| |
| |
| |
Eiríkur Örn Norðdahl
Zonder toeziend oog
Vertaling: Ýmir M.C. Meijles
Van 's ochtends tot 's avonds in omgekeerde volgorde
Wat doet een man die niet alleen gewend is dat hij op elk moment van de dag zichtbaar is, maar ook beseft dat het zo zal zijn vanaf z'n kraambed tot z'n graf; voor hemzelf, voor iedereen die hij kent, voor iedereen van wie hij van houdt en ook voor wie hij niet uit kan staan. Wat doet een man die op een dag wakker wordt en beseft dat dit niet meer zo is?
De eerwaarde Gunnlaugur sprong uit bed alsof God hem bont en blauw zou slaan als hij niet snel onder zijn deken vandaan zou komen. Achter de zware gordijnen in de slaapkamer van de priester was het donker. Hij reikte naar zijn mobiel op het nachtkastje en verlichtte de kamer met het flashlampje. Hij wist niet wat hij zocht. Hij liep voorzichtig naar de muur, tilde het gordijn op en wierp een blik naar de fjord. De zon stond hoog boven het Engidal. Het was waarschijnlijk al middag.
Hij liet het gordijn zakken en deed de flash van zijn mobiel uit. De lampjes van de bewakingscamera's stonden uit. Geen groen en geen rood. Ook de schakelaars in huis deden het niet: het licht ging niet aan, de muziek speelde niet en de schermen waren zwart. De eerwaarde Gunnlaugur ging in het donker op de rand van het bed zitten en wachtte tot de wereld zich vanzelf herstelde. Hij dacht aan zijn parochianen, aan de mensen die in de kerk werkten, aan het universele einde van de wereld en hij besloot vervolgens een paar keer diep in en uit te ademen. Het zal wel een stroomstoring zijn. Nadat hij meer dan een half uur in het niets had zitten staren en naar het getril van zijn neusharen had geluisterd, stond de eerwaarde Gunnlaugur voorzichtig op. Hij keek onderzoekend om zich heen, alsof hij ondanks alles nog steeds bang was dat er iemand meekeek. Hij deed langzaam zijn broek omlaag, ging ruggelings op bed liggen en dacht aan zijn parochianen, aan de mensen die in de kerk werkten en aan het universele einde van de wereld terwijl hij een stijve kreeg. Toen dacht hij aan de nonnen, aan de bruiden, aan de kinderen die geconfirmeerd zouden worden, aan de huilende rouwenden en zelfs de lijken, terwijl hij zich met langzame, stevige en regelmatige snokken aftrok.
*
De bewoners van Isafjord hielden er geen rekening mee dat ze in de gaten werden gehouden. Ze hielden er rekening mee dat ze gezien konden worden, zich onbewust
| |
| |
van hun plek in de wereld, hoe ze door anderen aanschouwd werden en wat er van ze verwacht werd. Sommigen rechtten altijd de rug; zowel wanneer ze een ritje door de stad maakten, als wanneer ze thuis de schoonmaak deden. Anderen konden het niet nalaten in hun neus te peuteren. Alsof ze voortdurend het alziende oog moesten tergen, al die onzichtbare ogen. Iedereen kon achter de machine zitten; een nicht in het huis verderop of een Talibanstrijder van een ander continent, de politie of de president, een oude vriendin van de basisschool die je al jaren niet meer hebt gezien of de jongen op wie je verliefd bent, een klaslokaal vol met Thaise basisschoolleerlingen die nadenken over de wereld, of gewoon helemaal niemand. Misschien was dat nog wel de ergste gedachte, alleen te zijn, dat niemand je zou zien; dat iedereen je kon zien, maar niemand er zin in had.
Je kon ook in een televisie-uitzending terechtkomen, in een herhaling van het nieuws verschijnen of op het reuzescherm op het Silfurplein geprojecteerd worden. Zuigend op je doorweekte ringvinger, nat van het snot. Met een kaarsrechte rug. Alsof iemand je onbewust een megafoon opdringt. Dat wist iedereen. Dat wilde iedereen. En nu keek niemand meer.
