| |
| |
| |
portret
■ Marcel Ryssen
Chris Ferket: een vos op zijn Balegems
Van jenever en steen
De kenner van Vlaamse geestrijke vochten sluit wellicht de ogen en roept ter hoogte van zijn smaakpapillen de fors-mannelijke smaak van de Balegemse jenever op, maar daar gaat het niet om als wij het over Chris Ferket hebben. Wel over die beroemde Balegemse steen die vereeuwigd werd in menig pronkstuk van de Scheldegotiek. Ergens tussen Zottegem en Gent, in het Scheldebekken, treft men een unieke steengroeve aan. Op dertig meter diepte in de zavellagen wordt een oeroud zeegesteente gevonden, rijk aan fossielen van roggentanden, haaientanden en andere zee-egels, geen zwerfkeien, maar een bikkelhard gesteente en al is het zacht van buiten, aan de kern waagt geen enkele steenkapper zijn zaag. Dit is de geliefde grondstof waaruit Ferket zijn vossen schept. Wanneer de zachte delen weggehakt zijn, blijft er een grillige vorm over die moet bewerkt worden. Maar dit kan niet als je de steen niet kent. De eigen vorm van de steen moet zorgvuldig worden opgenomen en de steen moet liefst zo ongewijzigd mogelijk worden gehouden. Een fascinerende steen, zegt Ferket, blauwgrijs met oranje lijnen. Je moet respect hebben voor wat de natuur van die steen heeft gemaakt. ‘Klei is een hoer,’ zegt hij, ‘je kan er alles mee doen.’ Dat kan niet met Balegemse steen, het is een steen die zijn eigen wetten stelt. Gierig wordt het overbodige weggekapt tot de vos die men wil gestalte krijgt, zijn boze of linke aard, het ritme van zijn lijf dat men beoogt, kortom de echte vos waarmee je dagen, weken, maandenlang in je verbeelding speelde. Steen, keien en brons (een andere door Ferket geliefde grondstof) die getransformeerd worden naar figuren die eerder suggestief zijn.
| |
Waaslander in hart en nieren
Wat heb je met die vos, vraag ik hem. In zijn knusse leefkamer gezeten, waar beelden en schilderijen vanuit alle hoeken en kanten fascineren, probeer ik zo nu en dan een geplande vraag in te poten. Wat bijzonder moeilijk is, want Chris Ferket is een bevlogen en enthousiast prater en verteller. Maar goed, die eerste vraag. ‘Maar ik ben toch een Waaslander,’ zegt hij bijna verbaasd over mijn onwetendheid. En hij vertelt over een verre Franse voorouder, ene Fouquet (onmiddellijk jaagt deze naam mijn verbeelding op hol: toch niet de vijftiende-eeuwse miniaturist of de minister van Lodewijk XIV, ooit beheerder van de financiën en om frauduleuze praktijken in de nor gedraaid?) die naar Stekene was uitgeweken en daar de basis heeft gecreëerd voor een hele meute Ferkets die vandaag in Stekene en omstreken (ook in Zeeuws-Vlaanderen) in groten getale aanwezig is. Ik waag een schuchter woordje naar de bekende Fouquets (schilder of politicus) en Ferket beaamt dat misschien ergens een van zijn voorouders van adellijken bloede was. Stekene dus, waar sedert Maurice Nonneman en Herman Heyse om iedere hoek of kiekenhaag een vos de snuit uitsteekt. Bovendien komt zijn vrouw uit het Hulsterse, niet zo ver van Absdale, dat in het Reynaertverhaal een eerder smalende vermelding kreeg (wat
| |
| |
uiteraard niets met zijn lieve echtgenote te maken heeft; zij heeft intussen heerlijke verse koffie geschonken en daar een ‘wolkje room’ aan toegevoegd).
