F. Lulofs is het in Naamkunde in vele opzichten niet eens met Van Daele, die hier genoemd wordt als redacteur van het tijdschrift Fyrapeel, waar natuurlijk Tiecelijn bedoeld is. En dat in Naamkunde. Lulofs heeft, zoals bekend, minder waardering voor het werk van G.H. Arendt, en als Van Daele stelt dat het moderne Reynaertonderzoek een aanvang neemt met Arendt, dan is dat onbillijk ten opzichte van het pionierswerk van Hellinga. Ook het gehanteerde model van Greimas vindt Lulofs geen middel tot analyse van het Reynaertverhaal.
De basisoppositie hof-hol, waar Van Daele van uit gaat, is volgens Lulofs een afgeleide. De feitelijke oppositie is de koning met de andere dieren tegenover Reynaert. Abstract beschouwd: macht tegenover list, eventueel wet tegenover misdaad, maar niet goed tegenover slecht. Van Daele maakt zo, volgens Lulofs, van de dierenallegorie een ruimteallegorie.
Wel concludeert Lulofs dat het eerste deel van de dissertatie een rijke bron voor het Reynaertonderzoek is en dat het tweede deel veel acceptabele interpretaties bevat. Ter wille van de dialoog volgen dan nog een aantal kritische opmerkingen.
Lulofs handhaaft zijn door Van Daele afgewezen veronderstelling dat Reynaert oorspronkelijk juridisch onschuldig zou zijn. Reynaert is volgens Lulofs de slimme verleider. Er bestaat een sterke identificatie tussen de auteur en zijn hoofdpersonage, maar niet alleen Reynaert misleidt zijn toehoorders, dat doet Willem ook. Als het Willems bedoeling is dat wij partij voor Reynaert kiezen, dan hoeven wij volgens Lulofs niet uit te gaan van een negatief vossenbeeld. Op dit laatste kom ik nog terug.
Het artikel van J. Reynaert in Spiegel der Letteren is weliswaar geschreven naar aanleiding van Van Daeles dissertatie, maar gaat over de uitgangspunten bij het interpreteren van Van den vos Reynaerde.
Jan de Putter vermeldt in zijn aankondiging van dit artikel in Tiecelijn (1996, p. 84) dat het een aantal kritische kanttekeningen maakt bij het huidige Reynaertonderzoek. Is Reynaert wel zo'n negatieve figuur? Kan het verhaal wel gelezen worden tegen de achtergrond van de hoofse roman? J. Reynaert wil het verhaal lezen als een kritische parodiëring van de rechtspraak. Ik ga wat uitvoeriger op het artikel van J. Reynaert in.
Ook J. Reynaert stelt voorop dat Van Daele grondig, consciëntieus en interessant werk geleverd heeft; zijn structurele analyse en de daarmee samenhangende interpretatie zijn op zich al belangwekkend genoeg, al schuilt veel van de waarde en de verdienste van de studie in de details.
De vragen die opgeroepen worden raken wel de kern van Van Daeles betoog - de hoofse roman als achtergrond voor de duiding en het negatieve vossenbeeld - maar het betreft hier twee aspecten waarover de huidige Reynaertspecialisten het in hoge mate eens zijn. De geplaatste opmerkingen zijn dus niet zozeer een kritiek op Van Daele, maar veeleer bedenkingen bij het hedendaagse Reynaertonderzoek in het algemeen.
Het dierenverhaal, zo stelt J. Reynaert, wordt voor de toehoorder of lezer aantrekkelijk door de typische charme van het vermenselijkte dier. Veel van het plezier dat men aan het dierenverhaal beleeft, heeft te maken met een informatiesprong omtrent de geaardheid en de zwakke kanten van een bepaald dier, terwijl in de ridderroman de narratieve spanning vaak te maken heeft met een informatieachterstand van het publiek. Daarnaast zou het zo zijn dat in het dierenverhaal voor het publiek, juist doordat het ‘slechts’ over dieren gaat, allerlei teruggedrongen driften bevrijdend tot ontplooiing kunnen komen. Hierbij moet men dan denken aan zaken