*
Karla Birtudottir, Aka Talbots moeder, was niet gewend apparaten aan te zetten wanneer ze 's ochtends wakker werd. Ze had ergens een mobiel liggen, maar gewoonlijk vergat ze die op te laden en ze had er nooit een gewoonte van gemaakt de krant te lezen of de sociale media te volgen. Het liefst zat ze met een potlood in haar boek tekeningen te maken terwijl ze haar cornflakes at, haar koffie en jus d'orange dronk en vervolgens één stukje donkere chocolade (85%) at en geen belangstelling voor de wereld toonde. Het was altijd Jack geweest die ervoor zorgde dat de apparaten in huis werkten. Hij laadde haar mobiel op, kocht nieuwe computers als de oude begonnen te haperen, updatete de besturingssystemen, koppelde de huishoudelijke apparaten aan de bijbehorende regelpanelen in de keuken, woonkamer, garage, toilet en de hal. Maar sinds hij vijf jaar geleden overleed, was daar niets meer van gekomen, tenzij het apparaat zichzelf bestuurde. Karla had een keer een nieuwe laptop gekocht - ze had de oude in een woede-uitbarsting de avond nadat ze Jack had begraven vernield - en die was twee jaar niet op het thuisnetwerk aangesloten geweest, totdat Aki het voor haar deed zodat hij niet steeds hoefde te bellen welke boodschappen hij voor haar moest kopen. 's Zomers, als het buiten licht genoeg was om binnen het licht uit te laten, wilde ze beslist op geen enkele knop drukken voordat ze na het ontbijt de afwas had gedaan. Dan opende ze haar yoga-app.
Het was voor Karla geen verrassing dat na de afwas de technologie haar angst aanjoeg. Technologie vond ze altijd angstaanjagend. Ze begreep zelf niet wat ze
| |
| |
verkeerd deed en iemand die met haar meekeek begreep het ook niet - en nu keek er natuurlijk niemand mee. Ze zat met gekruiste benen op de yogamat in de garage en drukte met haar wijsvinger op haar iPad die niet reageerde. Ze gaf net zomin om de iPad als de iPad om haar. Ze legde het apparaat weg en probeerde zich de oefeningen in de juiste volgorde te herinneren - ze had ze immers al zo vaak gedaan. Ze zou het zich moeten herinneren, maar toch was het moeilijk als je begeleiding gewend was. Ze hief haar armen op en strekte haar dijen, ze haalde diep adem, deed haar ogen dicht en tilde haar hoofd opzij, schommelde ermee heen en weer, deed zittend de hond- en kathouding - moest ze nu op haar rug gaan liggen? Kwam er niet iets vóór?
Karla deed haar ogen open. Reikte naar haar iPad en drukte nog eens op het scherm. Wat raar.
*
Sommige mensen hebben de pech dat ze altijd een paar minuten voor de wekker afgaat wakker worden. Ze kijken op het klokje in de overtuiging dat ze al lang op hadden moeten staan, maar vervolgens zijn ze opgelucht als blijkt dat ze zich nog even om kunnen draaien. Olga Petursdottir was zo iemand, behalve dat ze nooit die opluchting voelde - ze sliep nooit ontspannen en werd nooit ontspannen wakker en nu, nu de wekker die in dit geval in het hoofdeinde was ingebouwd geen tijd aangaf, slikte ze bijna haar tong in met de lucht die ze van schrik inzoog. Gelukkig deelde ze het bed met de burgemeester en zou het niet moeilijk zijn om een klacht in te dienen bij het telkens veranderende gemeentebestuur.
Je moet iets doen, zei Olga tegen Karen, die haar ogen uitwreef en behoorlijk geïrriteerd was dat ze zo wakker werd gemaakt.
Vanwege de wekker?
Er iets aan de hand.
Ik sliep, Olga. En ik slaap eigenlijk nog.
De lampjes van de beveiligingscamera's zijn ook uit.
Dat gebeurt weleens, dat weet je, die stroomstoringen. 't Gaat vanzelf weer over. Ga weer slapen.
Karen, jij bent burgemeester, jij bent hier verantwoordelijk voor.
Lieve schat, het energiebedrijf staat onder toezicht van het rijk. Ik heb hier niets mee te maken. Ik probeer te slapen.
Ja, maar jij bent het hoofd van het dorp. Je moet iets doen.
Wil je dat ik het energiebedrijf bel?
Ja.