‘Ik ben bezeten van die vos,’ zegt hij, ‘hij komt steeds terug, of ik dat nu wil of niet, ik ben gebeten door de symboliek van het verhaal. Als ik telefoneer bijvoorbeeld ligt altijd ergens een stuk papier naast me en ik schets vluchtig een vossenkop of een of ander tafereeltje uit het verhaal. Losse krabbels die niet perfect hoeven te zijn.’ Het blijkt trouwens dat Ferket het verhaal uitstekend kent. Herhaaldelijk citeert hij letterlijk, geen enkele passage is hem vreemd. In zijn bibliotheek pronkt het unieke Davidsfondsboek met daarin de Comburgse versie (1991). Maar hij houdt het vooral bij de uitgave van Arjaan van Nimwegen (Prisma pocket Over de vos Reinaert door Willem die Madoc maakte gevolgd door Reinaerts geschiedenis waarin zijn latere lotgevallen zijn opgetekend). Hij haalt het boekje uit het rek en erin bladerend ontdek ik op menige bladzijde vlugge schetsen en met de hand geschreven citaten die naar die schets verwijzen. Het spontane is hem uitermate lief, niet zelden leiden deze toevallige schetsen tot echte beelden. Het Reynaertverhaal is een van de drie boeken die hem het liefst zijn. De twee andere: De oude man en de zee van Ernest Hemingway en Floere het fluwijn van Ernest Claes. Hij houdt van de soberheid die deze verhalen kenmerkt, geen woord te veel. In alle drie gaat het om vechters die nooit opgeven. Maar vooral de vos inspireert Ferket, ook voor andere dingen en andere monumenten, die in feite niets met deze guit te maken hebben. Vandaar zijn voorliefde om dieren uit te beelden: een zeehond, vogels ...‘Hoe meer ik erover lees,’ zegt hij, ‘hoe meer ik ervan in de ban geraak.’ Ik vraag hem: ‘Wie is hij voor u?’ Spontaan rolt het uit zijn mond: ‘De Witte, Pallieter, Uilenspiegel, de leperd, de levensgenieter, maar ook de schurk, het Vlamingske dat de Fransen, de Spanjaarden, de Oostenrijkers en de Duitsers op zijn
dak gekregen heeft en toch steeds zijn plan blijft trekken en altijd weer boven water komt. Goed, mijnheer de
| |
| |
Spanjaard of welke vreemde potentaat ook, gij zijt nu de baas, maar intussen leg ik u duchtig in de luren. En dat hebben we allemaal in ons, door de geschiedenis heen en tot op vandaag.’
| |
Van Deinze tot de beelden die alleen nog in zijn fantasie leven
Ferket woont in Deinze, de stad van Canteclaer. Op elke marktdag (woensdagmorgen) trouwens komen boeren, kippenkwekers en -verwerkers samen, een drukke bedoening, commercie. Er is ook de jaarlijkse befaamde Canteclaerstoet. Ferket is een ondernemend man, die er nooit voor terugschrikt de nog gesloten deuren open te wrikken. Hij klopt aan bij gemeentebesturen, provincieraden en andere belangrijke personen. Deze worden bestookt met Reynaerdelijke visioenen, hun dorp, hun stad, hun streek heeft iets met die loze vos te maken, rechtstreeks of onrechtstreeks. En dus, voor het toerisme een attractie en voor de vos een pluspunt meer. In Deinze werd Canteclaer de gangmaker, of liever zijn dochter Coppe, wreed vermoord door de felle vos. Aan de Tolpoortbrug nabij de markt en de kerk werd een merkwaardig graf neergepoot. Een heus overlijdensbericht werd naar de goegemeente en alle belangstellenden gestuurd, meldende de begrafenis van mejuffer Coppe, slachtoffer van een snode daad, op zaterdag 15 mei 1993 te 16 uur en dit ‘volgens de wil van koning Nobel’. Canteclaer en Roede, Pinte en Sproete, Cantaert en Crayant waren de treurende familieleden. Op de bewuste dag liepen achter het glazen kistje, waarin Coppe lag vol formol en zout gespoten, de vroede gemeentevaderen, een commercieel ingetogen begrafenisondernemer, de met de nodige attributen uitgeruste doodgravers en de in processiepas stappende fanfare. De ontvallene ‘die so wale conste scraven’ werd in een indrukwekkend graf ter aarde besteld. Reynaert, in Balegemse steen van 1.000.000 jaar oud, ziet toe met afgewend hoofd, omgord met een boetekleed. Hij kijkt verholen naar het verdriet van de nabestaanden. Het gat in zijn buik suggereert zijn vraatzucht. Op zijn sokkel staan in bas-reliëf kippen en hanen uitgebeeld. Ook Canteclaer is er bij. Koppen en nekken zijn in brons. Op een marmeren zuil kan de meetreurende het grafschrift lezen, letterlijk overgenomen uit het Comburgse
handschrift. Zoals het in Vlaanderen past, werd na treurnis feest gevierd, met een literaire prijs rond de Reynaertfiguur als toetje.
