij niet
voor de vorst die hem gebiedt.
Zelfs geen excuus heeft hij gevraagd
of dat de raadsdag wordt verdaagd.
Neem wraak voor zijn vergrijp
en voor zijn vergetelheid.
Volgens de wetten en het recht
dient op zijn bezit beslag gelegd
en doe ermee wat gij verlangt
| |
| |
en sluit hem op in uw gevang,
waar hij niet levend uit mag keren,
opdat niemand van hem zou leren
en zijn voorbeeld na zou volgen.
De vorst en enkele baronnen
dralen eerst, maar staan dan paraat
om te volgen Ysegrijns raad.
Die dag zou Rein niets zijn gebaat,
hij zou dood zijn en begraven
of galgeneten voor de raven
als zijn neef Tybeert de kat
hem niet gered had van het rad.
Tybeert staat op en onvervaard
scherpt hij zijn klauw en krult zijn staart,
hij raspt zijn tong om goed te spreken
en doet zijn nekharen opsteken.
In de zaal werd geen kuch gehoord
toen de kater nam het woord.
- Ik wil een voorstel doen, zei hij.
Nobel, in alle dingen moeten wij
maat houden en behoedzaam zijn
en niet doen zoals Ysegrijn.
In plaats van u zijn raad te geven
had de wolf beter gezwegen.
Zijn advies is niet loyaal
want hij spreekt haast Walse taal.
De wolf is niet te geloven,
onwaarheid spreekt hij, grove logen.
Nobel, ge moet nu toch al weten,
dat zulke barons nooit vrede
beogen tijdens hun leven.
Aan wrok zij zich overgeven
en zo onlesbaar is hun haat
dat het van slecht naar slechter gaat.
Wat de wolf van Rein heeft gezegd
is onwaar en wordt door mij weerlegd.
Zijn naijver steekt zo vol haat
dat Ysegrijn mijn kameraad
wil bekladden onverdroten
om hem uit uw hof te stoten.
Heer vorst, hij geeft u slechte raad
als hij u met slinkse praat
aanraadt Reynaert te onterven
door hem uit uw hof te werpen.
Volg hem niet, 'k zal het weerleggen.
Hoor wat ik over Rein ga zeggen.
Gij hebt, vorst, in uw koninkrijk
geen paladijn aan hem gelijk,
die beter oorlog voert en vecht
| |
| |
en die opkomt voor uw recht.
Als het soms mocht nodig zijn
dan helpt Rein, uw paladijn,
u meer dan 't hele dierenrijk.
Daarom het mij billijk lijkt,
dat gij, voor recht geschiede,
Reynaert aan 't hof laat ontbieden
door een van uw paladijnen.
Ge moet niet, zo wilt 't mij schijnen,
met die opdracht dus gelasten
schildknapen of jonge gasten,
want Rein is meer dan een baron
die nog nooit een tweekamp won.
Sire, bij God, wil toch niet luist'ren
naar wat de wolf u komt toefluist'ren.
Wat hij u nog zeggen moge
gij moogt zijn haat voor Rein niet dogen.
'k Verlaat me op God, 't zou laagheid zijn
en oneer en ellende en pijn,
te schand te maken zulk een man.
Vorst Nobel, wees rechtvaardig dan,
want wie gerechtigheid versmaadt
verliest zijn eer 't zij vroeg of laat.
Daarom herhaal ik dat ik vind
dat gij Reynaert houdt te vriend.
Goede vorst, laat Rein ontbieden
en wil hem aan uw hof gebieden
t' antwoorden op iedere klacht
die naar voren wordt gebracht.
Ik geef u hiermee de beste raad
waartoe een leenman is in staat.
En komt Reynaert niet naar 't hof
dan verdient hij galg en strop.
Tybeert zwijgt, hij is uitgepraat,
maar Nobel aan het lachen slaat
en de baronnen al te gelijk.
- Goed gesproken, ge hebt gelijk!
Ysegrijn is diep beschaamd
daar Tybeert ontwrichtte zijn raad.
Het hof jouwt Ysegrijn uit.
Het ziet er niet goed voor hem uit.
Daarom staat de koning recht.
- Baronnen, zegt hij, veel onrecht
doet mij uw gejouw, en pijn.
Moet ge daarvoor gekomen zijn?
Staak uw gejoel, staak uw kreten
en laat me liever duid'lijk weten
uw raad daar 't om Reynaert gaat
die mij steeds bespotten laat.
| |
| |
Wil mij helpen en mij raden
hoe ik van Rein kan afgeraken.
Ik zou sturen als het kon
naar de vos een wijs baron.
- Sire, zegt het schaap Belijn,
wilt ge een brief zenden naar Rein
beveel hem die het u behaagt
en dat hij de boodschap draagt.
- Belijn, zegt Nobel, here Belijn,
gij zijt hoffelijk en wijs.
Van u kreeg ik nooit slechte raad.
Weet ge wat ge nu doen gaat?
Zeggen aan Roönel, de jagershond,
dat hij voor de morgenstond
klaar staat voor een lange tocht
en vertrekt zonder achterdocht.
Hij is geschikt voor die reis,
geen is alerter, geen zo wijs.
Roönel hoort deze woorden aan
en gaat op zijn achterpoten staan
en tot Nobel hij verklaart:
- Sire, als God mij goed bewaart,
wacht ik niet, 'k hoef geen respijt,
wilt ge mij zenden onverwijld.
- Ga dan, zegt Nobel, zeg aan Rein
dat hij voor woensdag hier moet zijn
en met bewijzen klaar moet staan
of anders ik hem hangen laat.
Draag hem mijn brief met mijn zegel
en geef hem hoffelijk aan die vlegel.
Als hij mijn bevel niet accepteert
of het eenvoudigweg negeert,
daag hem dan in 's konings naam
wegens weerstand en hoogverraad.
- Vorst, zei Roönel, 'k laat u weten,
ik zal zonder iets te vergeten
hem dit alles overbrengen
met uw woorden of nog strenger.
Roönel neemt afscheid en content
loopt hij naar zijn kamp en tent,
want hij heeft het naar zijn zin.
De leden van zijn huisgezin
beginnen hem te ondervragen
naar wie hij 's konings brief moet dragen.
Zijn vrouw jammert en slaakt kreten
en wil van hem alles weten.
Waarom vertrekt gij, mijn Roönel,
naar wie gaat gij, op wiens bevel?
De hond legt aan zijn eega uit
| |
| |
dat hij vertrekt naar Malpertuis
om bij bevel Reynaert te dagen
naar het hof binnen drie dagen.
Waarom ik mijn wapens uitpak
en vertrek met paard en zak?
