| |
| |
| |
Arno Camenisch
De laatste sneeuw
Vertaling: Ton Naaijkens
Zie je al wat, vraagt Georg voor het alpenhutje. Paul staat naast hem en tuurt door de verrekijker, hm, zegt-ie, ik zie nog niemand, hoe laat is het dan? Georg sjort de mouw van zijn rode ski-jack omhoog en kijkt op zijn horloge, half twaalf, haast al vijf over half twaalf of bijna al twintig voor, de tijd raast voorbij, kijk nog 'ns of er echt niemand komt, eigenlijk zouden de eersten er al moeten zijn. Nee, er komt niemand, zegt Paul en draait aan de stelknop van zijn verrekijker. Wat is er, vraagt Georg. Hm, die daar vooraan is een beetje een link type. Wie dan, vraagt Georg en houdt zijn hand tegen zijn voorhoofd als een kapitein op een schip. Nou, die daarginds aan de andere kant van het dorp, die op die langlauflatten, die ziet er meer uit als een oplichter dan als een langlaufer. Georg glimlacht. Ja, lach maar, zegt Paul, bij die ene heb ik 't ook gezegd, attenzione, toen waren we op de pas, Claire en ik, en toen passeerde die ons op z'n langlaufski's en ik zei nog tegen Claire, er is iets met die vent, en pas een paar weken later werd duidelijk wie 't was, een ploert was dat, ja echt, gentleman-oplichter noemden ze 'm, ik had me nog afgevraagd wat die langlaufer met die idiote pilotenbril en dat zwarte pak op de pas aan het doen was, die wereldberoemde oplichter. Misschien hadden we het bord een beetje meer naar voren moeten neerzetten, zegt Georg, dan kunnen de mensen het ook zien. Hij steekt zijn handen in zijn broekzakken. Die was gespecialiseerd in afgelegen hotels in de bergen, zegt Paul, en om niet te veel op te vallen moest hij ook wat gaan langlaufen, net als alle andere toeristen dus, anders was 't heel snel zo klaar als een klontje geweest dat er met meneer iets niet klopte. Hij schreef zich in de dure hotels telkens onder een andere naam in, soms had-ie ook een knap vrouwtje bij zich, zo eentje met lange benen, je weet wel, en zodra 't donker was, haalde hij rubas e strubas de kluis leeg en verdween net
zo stilletjes als-ie opgedoken was. Vijftig jaar lang hebben ze achter 'm aangezeten, ja, ja, vijf decennia, die kregen ze niet zomaar te pakken, tot ze op een vrijdagavond een filmpje over hem lieten zien op de kleuren-tv, hoe heette dat programma ook al weer? Iets met onopgelost in ieder geval en de dag erna, op zaterdagmorgen, heeft een oud vrouwtje hem herkend toen hij in Chur in de Migros boodschappen aan het doen was, en ze heeft gegild alsof er een bom achter de yoghurts verborgen zat. Georg kijkt op zijn horloge. Maar hij is er kort daarna weer vandoor gegaan, die vent, zegt Paul. Of we laten de skilift even lopen, dan kunnen de mensen zien dat hij aan staat, dan
| |
| |
komen ze vast, zegt Georg en kijkt Paul aan. Paul geeft de verrekijker aan Georg, die kijkt erdoor en draait aan de stelknop, hij haalt zijn tong over zijn lippen, die ziet er eerder uit als die ouwe onderwijzer, zegt Georg. Dat die nog wil langlaufen, na al die jaren in dat schoolhok, hm.