Waar Deinze de hanen- en kippenstad is, mag Kruishoutem de eierengemeente worden genoemd. Chris kent het gemeentebestuur, ten strijde dus. Eieren zijn kippenproducten en kippen zijn uitverkoren slachtoffers van Rein. Waaraan nog getwijfeld? Nabij het gemeentehuis staat nu een vossenbeeld. Balegems natuurlijk. De kippen zijn gemaakt uit vulkanische lavaklei en hebben een bronzen kop en staart. De vos kijkt begerig naar ze en naar een mand met eieren gevuld. In het nest liggen negen bronzen eieren (onvolledig dus, tien is het passende getal; wie heeft dat ene ei opgevreten?). We tellen vier bronzen kuikens. Canteclaer doet zijn beklag. In brons licht een passend citaat de eventueel onwetende in.
Ook leper, de kattenstad, van Tibeert dus, ontsnapte niet aan het rusteloos brein van Chris Ferket. Een chiropracticus bewerkte Ferkets leden maar bracht hem ook in contact met schepen Lignel. We hebben hier niets over Tibeert, beaamde de schepen. O ja, eens werd een beeld aangeboden, alleen het materiaal hoefde betaald te worden, maar dat liep al in de miljoenen. Niet dus. Ferket wilde het gewenste beeld maken, maar, eiste hij, de vos moet erbij zijn. Lang gepalaver. Chris
| |
| |
haalde zijn slag thuis. Plaatselijke sponsors werden met succes opgetrommeld en als geschikte site werd gekozen voor een knus valleitje, gelegen op de befaamde en aantrekkelijke leperse vesten, dicht bij de Rijselpoort. Het kasteel van Reynaert, Malpertuis, werd een enorme dolmen. De horizontale deksteen, grijsblonde Balegemse uiteraard, weegt 17 ton. Een speciale firma moest ter hulp worden geroepen. De Keltisch aandoende ‘burcht’ is 2,5 meter hoog en je kan er onderdoor wandelen. Vóór de vos met een gat in zijn vraatzuchtige buik, staat dager Tibeert. Een bronzen tekst licht het gebeuren toe. Want beelden moeten vertellen, zegt Ferket. Zijn beelden willen zich niet beperken tot de intellectueel die verondersteld wordt het verhaal te kennen, de betekenis ervan inbegrepen. Ferket schept voor alle mensen en de meesten kennen het verhaal niet. Geen idealer plaats om het Tibeertgebeuren te vertellen kon in leper gevonden worden. De vesten worden druk bewandeld en even verder ontmoet je er Hugo Verriest, de man aan wie Reynaertvertaler Julius de Geyter een brief schreef of zijn Reynaertversie wel door de beugel kon.