Omdat ik aan Rein wil tonen
dat ik als ridder ben gekomen.
'k Vertrek morgen bij 't eerste licht.
- Man, zegt zij, spreek niet zo licht
er komt onheil van uw tocht,
als God je niet behouden mocht,
oneer, schande en vernedering.
Nooit zag ik baron of koning
die met Reynaert hield beraad
zonder dat hij werd geschaad.
Vergeet niet hoe de kat Tybeert
door Reynaert werd gemolesteerd
en hoe Bruin heeft verloren
het vel van zijn muil en oren.
Ach, sakkerdomme, weet gij niet
dat Rein die rosse deugniet
nimmer in zijn hele leven
een goede daad heeft bedreven,
want hij zit vol kwaad en nijd.
Denk niet dat omdat ge bode zijt
hij u behandelt met respect.
Ach, God, welke man is nu zo gek
om zulk een opdracht te aanvaarden
die hem voert naar vos Reynaerde?
Luister naar wat ik u zeg
en blijft Reynaert uit de weg.
- Vrouwe lief, bij Sint-Nandus,
Nobel heeft mij bevolen, dus
Het zou zeer oneerbiedig zijn
als ik zijn bode niet wou zijn.
Bij God, nu ik toch ben begonnen
en ten overstaan van de baronnen
Nobels opdracht heb aanvaard
moet ik dus naar Reynaert gaan.
Ik zal uitvoeren de zending
die ik van de vorst ontving
en niemand, geen vrouw of man
mij daarvan weerhouden kan.
- Man, ik zal voortaan nu zwijgen.
Ik kan u wel een fout aanwrijven
maar u veranderen kan ik niet,
want wat geschieden moet geschiedt.
| |
| |
Op het eind van dit gesprek
tot 's anderendaags na dageraad
de morgenster aan d' hemel staat.
Roönel is uit zijn bed gekomen,
heeft van zijn vrouw afscheid genomen
en, eenmaal op zijn paard gestegen,
draaft hij lustig langs de wegen.
Zolang heeft Roönel gereden
dat hij Reynardië heeft betreden ...
Reynaert op alles voorbereid,
had bij voorbaat en op tijd
om met hoogstammige bomen
sterke steenslingers te bouwen
vastgemaakt met dikke touwen
op de muren en courtines,
en nog andere krijgsmachines
en schuifdeuren op de torens
om d' aanval in de kiem te smoren.
Rein liet de grachten controleren
en de doorgangen verbeteren,
zo dat zijn slot onneembaar scheen.
Toen Roönel vóór 't slot verscheen,
die Nobels bevelschrift bracht
stond vos Reynaert op de wacht
voor d' ophaalbrugge van de poort.
Roönel naderde en nam het woord.
- Rein, Nobel die wij eren moeten
wenst u heil en laat u groeten.
- Dat God hem hoede, antwoordt Rein,
voor hen die zijn vijanden zijn.
- Hoor, Rein, waarom ik hier zo node
gekomen ben als 's konings bode.
De vorst gebiedt u te verschijnen
voor hem en zijn paladijnen.
Hier is de brief met het zegel
die u verplicht naar de regel
om uit te leggen voor de raad
uw onbeschaamdheid en uw kwaad.
Wees daar woensdag dan gereed,
zo luidt van Nobel het decreet.
Gij hebt misdaan tegen uw heer.
Niemand heeft hem zo onteerd.
Hij zond mij, here Reynaerde
als bode om u te dagvaarden.
Ge hebt u niet gewaardigd toen
te komen, 't zal u geen goed doen.
Door mij laat Nobel u manen
| |
| |
en door deze brief beamen dat,
als ge u alweer misdraagt,
de koning zelve u uitdaagt.
Rein zegt: - Dat zal niet gebeuren.
Dwaas is 't zijn krediet verbeuren.
Op geen enkele dag van mijn bestaan
heb ik Nobel iets misdaan.
Ik zou dus wel balorig zijn
als ik niet voor zijn raad verschijn.
Ik zal dus naar hem toegaan,
laat daar geen twijfel over bestaan.
Als ik in ongenade ben gekomen,
- ik zweer het bij de paus van Rome -
dan ligt het aan zijn paladijnen
die me liever zien verdwijnen.
Ook zag ik hier nooit een gezant,
dat zweer ik met mijn rechterhand
of mijn onschuld is verloren.
Dus ga ik met u om te horen
wat Nobel mij heeft te verwijten.
Ik zal me van zijn wensen kwijten.
Zegt Roönel: - Gij handelt hoofs
als ge doet wat ge belooft.
Zo heb ik dan mijn plicht gedaan
en kan ik verlicht teruggaan.
Maar ik wil met u meegaan,
en dus vertrekken wij tesaam.
Rein zegt: - Roönel aangezien het moet
lijkt mij uw propositie goed.
De twee die aartsvijanden zijn
vertrekken samen dan op reis en
zetten hun rijdier aan tot spoed,
maar dat vindt Rein niet zo goed.
Hij krabt aldoor aan zijn oren
en Roönel die rijdt van voren,
spoort zijn gezel voortdurend aan.
Reynaert blijft talmen achteraan,
want hij begint zich af te vragen
hoelang hij Roönel gaat verdragen.
Ze reden in een trage draf
tot zij kwamen in een dal
bij een dorp met vruchtbaar land.
Zij zagen aan hun rechterhand
in het zonnelicht een wijngaard.
't Was het begin van de herfstmaand.
Rein, noch tevreden noch content,
zijn rijdier naar de wingerd wendt
om te rusten langs de kant.
In een hoge haag daar hangt
| |
| |
een strik door de boer gehangen
om de dieven in te vangen.
Reynaert vermoedt meteen onraad
want in de strop zit een lokaas.
Hij zal er zeker niet in bijten
maar zijn gezel daartoe verleiden
en laten strikken in het net
als hij niet oppast en niet let.
Zien hoe Rein het aan boord legt.
Toen de vos had opgemerkt
't lokaas in de strik verwerkt
gaat hij plotseling nederknielen
en bidden voor Roönels ziele.
De hond kijkt Rein nieuwsgierig aan.
- Reynaert, zegt hij, toe komaan,
waarom blijft gij daar nu staan,
laat ons liever verder gaan.
Zijt gij soms uw zinnen kwijt?
Vooruit, het is de hoogste tijd!
Reynaert, vriend, versta toch reden,
om met spoed verder te gaan?
Rein, ik kan het niet verstaan.
- Vriend, zegt Rein, op ons onheil loert.
Begrijpt ge dan niet wat ik doe?
