lever had, en hoe ze van verre kwamen, groot en klein, valt weg (een flinke hap). Idem voor een stuk van Reinaerts overpeinzingen over zijn slechte naam en dat hij niet veel goeds te verwachten had. De laatste zin van dit eerste hoofdstuk wordt gewijzigd: hij loopt tot ‘den fellen, met zijnen grijzen baard’ en daaraan wordt versterkend toegevoegd: ‘den roden deugniet’.
Bij de aanvang van het tweede hoofdstuk krijgt de koning de naam Nobel (bij Streuvels alleen de koning). Isegrim zet in, maar zijn inleiding valt weg. Hij heeft het direct over zijn vrouw en vertelt het hachelijk gebeuren van het gepis op zijn kinderen. Maar over Reinaerts eed en de geplande rechtsdag geen woord. En ook herhaalt hij de schande aan zijn vrouw aangedaan niet. Courtois mag zijn klacht volledig uiten (en Gevers vertelt met een Frans accent). Tybaerts bedenking dat iedereen nu Reinaert beschuldigt omdat hij er niet bij is, werd geschrapt. Ook de rol van de molenaar blijft achterwege, idem voor de mededeling dat Courtois' klacht ‘aan den kant’ mag ‘geschoven worden’. De lange inleiding van Pancer wordt geschrapt; de versie Gevers begint onmiddellijk met de feiten. Om duidelijk te maken om wie het gaat, wordt Streuvels' tekst aangepast: ‘maakte hij hem wijs’ wordt ‘maakte hij Cuwaert den haze wijs’. Pancer vertelt niet dat het hem toen ‘geviel’ daar juist voorbij te komen. Hij laat de haas onmiddellijk bij de keel grijpen. Ook toont hij de verse wonde als bewijs niet en verwittigt Nobel niet voor de latere verwijten indien hij dit niet bestraft. Bij Isegrims repliek ontbreekt de laatste zin waarin de wolf voorspelt wat zal gebeuren als men de vos niet straft.
In het derde hoofdstuk (Grimberts verdediging) werd fel gesneden. Weer wordt de inleiding beknot: wie de grootste schurk is, Isegrim of Reinaert, valt weg en de das beschuldigt direct de wolf die met zijn ‘scherpe tanden’ de vos heeft belaagd. Isegrims repliek blijft achterwege en Grimbert verwijst ook niet naar het verbond dat ze ooit sloten. Het verhaal van de visroof is er niet en evenmin dat over ‘een half zwijn aan een widauwwisse’. De tekst van de cd knoopt na de verkorte inleiding onmiddellijk aan met de liefdesaffaire tussen vos en wolvin. Maar er wordt geen gewag gemaakt over het niet bekend maken daarvan, de zeven jaar dat deze relatie reeds duurt of de allusie op zijn hoorndragen. Wat Cuwaert betreft: de constatering dat het niet bestraffen van een leerling onrecht zou zijn geweest, is weggelaten. De vaststelling dat Courtois' klacht overbodig was omdat het over gestolen goed ging, verdween. Idem voor de vaststelling dat niemand weet hoe bij dergelijk geval recht te spreken. Dat Reinaert als kluizenaar niets meer deed dat die staat zou ontsieren, is er ook niet meer. Waar Grimbert het over de huidige gedragingen van Reinaert heeft, verzwijgt hij dat Reinaert slechts éénmaal per dag ‘zijnen nooddruft’ neemt, ook de getuigenis van wie hem gisteren nog zag, valt weg. Geen verwijzing naar ‘zijne huisgenooten’, het niet meer verlaten van Malcrois en dat hij alleen nog leeft van liefdadigheid en aalmoezen.
Wij besluiten. Er wordt fel geknipt. De cd-tekst houdt het bij de hoofdfeiten uit Reynaert I (het vis- en zwijnavontuur, waar de wolf alles voor zich hield en dat in Reynaerts historie uitvoeriger wordt behandeld, valt weg, daar waar Streuvels hier wel RII volgde). Bij de tussenkomsten van de dieren wordt gesnoeid in de inleidingen, liefst onmiddellijk ad rem dus. Beschouwingen tussenin, persoonlijke bedenkingen van een of ander dier tussendoor vallen weg. Soms worden woorden vervangen, van plaats veranderd, zinnen gesplitst. Passages die door Streuvels omwille van de sfeer werden ingelast (inleiding eerste hoofdstuk) werden sterk beknot. Velen zullen wellicht dit ‘gesnoei’ betreuren, vooral daar waar het gaat om iets dat je moeilijk uit het Reynaertverhaal wegdenken kunt (bijvoorbeeld dat de