En dan kwamen Imewo en BRT 2-Oost-Vlaanderen op het lumineuze idee aan een of andere gemeente een beeld te schenken op voorwaarde dat deze gemeente zijn kandidatuur hard wist te maken door een voor de radio gebrachte voorstelling van het reilen en zeilen ter plekke. 29 gemeenten ijverden voor dit royale geschenk, een beeld ter waarde van circa 3.000.000 frank. Chris Ferket was de beeldhouwer. Als onderwerp koos hij Als de vos de passie preekt. Het beeld moest, quasi onbereikbaar voor vandalen, in of nabij en waterpartij geplaatst worden. In een nek aan nekrace versloeg het krekendorp Sint-Laureins het halsreikende Lokeren. En dus werd op 10 september 1995 nabij de peuzelkroeg De Roste Muis, nabij Waterland-Oudeman de vos verheven tot koning van de kreken (Kriekepitte ter ere?), een gebied waar trouwens ganzen, kleine knaagdieren en zelfs vossen thuis zijn. Midden de eerder kleine Oudemanskreek prijkt een brug. Voorop gaat de vos, neus in de lucht, en achter hem aan is de ganzenstoet op weg. De eerste gans loopt al netjes in de pas, de laatste snatert nog onbegrijpend en vooral onbewust van wat de sluwe vos in petto heeft. 3000 mensen woonden tijdens een grandioos feest de inwijding bij. In de achtergrond van het gehele gebeuren waart een vreemde geschiedenis. Het gaat om een vodje papier waarop een Trezeke Pieters zo een honderd jaar geleden geschreven had dat tegen het jaar 2000 ‘een dier met veel kolder’ zou verrijzen, ‘dat met zijn gevolg’ zou ‘heersen over de polder’. En het beeld staat er nu, gemaakt uit Italiaanse klei met koperen afwerking en snavels in bladgoud. De brug is van arduin. Criticasters vinden dat het beeld te veraf staat, je onderscheidt geen details. ‘Maar het heeft iets van het onbereikbare,’ betoogt Ferket, ‘en niet alle beelden moeten in bloemperkjes staan.’ De streek is enig. Wanneer de avond gevallen is en aan de hemel de volle maan prijkt en geen
windje het watervlak beroert, dan ziet men het beeld weerspiegeld in het rimpelloze water. Een sprookje. Het riet staat gebogen om de kreek heen en in de verte ontwaart men de bomenrij langsheen de Leopoldvaart. En dan maar met een schuimende trappist op het terrasje van de Roste Muis zitten vlakbij de kreek. De site is om een andere reden uitstekend geschikt. In de buurt, in Waterland-Oudeman, moet wellicht het tweemaal in het Reynaertverhaal geciteerde Elmare gezocht worden. En nog meer ‘vossigs’ is het krekengebied rond de befaamde priorij beschoren. In Sint-Margriete zit op een bas-reliëf koning Nobel op zijn troon, ook weer een werk van Chris Ferket, terwijl onlangs in Watervliet een wolf (niet van Ferket) zijn plaats kreeg. Intussen groeide het Roste Muisbeeld uit tot het toeristisch symbool
| |
| |
van het Krekengebied en verschijnt het als een trekpleister op diverse toeristische folders.
Maar ook in Hulst preekt de vos de passie, nabij de basiliek. Ferket wilde in deze beeldengroep de hypocrisie van die passiepreken nog meer benadrukken. De brug van Waterland-Oudeman werd in Hulst een altaar (wat door de meeste toeschouwers niet wordt gezien). Op het einde van dit heilig attribuut staat de vos in zijn blootje, met zijn edele delen onbeschaamd te kijk. Een gouden aureool suggereert zijn vermeende heiligheid. De ganzen komen aangestapt. Eén lijkt zeer beschaamd te zijn en durft de vos niet aankijken. Een tweede houdt het hoofd opzij voor zijne heiligheid maar een ander kijkt als een kwezel in extase vol verering voor de eerwaarde. De laatste is op de rug gevallen, want het altaar is afgebroken. Ze lopen dus letterlijk in hun ongeluk. Een prachtig beeld, literair van opzet en toch sober gehouden, hoewel de ‘vertelling’ compleet is.