Laat mij bidden de kantieken
en eer betuigen de relieken
die hier nog worden vereerd
zoals een heilig boek ons leert.
Zijt gij zo dwaas en ongeleerd
dat ge niet om relieken geeft?
- Hoezo, vraagt Roönel, heer Reynaert,
wordt hier een relikwie bewaard?
Rein zegt: - Jawel, mijn beste man.
Hoor wat ik u zeggen zal.
In heel Frankrijk zijn relikwieën
met zulk een heelkracht nooit gezien.
En ze deden meer mirakels
dan 't water van Sint-Remakel.
Daarom zeg ik u naar waarheid,
dat al wie aan een ziekte lijdt,
als hij raakt het reliekschrijn,
voor altijd zal genezen zijn.
Als iemand het maar bekijkt,
de ziekte al uit zijn lichaam wijkt
en nimmer kent hij leed of pijn
zelfs niet van adders het venijn.
Rein kan arglistig intrigeren,
zich met een kwinkslag excuseren,
| |
| |
hij kent veel listen en veel streken
en is berucht in vele streken.
Roönel zal hier dus moeten boeten
als hij niet is op zijn hoede.
Als de hond zijn verstand verliest
en argeloos voor het lokaas kiest
- wat Reynaert hem heeft voorgehouden -
is de hond niet meer te houden.
Het lokaas in de haag geplaatst
in gespleten takken aangebracht.
Roönel had de kaas gesnoven
waarin een stuk touw zat verdoken,
zo dat als Roönel trekt opzij,
naar ach'tren of naar d' andere zij
en de kaas heeft vastgegrepen
hij voor 't laatst heeft kaas gegeten.
Hij heeft een poot voorwaarts gezet
als 't zien van de struik hem ontzet.
Hij wil weer rechtsomkeert maken
om uit d' impasse te geraken.
Hij verlaat ruggelings de wijngaard,
maar daar komt de vos Reynaert
die elkeen beetneemt en bedriegt
en duwt hem naar de relikwie
en zegt: - Sinjeur, wees niet bang,
en kus de reliek zonder angst.
Na dit woord keert Roönel weder
en hij knielt voor 't lokaas neder
en wijl hij op zijn knieën zit
en d' heilige om bijstand bidt,
hapt hij kwijlend naar de kaas
en nu is het te laat, helaas!
Geen mens kan hem nu nog beletten
zijn tanden in de kaas te zetten
om het lokaas mee te nemen
en het rustig op te eten.
Maar op 't eigenst' ogenblik
ontspannen zich touw en strik
en werpen hem in de vlucht
als een speelbal in de lucht,
zodat hij haast breekt zijn nek
en verscheurt zijn vacht en vel.
Roönel huilt nu en hij roept
- Here God, wat moet ik doen?
Ik ben in hoge nood beland
daar ik in een halsband hang.
Fel aan 't zwellen is de huid
| |
| |
van mijn muil en van mijn snuit.
Vervloekt zij het beevaartsoord
dat zijn pelgrims zo vermoordt
en christenen duur doet betalen
d' aflaten die ze komen halen.
Een spreekwoord zegt dat wie verwacht
dat zijn lijden wordt verzacht
door een beevaart hier te lande
alleen maar verhoogt zijn schande.
Reynaert weerlegt: - 't Zijn uw zonden
die u die ellende zonden,
want ge kunt het niet verhelen
dat ge de reliek wou stelen,
toen gij - ik kon het niet beletten -
uw tanden in het been wou zetten.
Ook zag ik met mijn eigen ogen
dat ge mij goed hebt bedrogen.
Ge hebt me waarlijk erg gegriefd
met uw boodschap en uw brief
en door met mij op weg te gaan
zogezegd naar Nobels raad.
U wou mij brengen ver van huis
om aan te vallen Malpertuis.
Die listen komen uit uw brein
want Nobel kan geen snoodaard zijn.
Nooit maakte de vorst van dit land
van een dief zijn afgezant.
Ik laat u over, zei Reynaert,
aan de boer van de wijngaard.
Wijl Roönel in de wingerd huist
keert de vos naar Malpertuis.
Rein is van zijn gezel verlost
en draaft nu door veld en bos
tot hij bereikt heeft fier en trots
zijn burcht daarboven op de rots.
Hij staat nu voor de ophaalbrug
en geeft het bevel om vlug
en vakkundig door te werken
om de toegang te versterken
en de slotgracht uit te diepen,
want hij weet dat hij zal piepen
als de koning met zijn leger
zijn slot omsingelt en belegert,
want hij heeft te weinig krijgers
om de koning te verdrijven.
Maar mocht hij voor bestorming kiezen
hij zou menig baron verliezen.
Razend gaat Reynaert te keer:
hij wil meer grachten en ook meer
| |
| |
diepe putten, greppels, sloten.
Reynaert heeft ook besloten
te doen graven een nieuwe gracht
opdat wie er niet is op bedacht
de dood vindt in het diepe water.
Hoog boven de slotpoort staat er
een draaibrug - een klein meesterwerk -
van boomstammen hard en sterk.
zullen werpen brokken steen
die dood zullen achterlaten
al de krijgers die ze raken.
wachten de boogschutters met velen
klaar om met hun scherpe pijlen
elke aanval te verijdelen.
Op elke toren staan drie wakers
om de omgeving te bewaken.
Zo heeft Reynaert zich omsloten
met hoge muren en diepe sloten.
Hij laat ook ronselen in 't rond
door de boden die hij zond.
Aangelokt door geld en buit
komen krijgers naar Malpertuis,
't zij te voet of 't zij te paard
naar hun krijgsheer vos Reynaert.
De vos plaatst ze zonder dralen
op de torens en de transen.
Trots en tevreden is nu Rein.
Aan allen die zijn vrienden zijn
vraagt hij om hem hulp te sturen
ter verdediging van zijn muren.
Rein toont zich moedig maar is bang
want hij vraagt zich af hoe lang
hij zal weerstand kunnen bieden
aan Nobels ridders en krijgslieden.
Maar wie zijn burcht aanvallen zal
krijgt sterk verweer van overal.
Maar laat ik over Reynaert zwijgen
en mij over d' arme Roönel neigen,
die daar nog met snuit en kop
vastgeklemd zit in de strop.
Hij blijft roepen, hij blijft huilen
tot het bloed komt uit zijn muile.
Ik ken geen dier groot of klein
dat in zijn plaats zou willen zijn.
Om 't ontkomen aan de strop
geeft Roönel de strijd niet op,
maar of hij spartelt of hij trekt
| |
| |
het touw blijft om zijn nek gekneld.
