Silvia Marijnissen
Inleiding Ye Mimi
De in Taiwan geboren en getogen Ye Mimi (1980) studeerde Chinese literatuur aan de Dong Hwa Universiteit in Hualien, daarna deed ze een MA-studie creative writing en Engelse literatuur, en een MA Film aan het Art Institute of Chicao. In 2004 publiceerde ze haar eerste dichtbundel, Pikdonker. In 2007 had ze haar eerste buitenlandse optreden op het Poetry International Festival in Rotterdam, sindsdien is haar ster snel gestegen en nam ze deel aan tal van internationale poëziefestivals.
Ye Mimi schrijft in een vlotte spreektaal, maar haar manier van optekenen is beeldend en grillig, met veel gevoel voor het ritme en de ambiguïteit van de taal. Ze speelt bijvoorbeeld graag met de dubbele betekenis van woorden, met homoniemen, synoniemen of rijmwoorden. Ook verzint ze graag nieuwe woorden en gebruikt ze regelmatig zelfstandige naamwoorden als werkwoord, en andersom. Haar verzen maken vaak grote sprongen, zonder duidelijke verbanden, waardoor de lezer veel ruimte krijgt om zijn eigen leespad te bewandelen, zijn eigen gedicht te creëren.
De gedichten van Ye Mimi, die ook essays en korte filmscripts schrijft, filmt en filmgedichten maakt, lijken vaak een aaneenschakeling van snapshots uit het dagelijkse leven, of uit dromen - uit bizarre dromen, zegt ze zelf, zoals ‘een mot die haar eitjes in mijn oksel legde en toen stierf’. In een interview zei ze zelf ooit daarover: ‘Ik had echt gedroomd dat een mot zijn eitjes in mijn oksel legde en toen stierf. Het was echt zoiets dat je meteen per telefoon aan je vrienden wilde vertellen, daarom heb ik er zoveel over telefooncellen aan toegevoegd. Ik ben meer geïnteresseerd in taalspelletjes dan in het overbrengen van ideeën of het uiten van gevoelens, maar in dit geval zijn mijn gevoelens over telefooncellen in het gedicht terecht gekomen. Ik hou wel van een goede telefooncel en vind het jammer dat ze allemaal verdwijnen nu iedereen in Taiwan een mobieltje heeft. Ik neem aan dat je “Mot” een soort elegie zou kunnen noemen voor die verdwijnende sociale ruimte.’