Ferket zelf is bijzonder enthousiast over deze creatie, mede omdat zijn vrouw van het Hulsterse is, omdat de plaatsing nabij de basiliek zo uitstekend is en omdat de beeldengroep uitzonderlijk veel gefotografeerd wordt. Het beeld van A. Damen (Ferket heeft Damen gekend) nabij de Hulsterse Gentsepoort is van een andere aard: statischer en intellectueler. Bij Ferkets beeld begrijpt zelfs Jan met de pet dat het hier gaat om domme ganzen die erin lopen. De goede verstaander weet wellicht meer: het gaat uiteindelijk om de hypocrisie.
Ook in het nabije Absdale staat naast de nieuwe Reynaertbank een bas-reliëf van Ferket waarop de vos voor koning Nobel staat afgebeeld. Voor dit imposante beeld werd pure graniet uit India gebruikt, zo duurzaam dat het er over 1.000.000 jaar nog zal staan ... ‘als er geen bom op valt.’ Een vossenbeeld voor eeuwen!
En nu we toch in Zeeuws-Vlaanderen toeven, rijden we even door tot Terneuzen. Tot eind september stonden daar van Ferkets beitelende handen vijf zuilen waarop heel wat details fragmenten uit het vossenverhaal vertellen. Zo over Ermenriks schat. Het werden guldens en aan de voet van de Ermenrikzuil ligt een minuscuul humoristisch bedoeld kroontje. De reeks is onvolledig. Het moet telkens over de vos gaan of een figuur die in het verhaal een rol speelt. En guitig kijkend vertelt Chris dat bij Tibeert een bronzen ei eigenlijk Julockes verdriet suggereert.
Een aanverwant beeld vinden wij in Vinderhoute, een deelgemeente van Lovendegem, zeer landelijk en in het bezit van een prachtig kerkje en brede voetpaden langsheen het kanaal Gent-Oostende. Goede relaties met een schepen leidden naar de vraag: waarom geen beeldjes op die voetpaden? Dat kaderde in een tentoonstelling waarbij langsheen beelden gewandeld werd. Vinderhoute heeft niets met het verhaal te maken, lammetjes zijn er echter wel (ze smaakten de stoeiende kind-vos trouwens wonderwel na het proeven van hun bloed). Op de brede voetpaden verschenen elf lammetjes: passende keien met zwarte kopjes in brons. Ergens ligt er ook een vosje tussen, argeloos. Wandelaars dwalen er omheen zonder het vosje direct te ontdekken.
Eén beeld blijft voorlopig nog in Ferkets grote atelier in Wortegem-Petegem staan. Thuis in Deinze (Gentse steenweg nummer 122) heeft hij een kleiner atelier voor wat hij het ‘kleine werk’ noemt. Het barst er van de beelden en de schilderijen. Het Wortegemse beeld heeft nog geen bestemming. Het stelt de wolf voor die aan een klokkenzeel hangt. De klokkentoren wordt gevormd door zes granieten zuilen uit India, die op een zeshoekige rode granieten sokkel staan. Op deze zuilen rust een dak dat gemaakt is van zes bronzen ringen, boven elkaar geplaatst, maar zo dat je er doorheen kan kijken. In de toren hangen drie klokken. De wolf is
| |
| |
gemaakt uit maansteen met hoofd en poten uit brons. Isegrim hangt letterlijk aan het klokkentouw.
| |
De droom van Chris Ferket
Twee beelden spoken nog door zijn hoofd, maar hij vreest dat geen enkel gemeentebestuur zal toehappen, de preutsheid in Vlaanderen is nog vrij groot. Een eerste beeld moet de kater voorstellen die tussen de dunne kuiten van een pastoor springt. De eerwaarde krijgt een kleed omgeslagen maar onder zijn rok moet een grote klok te zien zijn waarvan de klepel tot lustig gelui kan worden gebracht. Een tweede beeld moet het hof van koning Nobel voorstellen. De lucht gonst van zijn vredesboodschap waar intussen een guitige vos zijn poot opheft en gretig tegen de eerbiedwaardige kasteelmuur plast.