Hij wordt woest en hij wordt razend
alsmaar tierend alsmaar blazend.
Die voor de wingerd zorg moet dragen,
de wijnboer, is komen opdagen.
Hij ziet de gevangene in de koord
die de strop half heeft gesmoord.
Hij haalt vlug een metgezel
die niet weet wat hij moet doen
om 't ontkomen aan de boer.
Het bloed stolt in zijn aderen
als hij de naarlingen ziet naderen.
D' een slaat hem, d' andere kastijdt.
De hond spert open zijn muile wijd
want hij vreest aan deze laten
zijn leven of een poot te laten.
Hard wordt hij aangepakt door beiden
die de hond niet kunnen lijden
en hem met plezier neervellen.
Hun slagen zijn niet te tellen.
De wijnboer slaat met een knotse groot
en zegt aan d' ander ‘sla hem dood!,
want schande is 't als hij ontkomt.’
Hij slaat hem op zijn rug en kont.
Hij heft zijn knots met beide handen
en laat ze op Roönel belanden.
Er werd zo op hem ingehakt
dat de strop in tweeën brak
waarin de hond gevangen zat.
Hij vlucht niet want hij is zo zwak
dat hij nederstuikt in 't gras
met slappe poot, de tanden bloot.
Hij klaagt en zucht, zijn pijn is groot.
De twee laten storten zich nu fel
en zij laten, boer en wachter,
de jachthond voor dood achter.
Nu de hond zo is mishandeld
zijn ze lachend weggewandeld.
Roönel blijft achter uitgeteld
die zijn wonden likt en telt,
die hem bezorgen felle pijn.
Nood heeft hij aan medicijn,
als hij die slachting overleeft.
Een kwaad avontuur heeft hij beleefd
toen hij zich als een stommeling
liet vangen in dat stomme ding.
Hij weet zich door Rein geblameerd
| |
| |
die hem erg heeft gekleineerd
door hem te lokken in de strik.
Hij voelt hier op dit ogenblik
zoveel schande en zoveel pijn
dat hij nooit zal genezen zijn.
Zo klaagt en jammert Roönel,
maar hij beseft toch wonderwel
dat zo hij in de strop belandde
het eigen fout was, eigen schande.
Wat meer gezegd? De waarheid luidt:
het ziet er niet goed voor hem uit.
Ongeluk was hem beschoren.
Hij viel in slaap. Bij 't morgengloren
schiet hij wakker, opent d' ogen,
maar hij moet nog wel gedogen
dat hij traag bewegen moet
hoofd en handen, poot en voet.
Als verschijnt de dageraad
hij onvast op zijn poten staat.
Zo goed en zo vlug hij kan
verlaat hij wingerd en dal
en strompelt naar 't hof van Nobel.
Ach, zucht bij zichzelf Roönel,
ik ben maar een povere gezant,
ik stelde de brief niet ter hand,
de brief die ik op mij bewaar,
want Rein heeft hem niet aanvaard.
Bij wie klagen? Tot wie spreken?
Wie zal me ooit op Reynaert wreken?
- Rein, dat God u vermaledijde,
want ge hebt mij veel doen lijden.
Ge liet mij door uw sluwe streken
mijn kop in het wurgtouw steken.
Maar op een dag zult gij betalen
en zal ik mij op u verhalen
zelfs al komt er oorlog van.
Nu stapt de hond haast als een man
resoluut naar 's konings raad.
Terwijl hij naar de koning gaat
heeft hij zo in zichzelf gesproken
dat hij zich haast waant gewroken.
Die dag dus, zoals ik zei,
liep Roönel naar het paleis
met veel moeite en veel moed
zodat hij dikwijls rusten moet.
Hij arriveert kort na de noen,
maar was zo uitgeput en moe
van de tocht en van de slagen
die hij had moeten verdragen
| |
| |
dat zijn lijf niet meer kan dragen
zijn beenderen en ledematen.
Duizend keer viel hij onderweg
en wellicht meer dan ik hier zeg.
Hij arriveerde aan het hof
toen geluid werd voor het lof.
De koning was met vier baronnen
aan een uitstapje begonnen.
Die vier waren zijn beste vrienden
die al jarenlang hem dienden.
Het waren zeer vroede mannen
die uit goede families stamden.
Ze draafden samen door het bos
Maar elkeen hield zijn lans gereed
uit voorzorg en uit vrees
dat de vorst van 't Frankenland
in 't bos zou worden aangerand.
- Heren, zei hij, die hier rijdt
en mij zijt zeer toegewijd,
voor uw trouw en voor uw macht
wordt ge zeer door mij geacht.
Heren, ik wil u niet verhelen,
waarom ik mijn raad wil houden.
Ik zal u dan ook niet onthouden
mijn redenen en argumenten
om saam te roepen in hun tenten
mijn leenmannen en onderdanen
met hun kinderen en hun magen.
Alleen Rein heeft d' invitatie
zonder enige consideratie
alweer en voor de tweede keer
Roönel, de beste der jachthonden,
heb ik naar Reynaert gezonden
niet om hem smekend te ontbieden
- Sire, zei Ysegrijn, de wolf,
met uw instemming en oorlof,
neem uw besluit toch niet te snel.
Wacht tot terug is Roönel,
de bode die gij hebt gezonden,
die de slimste is der honden.
Heeft hij Rein niet meegebracht
dan hebt gij genoeg gewacht
en zullen wij, uwe vazallen,
ten strijde trekken met z'n allen
om Malpertuis te belegeren.
| |
| |
Het zal daar vuur en pijlen regenen,
en als de vos zal zijn verslagen
zullen we hem ten galge dragen.
Toen nam de das het woord en zei
- Heer, wilt gij responsabel zijn
voor moord op een onderdaan
gegeven heeft consentement?
Een vorst, hoofd van 't gouvernement,
mag nooit geven zijn consent
tegen wetten en reglement.
Komt Roönel terug naar hier
zonder Rein, het trouwe dier,
dan heeft hij niet afgegeven
uw boodschap aan mijn lieve neve.
Heeft Rein ervan kennis genomen
dan zal hij vast en zeker komen
en weerleggen zonder respijt
iedere aanklacht en verwijt.
Zo luidt mijn mening en gedacht.
Hiermee was het dispuut gedaan:
en zijn weer naar 't paleis gegaan:
Nobel, Grimbeert en Ysegrijn,
Firapeel en 't schaap, Belijn.
Toen zij in het hof aankwamen
en het ontstellend nieuws vernamen,
dat Roönel, de jagershond,
aan poot en nek zwaar was gewond,
vragen zij hem, zo maar, terstond,
of Reynaert naar d' hofdag komt,
en komt hij niet, wat voor reden
hij heeft om niet aan te treden.