*
Ze zitten op het bankje voor het hutje. Op de achtergrond staat de skilift gelijkmatig te snorren. Een paar wolken trekken de hemel over en bedekken de zon. Zo voelde dat aan als je bij school aangekomen was, zegt Paul en kijkt in de lucht, dan kwamen er opeens wolken aanzetten, maar met school heb ik schluss gemaakt, zegt hij en knikt. Mhm, zegt Georg en haalt een banaan uit zijn jaszak. Kurtli, dat arme kereltje, zegt Paul en trekt zijn wollen muts goed, die beefde al als een pipo bij het ophangen van zijn jas voor-ie voor de gymles zijn gymkleren aantrok, ja, ja, die wist al helemaal dat de leraar, dat ouwe lulletje met z'n blauwe trainingsbroek die hij tot aan zijn oksels optrok zodat je z'n hele groentewinkel kon zien, hem er weer als een mistress van langs zou geven omdat hij die verdomde klimpaal niet op kon, d'n arme sloeber. Georg pelt zijn banaan en neemt een hap. Ja, hoe krijg je een olifant een klimpaal in, dat is nou pure natuurkunde, dat gaat nu eenmaal niet, an die Kurt de paal in zou kunnen krijgen, daar is een wonder voor nodig, maar die Pilatus met z'n broek tot onder z'n armen joeg alles wat tenminste één arm en twee benen had de paal in en klokte daarbij de tijd. Het liefst had hij gewild dat we tot naar de hemel geklommen waren en onze lieve heer z'n voeten gekust hadden. Wil je ook wat van de banaan, vraagt Georg en hij houdt hem voor Pauls neus. We moesten ons twee aan twee voor de klimpaal opstellen, zegt Paul en neemt een stukje banaan, en dan schoot meneer de leraar met z'n trainingsbroek en z'n pistool met losse flodders in de lucht, je zag de rook, dat was het startschot, net als op tv bij atletiek, als zo'n Carl Louis erop los rende als een gek, en dan klommen wij als chimpansees de rode palen in tot aan het plafond, maar Kurtli, die haalde niet eens twee armlengtes, dan kon die brulaap nog zo vaak laden en schieten als-ie wou, maar dat hielp allemaal niet, Kurtli bleef op de
vloer vastgenageld staan als een verkeerd afgeschoten raket, ai ai ai, het bloed steeg die Pontius zo naar z'n kop dat ie hem het liefst een pak rammel verkocht had als een zwijn. Die tragedie herhaalde zich elke week opnieuw, steevast op dinsdagmiddag. Genoeg lange armen heb je toch van onze lieve heer gekregen, zei de leraar, waarom zou het dan niet gaan. Ja nou, zegt Georg en legt de bananenschil naast zich neer op de bank en leunt achterover. Hij houdt zijn armen achter zijn hoofd.
| |
| |
Georg zit op het bankje voor de hut en draait aan het radiootje met de afgebroken antenne. Paul staat voor de muur en tuurt op de thermometer die aan de muur hangt. Wat warm voor de winter, vind je niet, vraagt-ie en doet zijn wollen muts af. Hij klopt met z'n vinger tegen het glas. O, dat is een oude thermometer, een schildpad van een ding, geeft de temperatuur met twee dagen vertraging aan, zegt Georg en draait aan de radio, die is vast al kassiewijle. Denk je, vraagt Paul, zo zeker weet ik dat nog niet dat hij kapot is, maar aan de andere kant is het ook haast onmogelijk dat 't klopt wat daar staat, die getallen kunnen toch niet kloppen, winter is 't per slot en zo'n vlucht neemt 't winters toch niet behalve als de duivel er meer kolen op gaat gooien. Hij strijkt over zijn wang en neemt de thermometer in zijn hand, schudt ermee en houdt hem tegen zijn oor. Je zou haast denken dat het steeds warmer wordt, als je de weerprofeten op tv moet geloven, maar die andere daar uit La Merica, die oen met z'n gele haren, beweert