de muziek trof je in je maag, hij dacht serieus dat hij ging kotsen, maar toen merkte hij dat hij zich door het geluid moest laten opslokken, alsof het een gigantisch hart was dat ons allemaal eenstemmig liet bonzen en leven. Hij vergat Sjostakovitsj, Fauré, bebop, postpunk, en alles wat hij kende, deze muziek leefde, was ongeremd, vrij en dwingend tegelijk, goed gekleed en onbeschaamd. Hij leerde met zijn handen boven zijn hoofd te dansen, en later met zijn broek op zijn enkels. Zoals iedereen ooit in zijn eigen leven doet, ontdekte hij dat hij een lichaam was. Hij experimenteerde met dat lichaam. Hij danste - eerst was dat helemaal niet fijn, omdat hij bleef nadenken, vervolgens vergat hij dat en werd het lekker omdat het niet meer lekker was, o nee, het was veel meer dan dat. Al het andere kon de pot op.
En hij genoot.
‘Jezus, wat konden we genieten toen, volgens mij wordt er nu echt niet meer zo genoten.’
Hij gniffelde, noemde zichzelf een jonge ouwe lul, een ouwe jonge lul. Hij had wel zo veel zelfinzicht dat je hem niet veroordeelde. Even dan. Even maar.
‘Niet alleen de muziek was vrolijk, de house nation, de disco daarvoor nog of de seks. Zelfs de vriendschappen, de filosofie, de outfits, de harige lichamen, het eten, de kleuren. Jezus, alles was vrolijk. En bovendien, zeiden ze toen, het was politiek. We waren niet meer bezig met partijen, Trotski, discussies en de “arbeiders”. Het was sexy, snap je? Je neukte en dat was al politiek. Je zoende met een man en dat was de Oktoberrevolutie. Het was individueel en persoonlijk - maar omdat we gay waren werd het persoonlijke politiek. We hoefden niet eens moeite te doen om te gaan protesteren of vakbondsstrategieën uit te stippelen. We neukten met elkaar, we hielden zelfs van elkaar en dat was heel wat politieker dan een ledenvergadering. Tuurlijk, uiteindelijk veranderde het in economisch liberalisme, alles is geprivatiseerd, geïndividualiseerd. Maar toen... Jezus, ik lijk wel een oorlogsveteraan.’
Hij glimlachte.
Hij trok zijn mond scheef, streek met zijn vingers over de recorder. Hij wist hoe dit ging. In de jaren tachtig schreef hij zelf interviews voor de krant. Cultuur en politiek, hij deed verslag van het nachtleven en de strijd van de minderheden.
‘Ach ja, de minderheid... Dan stond je aan de goede kant van de democratie, hè? Toen je maar bij de minderheid hoefde te horen om de waarheid in pacht te hebben, tegenstrijdig genoeg.
De fotograaf heeft me gedumpt. Kon mij het schelen, in die tijd deed je niet aan stelletjes. Het waren onze sixties, onze seksuele revolutie. Daarna kwam de ecstasy... We gingen los, we gingen echt helemaal los... Nee, voor mij had het niet per se zo door hoeven gaan.
Ik wou dat het anders was geëindigd, dat is alles. Achteraf krijgt het allemaal een nare bijsmaak, snap je?’