Maar Roönel, hij antwoordt niet
want hij heeft zoveel verdriet
dat hij niet anders doet dan huilen
en bekijken laat zijn builen.
Hij blijft zitten waar hij zit
en steunt en zucht en soms likt
hij 't bloed dat aan zijn poten klit.
Een droevig tafereel is dit.
Velen gaan rond Roönel staan
en kijken hem meewarig aan.
Andren weer roepen hem toe
Is dat van de vossenjacht,
die u niets heeft opgebracht
tenzij een manke linkerpoot
en een nek van 't bloed zo rood?
Werd u door Rein goed ontvangen?
| |
| |
Waar is uw bontjas blijven hangen?
Heeft Reynaert u soms leren lopen
op amper drie gezonde poten?
Te midden van die lieflijkheden
komt koning Nobel aangereden
met zijn trouwe metgezellen.
Niemand hoeft hem te vertellen
Nobel voelt woede in zich opkomen
als Roönel om erbarmen smeekt
en daardoor zijn harte breekt.
- Sire, in Gods naam, heb medelijden,
zie mij voor uw voeten lijden.
Heer Nobel, ik ben een martelaar,
een arme duts, een sukkelaar.
Nochtans, al was het zeer beroerd,
'k heb uw bevelen uitgevoerd.
Ik heb uw brief naar Rein gedragen
om hem naar uw hof te dagen.
Reynaert was meteen bereid
en volgde mij gedwee op reis.
Maar toen we aan een wijngaard kwamen
hield hij stil om zich te beraden,
omdat daar bij een hoge hage
die hij eerst nog wou vereren
alvorens naar uw hof te keren.
Maar in plaats van de relieken,
liet hij me aan een lokaas rieken.
Het lokaas dat hij me liet zien
en mirakels doet geschien
was een wipstrik aan een tak
waardoor ik mijn muile stak.
De strop sloeg dicht rond mijn nek
en van de pijn werd ik haast gek.
Ik riep om hulp maar onomwonden
zei Rein dat ik om mijn zonden
in de strop gevangen zat.
Rein dan zonder meer verdween
en liet mij moederziel alleen.
mijn boetedoening al begon.
Twee boeren met knobbelstokken
gingen wild op mij staan knokken
Sire, ik was niet aan het feest.
Ze sloegen zo dikwijls en zo hard
dat mijn linkervoorpoot brak
| |
| |
en ook de strik. Ik viel in zwijm.
Toen dachten dorper en vilein
dat ik dood was en zou dienen
als aas voor kraaien en voor pieren.
Toen ik wakker werd was 't nacht
en lag ik in een droge gracht.
'k Ben met veel pijn en ongemak
tot hier gekropen als een slak.
Here Nobel, wil mij wreken
voor de sluwe en slinkse streken
die Reynaert op mij heeft begaan.
Heer laat hem niet vrijuit gaan,
maar wreek de smaad u aangedaan
en aan uw trouwe onderdaan.
Toen de vorst dit had gehoord
was hij verbijsterd en verstoord
en hij sprak met veel gebaren
tot de dichte dierenschare.
- Vazallen, geef mij goede raad,
zeg mij wat er te doen staat,
met die duivel, met die satan
die geen van mijn boden aankan.
Hij is een man zonder gebod of God,
die zich vergrijpt aan elk gebod.
Ik laat hem zijn straf toedienen,
zelfs al zou hij de dood verdienen.
De wolf die Reins aartsvijand was
nam nu het woord vóór de das.
- Wil deze zaak haar beslag krijgen
dan moet Grimbeert, gij nu zwijgen.
Wie ons een goede raad kan geven
moet het doen zonder te beven
voor de wraak van de vos Reynaert,
onbevreesd en onvervaard.
Nooit werd door een onderdaan
aan Nobel zoveel kwaad gedaan.
Komt daar oorlog van en strijd,
ik zag ze komen zonder spijt.
Was ik rechter, ik zou zeker
over Rein een straf uitspreken
dat het spotten hem verging
tot hij aan het galghout hing.
Daarom, heren, hier mijn raad:
touw en strop voor d' onverlaat.
Toen hij dit vonnis had gehoord,
nam het schaap Belijn het woord
en hij is zeer ontevreden
voor Nobels raadsheren getreden.
- Wolf, hou uw mond gesloten,
| |
| |
want g' hebt hem voorbij gesproken.
We kennen sedert lange tijd
jegens Rein uw wrok en nijd.
Wil dus in 't vervolg maar zwijgen
of ge zoudt last kunnen krijgen
want 't is voor ons zonneklaar
dat gij de dood wenst van Reynaert.
Beheers u dus en wees bezonnen
voor Nobels raad en zijn baronnen
eer gij zulk een vonnis eist
en Rein naar de galg verwijst.
Want als het God zou behagen
zult gij verantwoording dragen
door zo 'n vonnis uit te roepen
en het uit te laten voeren.
Als nu Roönel, de jachthond,
niet de juiste woorden vond
om Reynaert naar 't hof te brengen
zal men iemand anders zenden
die beter zal ter tale zijn
en die Frans spreekt en Latijn.
Nobel antwoordt onverwijld:
- Goed gesproken, heer Belijn.
Goede raad, bij de paus van Rome,
is uit uw grote mond gekomen.
Maar zeg mij nu onomwonden,
wie wordt naar Malpertuis gezonden?
- Sire, het moet Brichemer zijn.
Hij is hoofs en spreekt Latijn
veel beter dan een kapucijn.
Vorst, laat het hert uw bode zijn!
- Belijn, ga Brichemer opzoeken
en wil hem vriendelijk verzoeken
naar hier te komen, naar mijn raad.
- Sire, riep Brichemer, hier staat
uw afgezant al kant en klaar.
Ik was hier van d' eerste stond
dat uw raadzitting begon.
Ik zal vertrekken stante pede
en breng Reynaert beslist mede.
- Brichemer, zei dan Liebaert,
gij hebt meer verstand in uw staart
dan in zijn hoofd menige klerk.
Maar ga toch voorzichtig te werk,
let op dat Reynaert u niet strikt,
want de vos, het is geweten,
zit vol oude en nieuwe streken.
Maar, bij God, als gij niet slaagt
| |
| |
en Rein voor mijn raad niet daagt,
dan wordt Malpertuis, zijn slot,
verwoest van d' hoogste toren tot
en met de kelders en de sloten.
Daar zullen vallen vele doden.
Hier is mijn brief die naar de regel
door mijn notaris werd verzegeld.
Brichemer stijgt meteen te paard
en galoppeert onvervaard.