En wat zal ik zeggen? Dat mijn vriendin wil weten hoe laat het is?
| |
| |
Hoe kun je zo achteloos zijn? Olga stapte uit bed, pakte haar spijkerbroek die samengevouwen op de rug van een stoel bij de deur lag en kleedde zich aan.
Karen ging rechtop zitten en leunde op haar ellebogen. Wat is er met je? Heb ik iets misdaan? Er is geen stroom, Karen. Vind je dat niet doodeng?
Ja hoor, als jij het zegt. Maar het is gewoon niet mijn schuld!
Olga reageerde niet, maar deed een wit T-shirt aan, stapte in haar pantoffels en liep gedecideerd naar de badkamer om haar tanden te poetsen.
Trut, zei Karen zachtjes en ze liet zich op het kussen vallen.
*
Tilda was bang en ook weer niet. Het leek een beetje alsof ze op adem moest komen. Ze deed weer twee stappen richting het bed en ging zitten, haar rug recht, de handen langs haar lichaam. Raguel lag achter haar en sliep. Ze keek in de slaapkamer om zich heen, door de open deur van de badkamer. De beeldschermen aan de muur waren zwart. De lichtjes van de camera's gaven rood noch groen licht. De computers reageerden niet, de mobiel niet, de weegschaal niet, de spiegel niet, de tandenborstel niet, de douche niet, de waterkoker niet en de laptop niet. Ze haalde diep adem en genoot van de rust, knipperde met haar ogen, luisterde naar haar trage hartslag en voelde hoe de wereld eindeloos uitdijde en vertraagde en onverzettelijker werd met de tijd die voorbijging. Een half uur verstreek - Tilda voelde niks, gewoon helemaal niks - voordat ze Raguel wekte. Raguel was meteen zichzelf en schoot onmiddellijk te hulp. Hij was al in de schuur op zoek naar de primusbrander (om koffie te zetten) voordat Tilda hem goeiemorgen had kunnen wensen. Toen hij weg was, maakte een onbeschrijflijk gevoel zich van Tina meester, dat haar weerhield hem achterna te gaan of haar dochters te wekken. Ze had plots het idee dat ze het bed op moest maken. Ze keek naar het gekreukte dekbed, de bevlekte lakens, de vuile kleren die overal verspreid lagen. Ze kon zich niet herinneren ooit zonder schaamte het bed opgemaakt te hebben - alsof ze het alleen deed om anderen tevreden te stellen. Nu was ze bang het niet opgemaakt te hebben voordat de stroom terug was. Ze deed het dekbed weer in het dekbedovertrek, schudde de kussens op, gooide krachtig het laken over het bed en stopte het vervolgens zachtjes in langs de randen. Tilda genoot ervan de stof door haar vingers te voelen. Ze streek de lakens glad met de palm en de rug van haar handen, wreef alle kreukels weg, voelde zich met iedere beweging zwaarder en dieper ademhalen. Alsof ze de wereld liet indommelen. Nu keek er niemand met haar mee en
hoefde ze niets te bewijzen, niet zichzelf aan iemand te bewijzen, behalve aan zichzelf, aan haar alleen, aan de eenzaamheid. Eerder was alles onhandelbaar groot geweest maar nu was het kleine in het leven eindelijk weer klein.
| |
| |
De klok sloeg zes uur. Er gingen vijf minuten voorbij. Tien minuten. Misschien twaalf. Marjan gaapte, reikte naar haar koffiekopje en dronk het ijskoude bezinksel. Ze was rond het avondeten vanuit Berlijn op Keflavik geland en was iets na middernacht thuis thuisgekomen in de Tverstraat. Ergens vlak buiten het Budardal had ze een bericht ontvangen van haar collega Baldr, die zich in Kabul bevond. Hun webserver had ineens buitengewoon veel verkeer ontvangen. Dat was op zijn zachtst gezegd slecht nieuws. Op die server stond niets dat voor het publiek toegankelijk moest zijn, nog niet, niets behalve gestolen en goed versleutelde vertrouwelijke informatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken die nog doorgenomen moest worden.
Marjan stopte in de supermarkt in Holmavik om het er met Baldr nader over te hebben, maar het was niet veilig deze zaak over de telefoon te bespreken noch over het internet, dus reed ze snel door naar Isafjord. Ze reed zo snel ze kon in Djup over de afgesleten, bochtige wegen.
