Terras. Jaargang 2017 (12-13)(2017)– [tijdschrift] Terras– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] Alvydas Šlepikas Twee gedichten Vertaling: Anita van der Molen Zinspeling op een gedicht Die vrouw belandt geheel bij toeval in zijn blikveld in het park Natgeregend in de ochtendvroegte, onder enorme, oude en hopeloos eeuwige bomen Ze draait zich om en wordt de waarnemer gewaar, haar oogopslag als van een angstig dier Verbaast ze zich of vergeet ze haar stappen te tellen en raakt in de war Zo vreemd en zo dwaas in de war, zelfs de duiven zijn ondersteboven en schudden hun kleine, Onnozele kopjes vol van de zee van het vorige jaar Als alles blijft zitten in de kamers van mijn fototoestel en dan plots naar buiten springt Terwijl ik van niets weet en niets hoop en op geen enkel reddingsplan voor mezelf kan vertrouwen Wanneer de hemel met vochtige vingers het parapludak beklopt Wanneer ik bang word van haar ogen, wanneer ik hunker naar haar tred De vrouw van wie enkel het silhouet nog bestaat, En slechts een tierende blinde met reusachtige schreden dichterbij komt Slechts de door regen gestreelde tijd dichterbij komt en gaat [pagina 218] [p. 218] Verblekend fresco verblekend fresco licht zandbruin gekleurd aan een kerkmuur uit de renaissance Christus' brood brekende handen worden al zwart een gebarsten gelaat elk jaar diept de spleet verder uit boven de hoofden tegen de koepel glas-in-lood o zo dun - de tijd sloeg een aantal ramen kapot - ze zijn vervangen en nu doodgewoon door de gewone - schijnt een gewone winterdag door de rode - een rode: takken van een rode esdoorn reiken om lief te kozen het patina hoofd van de kerk ik zit geknield en kijk met het hoofd in m'n nek naar de opgaande damp uit mijn mond ik bid niet: ik ben zestien jaar oud te oud om nog te geloven te jong om alweer te geloven de sopraan van mijn moeder stuitert rond in de bogen van de kerk dwaalt rond tot de hoogste noot is bevroren bij de rode winterdag Christus kijkt naar mij vanuit het eeuwenoude fresco en doorgrondt al mijn gedachten zelfs mijn erotische dromen, vullend de ruimte tussen school en de kerk ik kniel in de koude en halflege naaf haast tegen de hemelboog [pagina 219] [p. 219] zingt een in moeders keel neergestreken vogel aan de andere kant van de muren weergalmt het geronk van motoren - mijn kameraden de centauren zoeken de dood: ik zie mijzelf, niet meer in leven, onder een zwaar, nog reutelend beest - zijn stinkende bloed gutst op mijn gezicht op de sneeuw op een rode winterdag uit het afbladderende fresco wil Christus mij met de ogen geloken iets zeggen ik kniel met het hoofd in de nek en bid niet Vorige Volgende