Hij rijdt langs velden en langs hagen
langs de weiden en bosschages,
zo dat hij voor het middaguur
aankomt voor ophaalbrug en muur
van Reynaert, die niemand ducht
achter de transen van zijn burcht.
Brichemer weet niet hoe beginnen
als schutters van op de tinnen
hem bestoken met hun pijlen.
Hij moet zich reppen dan en ijlen
om buiten hun bereik te blijven
wil hij redden paard en lijve.
Reynaert vanaf een barbacane
zag hoe Brichemer met 's konings vane
ver van zijn burcht is blijven staan.
Nobels bode zag Rein staan
en riep: - God die alles schept en deelt
schenke u het grootste deel.
Ik breng u, Reynaert, deze brief
van Nobel, door elkeen geliefd.
Geen groter koning is er in 't land
en ik ben zijn bode en gezant.
- Dat God in zijn barmhartigheid
bescherme mijn vorst en soeverein.
Stelt hij het goed? Stelt hij het wel?
Zeg het mij, Brichemer, toe vertel!
- Nobel heeft mij naar u gezonden
om u te vragen onomwonden
mij te volgen naar zijn hof
en te verlaten huis en slot.
Waarom tonen wrok en haat
als Nobel u vraagt op zijn raad?
Hij heeft mij u laten zeggen
- en gij moogt het niet weerleggen -
dat gij moet komen naar het hof
en geen uitvlucht zoeken of
hij daagt u voor de vierschaar
der baronnen, heer Reynaert.
Komt gij niet het zal u deren.
- Vriend, 'k zal u gaarne escorteren.
| |
| |
Als ge wilt ga 'k stante pede
naar de koning met u mede.
- Vooruit, zegt Brichemer, laat ons gaan,
want ik wil hier niet blijven staan.
'k Vrees de pijlen van uw soldaten
die mij houden in de gaten.
Daarna zijn zij op weg gegaan
de twee baronnen langzaamaan
want voor Nobel, de Liebaert,
rilde en beefde vos Reynaert.
Had hij toen iemand gevonden
om te biechten al zijn zonden,
hij zou zijn biecht hebben gedaan.
Zij kwamen bij een landgoed aan.
- Hierlangs, zei Rein, God zij lof,
dit is de kortste weg naar 't hof.
Brichemer, voor geen kwaad beducht,
volgde Rein naar het gehucht.
Op het kruispunt van twee wegen
komen ze een dorper tegen
in 't gezelschap van drie honden.
- Ach, riep Reynaert opgewonden
als ze ons zien of, als z' ons horen
zijn we allebei verloren.
Alreeds jaagt de boer zijn honden
naar het koppel vagebonden
en roept ze toe en spoort ze aan.
Daar vallen ze het hert al aan,
d' een grijpt het bij de strot,
d' ander springt er bovenop,
de derde heeft zijn staart gevat ...
en Reynaert kiest het hazenpad.
Als de weerlicht vlucht naar huis
de burgheer van Malpertuis.
Het hert zit in slechte papieren,
want de drie afgerichte dieren
trekken en sleuren aan zijn vacht
en scheuren er veel flarden af.
De boer die later was gekomen
laat Brichemer niet op adem komen.
Hij slaat er duchtig op los
met een knuppel uit het bos
Brichemer van angst halfdood
kwam in zulke grote nood,
dat hij zich losrukt van de schrik
en op de vlucht slaat in paniek.
Ondanks zijn talrijke blessuren
die hij haast niet kan verduren
kwam hij nog voor etenstijd
| |
| |
aan het koninklijk paleis.
Hij ging voor koning Nobel staan
en de baronnen keken hem aan
vol medelijden toen ze zagen
de pijn die Brichemer moest verdragen.
Hij viel bijna in zwijm en zei:
- Sire, ik vraag u om medelij.
Ik deed met toewijding en trouw
de taak mij door u toevertrouwd.
Maar Reynaert, dat boze beest,
is tegen mij zo snood geweest
dat ik tot 't einde van mijn leven
verminkt zal moeten verder leven.
Toen Nobel Brichemer daar zag
die kreunend aan zijn voeten lag
en heel zijn lijf een wond voorwaar,
de pijlen in zijn beukelaar,
toen was de koning zo vertoornd
omdat zijn gezant zo was gehoond,
Hij sprak: - Brichemer, mijn vriend en bode,
gij hebt Reynaert wel ontboden
die u gehoond heeft en gebroken,
dus wordt gij op hem gewroken.
Deze eed heeft ten overstaan
van 't hele hof de vorst gedaan.
Brichemer zei: - Ik dank u, Nobel.
De koning der dieren was zo fel
ontroerd door wat 't hert had geleden
dat het bloed stolde in zijn leden
en ook vloeide uit zijn mond.
Te bedde bracht men hem terstond.
Hij begon opeens zo te beven
dat men vreesde voor zijn leven.
De koorts die vier dagen duurt
verhoogde bij hem uur na uur.
Hij bleef ziek zeven weken lang
tot het naamfeest van Sint-Jan.
Men liet artsen uit het hele land
komen aan Nobels ledikant,
maar geen die de vorst genas.
Een idee kreeg toen de das,
die dacht, als ik nu Reynaert
zou verzoenen met Liebaert,
misschien wordt hij dan voor een tijd
verlost van zijn neerslachtigheid?
Meteen ging de das op tocht.
Drie dagen hij naar Reynaert zocht
tot hij kwam aan Malpertuis
en er zijn oom vond in zijn huis.
| |
| |
De slotbrug werd neergelaten
en Grimbeert werd binnengelaten.
Hij werd vreugdevol begroet
en ontvangen met fatsoen.
- Lieve oom, zei dan de das
die met 't onthaal gelukkig was,
ik ben blij u weer te zien
en uw vrienden en uw magen.
Ik kom, oom, om u te vragen
- Neve, gij spot, nooit van mijn leven
wil ik mij verzoenen met Nobel.
Eens was hij mijn metgezel.
Nu wenst hij alleen mijn dood.
- Oom, hij is op sterven na dood,
zijn leven aan een draadje hangt.
- Ach, neef, moet ik dat geloven,
is het waarheid? Is 't geen logen?
Nobel zond mij telkens weer
dreigende gezanten, neef.
Wat heb ik hem toch misdreven
dat hij mij zoveel kwaad wil, neve?
- Ach, oom Rein, ge weet het wel
het zijn Brichemer en Roönel
die daarvan de oorzaak zijn.
- Is Ysegrijn met zijn magen
bij Nobel over mij gaan klagen?