In De Pinte wordt gewacht tot na de verkiezingen van 8 oktober. De naam Pinte (de dochter van Canteclaer de haan) werkte aanstekelijk voor Ferket, alhoewel de gemeente voor de rest niets met het verhaal te maken heeft. Wel staat er op het kerkplein in een fontein het suggestieve beeld Vreemde vogels.
En dan is er nog die interessante site van Ename. Uit goede bron vernam Ferket dat niet alleen het Waasland kan bogen op Reynaerttoponiemen. In de tweede Reynaert, Reynaerts historie, komen de West-Vlaamse plaatsnamen Elverdinge en (wellicht) Harelbeke voor en Diksmuide in een acrostichon (naamvers) op het einde van het verhaal. Ook Oost-Vlaanderen levert in dit verhaal nieuwe toponiemen, zoals Drongen en Ename in zuidelijk Oost-Vlaanderen, waar het resultaat van de abdijopgravingen met provinciale steun menig toerist lokt. Ferket droomt van een
| |
| |
nieuwe, grote Reynaertroute, waarbij de genoemde plaatsen (waar reeds beelden of nog geen beelden van hem staan) worden aangedaan. Hij heeft het traject reeds uitgestippeld. Er kan eventueel in Ename gestart worden. Rond Gent zou de route passeren in Kruishoutem, Deinze, Vinderhoute, Sint-Laureins, Terneuzen, Axel (komt daar ooit een beeld, vraagt hij zich af?), waar aangesloten kan worden op de bestaande routes naar Hulst, Absdale en het Waasland. Ieper is de eerste West-Vlaamse uitloper.
Hij wil nieuwe Reynaertzuilen creëren voor een grote rondreizende vossententoonstelling. Misschien een later doel voor het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert. Er zijn alleen de kosten van transport en verzekering. Kopen doen de meeste gemeenten misschien niet, maar voor een tentoonstelling zijn er misschien wel mogelijkheden. Hij denkt momenteel aan een zevental zuilen die het volledige verhaal vertellen. Ze zou in periodes van zes weken kunnen worden ontleend. Men zou kunnen vertrekken vanuit het Waasland en rond dit gebeuren als het ware een vossenpakket bouwen met lezingen en literaire voordracht ... ‘Want,’ zegt Ferket, ‘het verhaal is het ruimschoots waard, het is het beste en het bekendste dat ooit geschreven werd.’ En dan wil hij ook in Stekene op de Alvinusberg drie zuilen zien opgericht worden, drie reusachtige Balegemse stenen, waarop het volledig epos wordt uitgebeeld.
| |
Een culturele duizendpoot
Chris Ferket beperkt zich niet tot vossenbeelden alleen. ‘Ik zie een steen en onmiddellijk zie ik in die onnozele steen een volgend beeldhouwwerk.’ En ook nog: ‘Bij een plechtige inhuldiging ben ik er wel en ik verveel me ook niet, maar in gedachten ben ik eerlijk gezegd met een volgend werk bezig.’ ‘Altijd dieren?’, vraag ik, en hij: ‘Het moeten toch niet altijd gebeeldhouwde boezems zijn.’
Te Melle, gekneld tussen de spoorweg Brussel-Oostende en enkele vijvers, bevindt zich het befaamde Ovenveld, een kunst- en vormingscentrum dat in feite door Ferket werd opgestart. Het werd een bedrijvig centrum voor keramiek en beeldhouwkunst nabij een zijriviertje van de Schelde, de Gonde. Het gonst er van artistieke bedrijvigheid. Naast pure liefhebbers kappen en beitelen academisch geschoolde kunstenaars. Ferket groepeerde in het Ovenveld aan de Gonde een groep beeldhouwers die in de eerste plaats met Balegemse steen werken (o.a. Stefaan Ponette). Nabij de drukke spoorweg tiert een druk atelier in openlucht. Zelfs kinderen kunnen er terecht voor het bakken van ovenduiveltjes (snel geknepen figuren). Op een heuveltje waar groene wilgen de Gondebeeksite sieren rijst een monument van de natuur op, weer een creatie van de rusteloze Ferket: zes gestileerde reigers kijken naar de grote waterpartijen en niet zelden strijken echte reigers neer bij hun stenen confraters. Ferket is weg van de natuur en vooral de Schelde is hem uitermate lief. Ook wordt duchtig gekapt aan een poëziecirkel (weeral zijn idee): 7 arduinen platen met gedichten in bronzen letters van o.a. Anton van Wilderode, Camille Melloy, Paul Snoeck en Jan D'Haese. In het midden troont op een zitbank een meisjesfiguur in arduin en brons. Ferket droomt ooit eens in Frans-Vlaanderen dergelijk monument te kunnen verwezenlijken.