Ze zat op het kantoor, dat geblindeerd was, toen de stroom uitviel. Het raamloze hokje in de kelder stond niet eens op de bouwtekening aangegeven. Ze zat daar sinds ze thuis was gekomen in de hoop een verklaring te kunnen vinden voor het internetverkeer. Zonder succes.
Baldr zat in het midden van zijn zin toen het geluid wegviel. Het licht doofde, de computers vielen stil, ze hoorde de ventilatoren met een zuchtend geluid vertragen, alsof de kelder zelf zuchtte. Marjan sprong overeind, schopte de stoel onder zich vandaan en stond op het punt het raamloze duister in te vluchten. Maar ze wist natuurlijk niet waarheen. Ze was thuis, nergens veiliger dan hier. Ze deed eerst het luik open om licht binnen te laten. Ademhalen ging nog steeds zwaar, maar wel iets gemakkelijker, in het licht. Vervolgens deed ze het keukenkastje open waar ze een klein handgeweer bewaarde, maar legde het direct weer terug. Wapens zouden geen nut hebben. Als er iemand zou komen, dan zou die niet door een klein handgeweer worden tegenhouden. Daarna ging ze naar de slaapkamer en kroop ze onder haar bed. Ze verbaasde zich hoe onbewust en vanzelfsprekend haar actie tot stand kwam, en hoe absurd dit was. En toch lag Marjan daar tot de middag op haar rug en verlangde ze te kunnen slapen. Ze haalde diep adem en kneep haar ogen stijf dicht, deed ze weer open en staarde naar de bleke latten van de onderkant van het bed, telde de noesten, probeerde na te gaan wat er mis was gelopen en ze dacht aan Baldr en alle anderen zonder te beseffen dat niets van dit alles met hen te maken had.
*
Gunnar had het gevoel dat de wereld was vergaan. Hij had sinds twaalf uur nog geen enkel document verwijderd en hij had minstens twintig tabbladen open staan die nooit terug zouden komen. Op de achtergrond een bericht. Eve Online. Hij
| |
| |
was halverwege het schrijven van een lang commentaar bij een nieuwsartikel over een vrouw die in Husavik drie jonge katjes had verdronken. Hij wachtte daarnaast ook nog op een sms'je met het SecureCode-nummer, zodat hij de aankoop van een nieuwe 3D-bril via Marktplaats kon afronden. De stroom had niet op een slechter moment uit kunnen vallen, vond hij, maar eerlijk gezegd was het tijdstip niet van belang geweest. Gunnar had altijd twintig tabbladen open staan en was altijd halverwege het schrijven van een lang commentaar ergens op het web en hij verwijderde nooit zijn documenten, behalve als hij ze moest versturen. Wellicht was er een geschikter moment geweest, maar dan had de stroom op aanvraag moeten uitvallen en dan hadden ze hem liefst van tevoren ingelicht.
Gunnar sloeg met zijn vuist op de toetsen van zijn laptop. Harder, maar hij deed het voorzichtig. Hij drukte de knoppen in. Harder, maar hij deed het voorzichtig. Hij legde zijn gewicht erop en gedroeg zich als een wild beest terwijl hij het grootste deel van zijn irritatie uit zijn ledematen schudde. Hij schreeuwde in het luchtledige, liep rood aan en zweette. Toen ging hij naar de keuken en propte zich vol met restjes uit de koelkast, met het excuus dat-ie ze anders weg moest gooien.
