mensen die zich thuisloos voelen, opdat ze zich beter voelen over de vervreemding van een plek waaraan ze krampachtig vasthouden?
Ik heb altijd wantrouwen gekoesterd voor mensen die al op jonge leeftijd vaak en vurig reppen over thuis. Mensen die in dezelfde plaats blijven waar ze geboren zijn. Zo wordt thuis een term die gelijkstaat aan onderdrukking, een zachte klauw die uit een keurige woning oprijst en over mijn mond glijdt.
Londen is mijn thuis omdat ik geen thuis heb. Londen is de wereld. Even boos en zachtaardig en dichtbevolkt als onze wereld. Met de verdubbeling van de wereldbevolking is ook Londen groter dan ooit geworden, waarbij kortgeleden het inwoneraantal van voor de oorlog is geëvenaard. Ik ben een van de miljoenen, opgetogen - wat haaks staat op mijn opvoeding - om deel uit te maken van de wereldbevolking. Ik ben thuis, kortstondig, samen met mijn geliefden, in een stad die niet genoeg geprezen kan worden om haar ware kosmopolitische karakter, een stad waar ik nog nooit mensen in conflict heb gezien omdat ze niet hetzelfde thuis delen. Omdat iedereen hier een ander thuis heeft, bestaat er zo goed als geen thuis in Londen. Waarmee het ons aller thuis is. Gaat deze paradox op? Misschien niet: het kan geen paradox zijn als ik zeg dat het mijn thuis is.
Als voor mij dan geldt dat er geen thuis is anders dan de plek waar niemand thuis is, hoe kan dit dan vorm krijgen in taal, of liever nog: in poëzie, mijn werkgebied? Daar - in mijn niet-thuis, mijn (on)thuis - is thuis niet een ruimte om me in te verschuilen voor de onkenbare, tegengestelde immensheid van het leven. Het is de plek van toelating, van de erkenning van beperkingen, van dankbaarheid voor het leven zelf, in al zijn veelheid - een leven geleefd in verwarring. Dus wat heb ik aan de traditionele, gangbare vormen van taal / poëzie / literatuur, die gebaseerd zijn op het uitgangspunt dat de spreker / dichter / schrijver taal kan aanwenden om de diepe ervaringen van het leven, van thuis, mee weer te geven? Wat heb ik aan middelen die niet kunnen tippen aan de dingen die ze weer willen geven? De anekdotes, observaties en gesprekken - sentimenten - die de wereld terugschroeven tot paginaformaat?
Tegenover deze overweldigende complexiteit stel ik geen overtuiging. Dat zou op zijn best onoprecht zijn, op zijn slechtst stupide. Mijn thuis kan alleen daar zijn waar de enorme complexiteit van het bestaan zich even complex voordoet in de taal. Daar draait mijn werk om. Dus in welke taal kennen wij thuis? In alle talen en in geen taal. Kan een verkeerde vertaling, kan misverstand het inzicht in elkaar hinderen, in waar we vandaan komen en waar we willen zijn, samen, of we nu willen of niet? Is dat niet waar we moeten beginnen? Wederzijds onbegrip in onze eigen talen, in ons eigen thuis? Is dat niet feitelijk ons thuis, als menselijke dieren? Elkaar niet begrijpen, daarmee worstelen, feilbaar, verward? Is dat niet wat we allen gewend zijn? Is dat niet: thuis?
Als ik mijn werk ergens in vertaald zou willen zien om het ‘thuis’ erin bloot te leggen, dan zou het geen individuele taal zijn, geen notie uit het verleden, geen vast semantisch