Zijn liefde voor de Schelde voerde hem onder andere naar het stille Zeeuws-Vlaamse Ossenisse, waar hij vele jaren een vakantiehuisje had en naar Terneuzen
| |
| |
waarvoor hij een ode aan de Schelde creëerde. Het staat aan de ingang van het kanaal Gent-Terneuzen met een ver uitzicht over de weidse rivier en naar de nabije Noordzee toe. Het zijn zuilen van 1,5 meter hoog, Balegemse steen waarin ook vossen herkenbaar zijn en vele andere figuren zoals vissen, vogels en een vrouw met twee kinderen. De stenen behielden hun natuurlijke vorm en staan opgesteld in ovale vorm, symbool van beweging (de Schelde is beweging). Plezant detail: de beelden werden onthuld in 1992 en kostten de Scheldestad één florijn.
In het verre Pieterburen ten noorden van Groningen staat nog een ander beeld van Ferket, een zeehond. Pieterburen is bekend om zijn zeehondencrèche. In 1995 nam die deel aan activiteiten tijdens de Gentse feesten. Ferket hield oren en ogen goed open en beloofde voor het 25-jarig bestaan van de crèche een beeldje te scheppen. Het werd gemaakt uit bikkelharde rode graniet uit Indië (Multicolor Red). Gelukkig is Ferket kenner van de zogenaamde harde slag. Hij gebruikte harde diamantschijven. Maar zelfs die raakten zeer vlug versleten. Hij kreeg ze gratis geschonken van de Diamant Board. In 1996 was het beeld klaar. Prins Bernhard in hoogst eigen persoon opende de expositie. Het twee meter hoge beeld kreeg grote weerklank in de Nederlandse pers. Later kwam ook de Belgische prins-dierenvriend Laurent de zeehond met een bezoek vereren.
We geraken niet uitgepraat. Chris Ferket is de grote bezieler van diverse beeldenroutes, al of niet grensoverschrijdend. Ook in het bedreigde Scheldedorp Doel stonden ooit drie beelden van hem: Symbiose, Merlijn en Zeemeeuwen (Grensbeeldenroute 99 met o.a. zes zuil-beelden samen met Ronny Ivens). Zijn betrokkenheid bij het veroordeelde dorp dreef hem, want sociaal bewogen is hij zeker. Hij was mede-initiatiefnemer van het project Kunstenaars Kappen voor Kinderen, een initiatief van de Oost-Vlaamse televisiezender AVS. Met Stefaan Ponette en Ronny Ivens trok Ferket naar Naxos. Uit het Naxosmarmer werden nog onvoltooide beelden gekapt. Met de boot en vrachtwagens werden die naar België gebracht voor verdere afwerking. In Eeklo werd in 1999 een expositie gehouden waarbij de beelden ook te koop werden gesteld. De opbrengst kwam ten goede aan plaatselijke ziekenhuizen met een kinderafdeling (voor animatie zoals vertellen en poppenkast). Het marmer was gratis, het werk van de kunstenaars ook. ‘De glimlach van een kind maakt veel goed.’
Ondertussen debuteerde Ferket in 1960 ook als dichter (Slechts een handvol). Totnogtoe verschenen van hem zes bundels (onder andere Scherven in 1962, Waterbellen in 1963, Ingeblikt heimwee in 1976). In deze laatste bundel ontpopt hij zich ook als een fantast.