nog steeds bij hoog en bij laag dat het allemaal gelogen is. Hoe die dat kapsel elke dag opnieuw voor elkaar krijgt is sowieso verbluffend. Georg houdt het radiootje tegen zijn oor, het ruist. En het beetje sneeuw dat ze ons nog gunnen smelt zo'n beetje weg als meisjesharten bij Elvis, zegt Paul, echt veel sneeuw zie je alleen nog maar op affiches, je wilt helemaal niet weten hoe wij als kinderen elke winter wekenlang schoolvrij hadden omdat je van de pure sneeuw niet meer je huis uit kon, de eerste sneeuw viel op z'n laatst in november en in april was het nog steeds aan 't sneeuwen. Sneeuwmuren hoog als de huizen van Parigi, hoe kunnen we dat ooit onze kleinkinderen bijbrengen, die geloven stomweg dat we leugens staan te verkopen en vandaag de dag zouden we op onze knieën moeten gaan en de hemel en onze lieve heer danken als we met de kerst iets van dat poeder meekrijgen, is al helemaal een curieus ding geworden met
die sneeuw, oh isch doch wohr. Georg krabt op zijn achterhoofd. En dan heb je ook nog van die paljassen die durven te beweren dat het weer niet veel anders is dan vijftig jaar geleden, hij schudt zijn hoofd, dus als het zo doorgaat ziet het er hier binnenkort net zo uit als in Marokko, Daar kun je ook skiën, zegt Georg. Paul kijkt hem verbaasd aan, weet je dat zeker? Ja natuurlijk, zegt Georg en knikt. Ach saich, zegt Paul, hoe stel je je dat dan voor als je al niet over de Schneckenhof in het Zwarte Woud kunt sleeën, niet? Als het hier niet meer wil sneeuwen, wie komt dan op het idee om op skivakantie te gaan naar Marokko? Georg legt het radiootje op z'n knieën en pakt een sigaret uit het doosje, tuurlijk kun je daar skiën, zegt hij en zoekt naar de lucifers. Daar komt iemand aan, zegt Paul en wijst met zijn vinger. Georg kijkt op, de sigaret valt uit zijn mond op de vloer. Hij pakt 'm weer op en duwt 'm weer terug in het pakje. Ze lopen vlug om het bankje heen het alpenhutje in en stellen zich op achter de glazen ruit.
| |
| |
Ze staan achter het hutje op de helling. Die daar in het midden dus, dat is de hoogste berg, zegt Georg en wijst met z'n kin, in zijn handen houdt hij een geografiekaart en kijkt over de rand van de geografiekaart richting de bergen en weer op de kaart. Hij draagt een skibril. Paul tuurt met de veldkijker naar het dorp, moet je zien wie daar het dorp in rijdt, zegt hij tegen zichzelf en volgt met zijn kijker de rijdende auto, de zoon van de pastoor. Dat zou wel nieuw voor me zijn, dat de pastoor een zoon heeft, zegt Georg en vergelijkt de bergen met de geografiekaart. Natuurlijk is dat de zoon van de pastoor, hij ziet er precies hetzelfde uit als de pastoor, ik zou graag van je willen weten wie er in het dorp nog meer rooie haren heeft. Die heeft zeker geen zoon, zegt Georg, dat is verboden. Er is van alles verboden, zegt Paul, maar als de pastoor de enige met rooie haren is, en nu toevallig plotseling een kind al net zulke vuurrode haren heeft als de pastoor, dat moet dan godbetert wel de zoon van de eerwaarde zijn, niet? Zo veel verstand van logica hebben wij tweeën wel, maar je wilt toch niet beweren dat die nooit die heisa tussen hun benen voelen. Hij draait aan de stelknop van de verrekijker, maar die woont al lang in het dal, handelt wat in waardepapieren, vraag me niet wat, en zo nu en dan duikt-ie op, en iedere keer dat hij opduikt heeft-ie weer een grotere wagen, iets moet-ie wel goed doen, en iedere keer heeft-ie een leukere vrouw bij zich, die doet echt niet alles verkeerd, maar hoe-die dat doet, dat is de eeuwige vraag. Vanuit het dorp hoor je de klokken luiden. Vraag me niet hoeveel kinderen hij heeft, in ieder geval meer dan een paar, je kunt er een heel kerkkoor mee samenstellen. Het waait flink. En dat daarginds is de op een na hoogste berg, zegt Georg, precies, bijna duizend stuks ervan hebben we er in het kanton van, duizend toppen, dat is aardig wat, ruim zeshonderd en bijna vierhonderd skiliftinstallaties, en als je er per