Dan wil ik hovewaarts gaan
en de koning doen verstaan
met oorkonden en papieren
dat onder al 's konings dieren
de trouwste is vos Reynaert.
- Oom, voorzeker en voorwaar,
is het de beste oplossing
dat u naar de koning ging.
Ik ga dan, oom, met u mede
en zal voor de koning treden
als uw baron en paladijn.
Maar 's anderendaags, zonder geruis,
verlaat Reynaert Malpertuis.
Gezeten op zijn vurigst ros
over velden, door het bos,
draaft Rein naar 's koningshof.
'k Moet hier zeggen tot zijn lof
dat hij god vraagt in zijn gebeden
| |
| |
Zolang had Rein al gereden
dat hij vergeten had te eten.
In een dal een boomgaard lag
en daar steeg vos Reynaert af
en bond zijn paard aan een boom vast.
Terwijl het at van 't struikgewas,
zocht Rein naar kruiden en naar bessen,
oh, niet om zijn dorst te lessen,
maar om te brouwen een drank
voor wie ziek is of wie krank.
Kon hij die aan Nobel geven
dan zou de koning blijven leven.
Rein perst de bessen en de kruiden
om ze in het flacon te sluiten
dat hij altijd bij zich droeg.
Dan reed hij al was 't nog vroeg
recht naar het koninklijk paleis.
Een mijl verder onder een eik
lag een pelgrim diep te slapen.
Zonder hem wakker te maken
stal Rein zijn beurs en etenszak.
In die beurs een pot zalf stak
die de koortsen doet verdwijnen
om 't lijf weer gezond te krijgen.
Hij stal ook de man zijn ransel
en zijn wijde beevaartsmantel
met de schelpen van Sint-Jaak
sloeg Reynaert ook aan de haak.
Dan steeg hij weerom te paard
en draafde in gestrekte vaart
naar Nobel die door koorts geveld
nog lag te rillen in zijn bed.
Toen Rein arriveerde aan 't hof
was daar geen enkel dier of
het kwam naar hem toegelopen
om met eigen oren te horen
wat hij aan Nobels hove deed.
Iedereen op afstand bleef
maar krenkten hem met woord en daad
en wierpen slijk naar zijn gelaat.
Rein stapt grijnzend naar de zaal
waar de koning, grijs en vaal,
op zijn bedstee lag te kreunen.
Rein liet sluiten al de deuren
en zei met heel veel sentiment
- Sire, ik ben tevreden en content,
dat ik op tijd ben aangekomen
om te verdrijven uw ijldromen
| |
| |
die u kwellen en verzieken.
Ik heb in mijn tas relieken
die u zeker kunnen troosten
en doen wijken al uw koortsen.
Sire, ik heb nog beter medicijn:
ik reisde speciaal naar Turijn
Sire, ik bracht ze voor u mee.
- Reynaert, hoe kan ik dat geloven?
Ge hebt me al zo vaak belogen
en nu ik op mijn sterfbed lig
met mijn ogen blind en dicht
en uw stem haast niet kan horen
wilt ge mij nog doen geloven
dat mijn redding is nabij.
- Ik red u, Nobel, Rein toen zei,
uit uw ellende en uw pijn
dat ik kocht van een Saleriaan,
Die zei: - Bij Sint-Valeriaan,
de vorst zal worden genezen
als wij vrienden zouden wezen.
- Rein, is 't waarheid wat ge zegt?
- Sire, als steeds ben ik oprecht.
- Ik zal dus kussen de relieken
en bidden het gebed der zieken.
- Sire, wij zullen het samen doen.
Gij zult het merken: voor de noen
zult ge half genezen zijn
door mijn wondere medicijn.
Maar Roönel kwam tussenbeide
en de hond toen listig zeide:
- Sire, als ge de vos laat doen,
zijt ge ad patres voor de noen.
Nobel, wilt gij de vos betrouwen
het zal u kwalijk berouwen.
Ik weet nog hoe hij in 't geniep
mij in de valstrik lopen liet.
Ik kreeg toen slagen te verduren
die mij op geregelde uren
nog stekende pijn bezorgen.
Sire, laat u niet verzorgen
met zijn zalf en medicijn.
- Roönel, hoed u voor de wijn,
want hij bederft uw geest en brein.
Gij zijt een naargeestig paladijn
als ge niet toewenst aan uw koning
een prompte en duurzame genezing.
Trouwens, waarom valt gij mij aan?
| |
| |
Zeg mij, wat heb ik u misdaan?
Deed ik de strop soms rond uw nek?
Hij weet niet eens wat hij zegt
als hij op mij zijn falen legt.
Sire, vraag hem, als ge het niet weet,
wat hij in Malpertuis deed
bij mijn vrouwe Hermelinde
die alleen was met mijn kinderen
toen ik op beevaart was vertrokken?
Zat hij niet onder haar rokken?
Maar mijn vrouw zette die pummel
prompt en krachtig op zijn nummer.
Waarom luisteren naar zijn raad?
Tybeert, de kater, zei: - Inderdaad,
Roönel zou beter zwijgen.
Van Reins vrouw heb ik vernomen
dat hij naar uw raad zou komen
na zijn beevaart naar Italiën
waar hij medicijn wou halen
voor de genezing van zijn koning.
voor een toegewijd paladijn?
- Reynaert, geef mij uw medicijn
opdat ik weer gezond mag zijn
en de koorts uit mij verdwijnt,
anders word ik stekeblind.
Genees mij, Rein! Genees mij, vriend!
- Eer we een week verder zijn
Laat mij brengen een urinaal
dat ik neem een waterstaal.
| |
| |
Het urinaal werd aangebracht
en Nobel vulde langs de schacht
meer dan halfvol het recipiënt.
Reynaert nu was zeer content.
Hij hield het urinaal in 't licht,
schudde, rook en deed zijn plicht
als een gewiekst chirurgijn
die ausculteert in het Latijn.
- Sire, zei hij, uw koorts is hoge.
Dan heeft hij zich weer gebogen
in 't licht van een gewijde kaars
over zijn beurse en zijn aars.
Hij kuchte en keek voor zich uit
en blies de kaars peinzend uit.
- Heer Nobel, zei hij, ik voorzie
een zeer lichte complicatie,
maar dank zij mijn wetenschap
volgt er weldra beterschap,
als aan mijn wensen wordt voldaan.
- Rein, aan uw wensen wordt voldaan!
- Sire, wil ik uw koorts doen wijken
dan moet ik onverwijld krijgen
een wolvenvacht met al zijn haar.
Dan zult gij, sire, dit is waar,
voelen hoe in een week tijd
ge monter en gezond weer zijt.