*
De misselijkheid overkwam Hlifar als een explosie. Alsof duizend aderen tegelijk in zijn hoofd waren geknapt. Hij sprong van de bank waarop hij die avond, nog in zijn uniform, in slaap was gevallen. Hij rende naar de badkamer, ging boven het toilet hangen en braakte. Toen kwam de gal en Hlifar trilde, spande zijn spieren op en zweette. Hij maakte grimassen in de toiletpot. Alle spieren in zijn lichaam trilden, terwijl het maagzuur uit zijn lichaam werd gepompt en zijn maag geleegd werd. Misschien was hij te snel uit het diepe gekomen. Vanbinnen stond hij in brand, van zijn neusgaten tot zijn keel. Hij legde zijn hoofd op de koude tegels, ademde en lachte. Hij kwam overeind en gaf over. Hij ging weer liggen, sloot zijn ogen en lachte. Ging dit niet makkelijker toen hij jong was? Het was nog nacht toen Hlifar weer zichzelf werd. Hij strompelde naar de slaapkamer, klom op bed zodat de veren in de Noorse luxematrassen onder hem kraakten terwijl hij zijn door zweet en gal doorweekte kleren uitdeed: eerst zijn broek, toen zijn overhemd en T-shirt, sokken en onderbroek. Hij frommelde ze ineen en gooide ze de gang in. Hij ging met zijn vuisten door zijn grijze, dikke haar, hopste heen en weer en bekeek zijn lichaam in de spiegel. Niets deed het behalve z'n mobiel, die geen bereik had, niet meekeek en geen ander nut had dan als klokje. Het was bijna vijf uur. Hlifar moest over drie uur voor de ochtenddienst aanwezig zijn en over twee uur zou hij met zijn zoontjes, schoondochter en hun pasgeboren kind mee naar het vliegveld gaan.
| |
| |
Toen de stroom uitviel in het Fjordungziekenhuis sloeg de reservegenerator in de kelder voor het eerst in vijftien jaar weer aan. De meesten waren de generator allang vergeten en hij zou geen kik hebben gegeven als hoofdarts Jonatan er niet naar had laten kijken toen de stroomstoringen aan het begin van de zomer begonnen. De lichten in de kantine van de nachtploeg gingen uit, waardoor iedereen overeind kwam toen de schermen op zwart gingen en zich haastte naar de spoedafdeling. Daar lagen vier patiënten; drie hadden eerder die week in Djup een auto-ongeluk gehad en waren al lang buiten levensgevaar, maar de vierde was de oude Sigrun die al anderhalf jaar op sterven na dood aan een ademhalingsapparaat verbonden lag, maar er op geen enkele manier blijk van gaf snel dood te zullen gaan. En het leek er niet op - ze lag daar op haar rug met in haar keel een buisje voor de ademhaling en een voortdurend angstige gelaatsuitdrukking - dat daar vandaag verandering in zou komen.
Acht medewerkers hadden dienst. Drie hadden de opdracht langs de afdelingen te lopen en te controleren of er iemand wakker was en ze in dat geval mee te delen dat alles in orde was - er was geen reden om zich zorgen te maken: de generator was misschien niet voldoende om het licht of de televisies en radio's werkende te houden, maar de stroom voor de eerstehulp, de operatiekamers en de belangrijkste systemen werkte nog steeds. Iemand werd het ziekenhuis uit gestuurd om hoofdarts Jonatan wakker te maken. Een ander ging naar het politiebureau om hulp te halen. Twee bleven achter op de eerstehulp, maar Hans Yusuf, die hoofd was van de nachtdienst, ging zelf naar de kraamafdeling waar nog een eerstehulppatiënt lag.
De dochter van Dagur Hlifarson lag alleen in een kamer in een couveuse met buisjes in haar neus, verbonden met een ademhalingsapparaat. Haar moeder, Britta, lag in de kamer ernaast diep te slapen en haar vader Dagur Hlifarsson was wakker en zat thuis in de Tangstraat terwijl hij een koffer klaarmaakte voor de ziekenvlucht. Hun dochter was de avond ervoor iets voor middernacht geboren, na 24 weken en drie dagen zwangerschap en ze had niet meer dan vijftig procent kans te overleven. De dochter, die de naam Duna Dagsdottir en Brittudottir op haar grafsteen geschreven zou krijgen, had haar ogen niet geopend toen ze stikte; door hoofdarts Jonatans nalatigheid of door de elektricien die Jonatan had aangesteld, het lag eraan of je het Jonatan vroeg of de elektricien. Wat de verantwoordelijkheid betrof: de generator was nooit met de spoedeisende hulp van de kraamafdeling verbonden geweest. Dat was iets. Een vergissing. Onbekwaamheid. Een tragedie. Het veranderde er natuurlijk niets aan, hoe je het ook noemde. Hans Yusuf maakte de pleisters los, haalde de buisjes uit haar neus, zette de ademhalingsmachine uit en veegde met de rug van zijn hand zijn tranen weg tot hij besefte dat de machine natuurlijk al uit stond.
|
|