voorziening twee hebt zoals wij kom je op achthonderd mensen die de liften verzorgen, een heel leger dus. Hij haalt een notitieboekje uit zijn binnenzak en noteert het. Wat doe je, vraagt Paul en kijkt over de schouder van Georg. Dat moet in m'n journal, zegt Georg. Hm, zegt Paul en kijkt weer voor zich uit, een paar kleinkinderen zou toch mooi zijn, maar die jongen heeft wat anders aan z'n kop, Claire vraagt zo nu en dan tussen neus en lippen door of hij niet een leuke vrouw gevonden heeft met wie hij misschien zou kunnen trouwen, maar kasch tenka, kleinkinderen zullen we niet meer meemaken, behalve als er nog een miracla gebeurt. In z'n eentje zie je hem zelden, hij heeft echt niet alle pleziertjes afgezworen, je ziet hem steeds weer met een fraaie madam als hij in het dorp opduikt, zegt Georg en vouwt de geografiekaart samen, en die groeten dan altijd vriendelijk, zo'n beetje in alle talen. Sep wel, zegt Paul en haalt diep adem, maar die heeft niets anders dan kwikzilver in z'n kop, die heeft ze denk ik alleen om ze weer in de steek te laten, maakt niet uit hoe aantrekkelijk ze zijn, 't is net Houdini. Wie, vraagt Georg. Houdini, Harry Houdini, zegt Paul, die tovenaar uit La Merica, die ontsnappingskunstenaar, die voelde zich dan pas vrij als hij zich
| |
| |
bevrijd had, eerst liet-ie zich stevig vastbinden als een kalf om zich dan met veel tamtam te bevrijden, en zodra die zich bevrijd had had-ie het gevoel dat hij vrij was. Hij schudde zijn hoofd, wie dat kan snappen, hij laat de verrekijker zakken en schikt zijn wollen muts, ik kan er in ieder geval niet bij.
Al weer kwart voor vier, zegt Georg, die naast de skilift staat, en zet de rode emmer voor zich neer in de sneeuw, dat was 't gisteren ook al eens. Hij heeft zijn skibril op. Het licht is nog niet uit, zegt Paul en houdt zijn ski's tegen zijn schouders. Blizzard staat er op de ski's. Ja, dat met de liefde is een ingewikkelde zaak, je kunt er niet iedere keer tussenuit piepen, zegt Paul, ooit moet je een keer kiezen, maar zoonlief is niet zo van het verstandige soort en iedere keer als hij weer een vrouw mee naar huis neemt, denken Claire en ik dat het dit keer de ware is, en twee weken later ligt de amore weer aan gruzelementen. In het begin deden we er nog moeite voor en pakte Claire uit met het koken en schotelde mevrouw de verloofde hele kunstwerken voor, maar intussen zijn we met die grappen gestopt, het duurt bij dat joch sowieso niet lang. Dan stormt-ie als een Noord-Amerikaanse sneeuwbui het huis binnen, strijkt met z'n hand over de ski's en veegt de sneeuw weg, en de volgende dag is het een en al stilte, zoals op de Russische pampa, alles weer over. Georg houdt zijn hoofd schuin, ja, ja, is best een aparte zaak, die met d'n amour, zegt-ie en kijkt naar de andere kant van het dal. Is gewoon een twijfelkont, zegt Paul, een tovenaar, vraagt Georg, ja, dat misschien ook, zegt Paul en houdt zijn hoofd schuin, en anderen houden hun leven lang van een vrouw.
|
|