Toen Ysegrijn de kwade woorden
van zijn vijand Reynaert hoorde,
sloeg de schrik hem om het hart
want hij wist dat Reynaert hard
kon zijn en zonder pardon
tegen een onbevriend baron.
| |
| |
Nobel voelt zich al in staat
om voor te zitten zijn raad.
Maar veel nadenken doet hij niet
als hij de wolf Ysegrijn ziet.
- Vriend, zei hij, gij kunt mij helpen
om mijn koortsen te doen stelpen.
- Inderdaad, zei Reynaert snel,
als hij u lenen wil zijn vel.
Nu naderbij komt 't warm seizoen
heeft hij geen warme pels vandoen.
In de zoete maand van mei
groeit zijn opperhuid vlug bij.
- In godes naam, riep Ysegrijn,
moet ik voor 't hof te schande zijn?
Sire, het is vast geen plezier
voor een wolf of ander dier
naakt te lopen, zonder pels.
Gebruik liever een vossenvel.
- Sire, sprak toen snel weer Rein,
die gezondheid en welzijn
van zijn geliefde soeverein
niet hoger stelt dan eigen pijn.
Sire, wilt ge helemaal genezen,
dan moet de wolf gedienstig wezen.
Weigert hij, dan is hij snood
en gaat zijn heer en koning dood.
- Sire, ik bid u, laat mij leven.
Van woede begon Nobel te beven
en riep: - Wat gij zegt is ongepast!
Vooruit, baronnen, grijp hem vast
niet te hardhandig, niet te zacht
| |
| |
en ontdoe hem van zijn vacht.
Zoals Rein het heeft gewild
werd Ysegrijn toen gevild.
viel bij het zien ervan in zwijm.
Rein in zijn beevaartspij gehuld zei:
- Sire, een wens is nu vervuld.
Maar gij hebt nodig nog een riem
van hertenleer, zoals ik heb gezien
Sire, laat die gordel winden
rond uw middel en gij zult vinden
goede ontlasting, straffe winden
zoals in uw jongelingstijd.
- Bij God, zei Nobel, ge hebt gelijk.
Brichemer zal mijn redding zijn
en mij genezen van die pijn.
Het hert werd met veel geweld
Er werd een mes vlijmscherp gewet
en met dit mes werd toen het hert
ontdaan van een brede stroke vel,
dat de dierenkoning Nobel
om zijn lendenen liet binden
zodat hij liet velerlei winden.
- Sire, gij voelt u nu ontlast
van krampen, maar opgepast,
nu dient Tybeert nog ontdaan
van zijn huid. Die zal voortaan,
Sire, warm houden uw voeten
zodat gij niet zult vrezen moeten
opstijgt naar uw aars en buik.
| |
| |
Ik ken geen betere medicijn
tegen reumatiek en flerecijn.
Dit horend werd Tybeert de stakker
plots opgeschrikt en klaar wakker.
Hij wou nu niet disputeren
met de baronnen en krijgsheren.
Hij wou zijn jong leven niet wagen
want hij was daar zonder magen.
Tybeert was slim en nam de benen
en zonder afscheid te nemen.
Om zijn woede te bekoelen
liet Reynaert de baronnen voelen
dat hij het nu voor 't zeggen heeft.
Iedereen voor hem rilt en beeft.
Hij laat Roönel voor zich verschijnen.
- Gij schurftige hond, jong van zwijnen,
steek een vuur aan, neem het vel
van Ysegrijn en, luister goed Roönel,
maak het schoon en leg 't voor mij.
- Zeker, heer Reynaert, onverwijld
doe ik wat ge mij beveelt.
- En gij, Cuwaert die daar beeft,
kom hier en kniel voor mij neer.
Ook gij, Belijn, bewijs mij eer.
Dan legt Rein Nobel op zijn buik
en wrijft zijn neus in met nieskruid,
een zalf die zeker werkt en snel
en dat wist de medicijnman wel.
Nobel voelde zich nu zo ziek
dat hij aan God beval zijn ziel,
dan samen met een luide kreet,
liet hij een koninklijke scheet,
jammerend dat zijn buik zo zwol.
| |
| |
- Dat is de schuld van de wolf,
zei Rein, maar wees niet bezorgd,
gij wordt nu zo goed verzorgd
dat zoals meteen zal blijken
uw koude koortsen zullen wijken.
Nobel kreeg het nu zo heet
dat hij moest laten scheet na scheet.
Rein had hem zonder het te zeggen
bij het haardvuur laten leggen
en laten wikkelen in het vel
van Ysegrijn, Vlaamse rebel.
Dan nam hij uit de pelgrimstas
het kruid dat zeer heilzaam was.
Nobel viel in een diepe slaap
en als hij uit zijn slaap ontwaakt
voelt hij geen krampen en geen pijn.
- Sire, nu moet gij genezen zijn,
zei de vos met de rosse snoet.
- Ik voel me inderdaad zeer goed
nu ik in dit vel heb gelegen.
Ik kan weer zonder pijn bewegen
al de leden van mijn lijf.
Ik wil voedsel, ik wil mijn wijf.
Reynaert, ik moet u dankbaar zijn
voor uw kunde en uw medicijn.
Gij wordt de meier van mijn land
en wordt gij ooit aangerand,
'k snel u ter hulp zo vlug ik kan.
Gij wordt mijn enige raadsman.
Wij zijn vrienden en vanaf heden
leven wij in peis en vrede.
- Nobel, dank zij God, de heer,
keerde uw gezondheid weer.
| |
| |
Ik was maar een kleine schakel
in 't ontstaan van dit mirakel.
Laten wij nu afscheid nemen
en laat ik mij naar huis begeven
waar Hermelinde op mij wacht
al zeven weken, misschien acht.
Om niet te vallen in de handen
van mijn belagers en vijanden
- Tybeert, de kater, Ysegrijn
en Brichemer en zelfs Belijn -
die al troepen samenbrachten
en wraakgierig op mij wachten,
Nobel, geef mij vrijgeleide
of een escorte ofwel beide,
zo kom ik wel en veilig thuis
in mijn geliefde Malpertuis.
Honderd ridders in groot harnas
met boog en pijlen en rondas
zorgen voor Reynaerts begeleiding
met als opdracht om hem veilig
weer te brengen naar zijn streek.
Geen ridder van zijn zijde week
met de vaandrig aan de top
passeerden langs Sint-Niklaas
in het schone Land van Waas,
en dan was Reynaert weer thuis
in zijn kasteel Malpertuis.
Hij wil daar peis en vrede vinden
met zijn kroost en Hermelinde.
en allen samen zeggen: amen!
|
|