Hij blikte in 1979 voor de tentoonstelling Het Ongewone Boek in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel vier rolletjes perkament letterlijk in een halfgeopend sardienenblikje in. Fantast toont hij zich ook in het boekje Anno 3029 (in het zogezegde Atlant Museum worden oude vondsten van meer dan 1000 jaar geleden voorgesteld; zo wordt een wasknijper een vruchtbaarheidssymbool voor de archeologen van 3029). De humorvolle catalogus (‘Overdreven ernst is soms de beste humor,’ luidt een van Ferkets uitspraken) werd samengesteld en van commentaar voorzien door Ferket.
Met de steun van het Ministerie van Buitenlandse Zaken droeg hij de Nederlandse poëzie uit naar Portugal, Catalonië en Polen. In een inter-Europese poëziewedstrijd werd hij in 1979 te Stockholm bekroond. Hij recenseert en correspondeert met heel
| |
| |
Uit het schetsboek van Chris Ferket
wat dichters, onder andere met Anton van Wilderode. Samen met Herman de Coninck droeg hij gedichten voor in de Brakke Grond te Amsterdam. Hij schrijft ook proza en toneel ( Die Vrijdag, door hem tot toneel bewerkt, een combinatie van woord, dans en muziek en gespeeld door De Reinaerdiers uit Hulst). Hij regisseert, schrijft sprookjes en gaat ze zelf vertellen aan de kinderen. Hij publiceerde ook aforismen ( Pot poems in 1977).
En om de lijst volledig te maken: recensent van tentoonstellingen, keramist (docent keramiek geweest aan de Vrije Academie van Gent), medesamensteller van kunstmappen, commandeur in de Orde der Hospitaalridders van Sint-Jan van Jeruzalem. Hij gaf seminaries in het buitenland, was betrokken bij opnames van grammofoonplaten en...hij is ook nog schilder. Bij perioden, zegt hij. Soms legde hij het penseel vijf jaar neer, maar tegenwoordig is hij weer gedreven om een reeks schilderijen te maken waarbij Canteclaer de hoofdfiguur is. Een is er al klaar: Canteclaer als angstige schijter. De haan staat met gebogen kop; op de achtergrond bespeur je tegen het maanlicht de schaduw van een vos. Er is ook een tekst ingekrast: ‘Eerst slikken, dan kraaien’. Op de ezel staat, nog nat, Canteclaer als fallokraat.
Chris Ferket heeft in het kunstenaarsdorp Sint-Martens-Latem gewoond (Wiedauwdreef). Hij was bevriend met Albert Servaes en onderhield een druk briefcontact met hem. ‘Bij hem heb ik het schilderen geleerd,’ zegt hij, ‘maar ooit ont- | |
| |
ving ik een brief waarin categoriek stond: “Ik wil u nooit meer zien. Hopelijk tot binnenkort. Hartelijk. Albert”.’
| |
Eeuwig jong
Geboren in 1929 lijkt hij vandaag nog geen zestig. Een man die barst van creativiteit. Gevoelig (‘Kunst is een gevoel in iets stoppen,’ zegt hij, ‘met de bedoeling dat het overkomt’), uitermate ondernemend, goed organisator, mateloze durver, enthousiaste bezieler, hartelijk en open, onstellend veelzijdig, commercieel ja, maar eerlijk, tot wellicht veler verbazing autodidact (hij volgde wel enkele grote ateliers, onder anderen bij Kreitz), als artiest technisch zeer sterk (‘techniek is alles’), zeer sociaal voelend (‘kunst bedrijven is niet elitair maar een sociaal gebeuren’ en toen hij nog jonger was, kocht hij heel wat schilderijtjes van beginners in broodnood). En daar hij wakker en fris steeds op de loer ligt, mogen wij waarschijnlijk nog menig vossenbeeld van de onvermoeibare Chris Ferket verwachten. In zijn Balegemse steen, waarop hij verliefd is, sculpteert hij vossen die de eeuwen kunnen trotseren. Ik drink er alvast een Balegemse op. |
|