ook niet voor de mensen die je daar met een pen in hun hand stonden te analyseren. Daarom was je juist gelukkig, zei je, daarom had je geen zorgen.
Hij woonde destijds op de verdieping onder de hare. Als ze naar beneden liep, kon ze een iets openstaande deur zien, kon ze zien hoe hij bij het raam in een hoek van de kamer stond te beeldhouwen, met een mes en een beiteltje in de hand.
Van de markt bracht hij grote, zware blokken ijs hierheen. Hij legde het ijs op een duwkar met vier wieltjes dat hij ratelend terugreed langs de weg. Er lagen een paar jutezakken over het ijs, en als het water erdoorheen sijpelde veranderden de zakken van rijstkleurig in walnootkleurig. Ze stond altijd bij de poort te kijken hoe hij het ijs optilde en naar binnen bracht. Ze liep achter hem aan de kamer in.
In de kamer was het meestal koud. Als ze binnenkwam, zag ze soms alleen een houten krukje en een lange tafel met vier poten en was de kamer donker. Maar soms ook schitterden de ijsbeelden haar tegemoet als ze de deur binnen stapte: hier een enorme fles, daar een muur vol maskers, elk stuk ijs doorzichtig als glas. Ze stralen echt, zei ze. Hij gaf haar een bellenstok van ijs: een heleboel ijsblokjes aan een heleboel touwtjes. Als de touwtjes heen en weer zwaaiden, tinkelden de ijsblokjes zachtjes tegen elkaar.
Soms gaf hij haar een klein blokje ijs en een spijker of een sleutel, zodat zij ook een visje van ijs kon maken, of een handvormig boomblad van ijs. Als ze met haar handen de blokjes ijs aanraakte, voelde ze hoe prachtig koud ze waren. Het ijs was altijd de volgende dag al gesmolten. Het visje en het blad dat ze gemaakt had, waren langzaam veranderd in water, en de grote fles en al die interessante, wonderlijke maskers waren ook beetje bij beetje gesmolten. Terwijl ze smolten veranderden ze geleidelijk aan van vorm. De mond van de fles zakte langzaam scheef, onder de kinnen van de maskers groeiden vanzelf lange baarden. Voor haar bood dat allemaal weer iets heel nieuws om te bekijken.
Als al het ijs gesmolten was, werd het weer donker in de kamer. Wat is er morgen? vroeg ze. Vliegende vissen, zei hij, zeepaardjes, een xylofoon met toetsen van ijs waar je allerlei noten op kunt spelen. Kan ik later als ik groot ben ook zó'n grote fles maken? vroeg ze, en ze maakte een grote cirkel met haar armen. Haha, zei hij, natuurlijk, nog groter dan zo'n grote fles, en mooi ook.
Je was visboer. Je was een visverkoper die ijsbeelden kon maken. Ik weet niet of je eerst vis verkocht en daarna beelden bent gaan maken, of eerst beelden maakte en daarna vis bent gaan verkopen, dat is vast een interessante geschiedenis. Maar jij zei dat het verschil niet belangrijk was.
Ik zag je graag beeldhouwen en ik zag je ook graag vis verkopen. 's Ochtends vroeg op de markt lag er overal water op de grond en voor de viskraam was het nog