relaas - het waren met moeite een paar zinnen. Hoe dan ook, ik ben de volgende morgen opgestaan, heb mijn papieren genomen, ben mijn gedichten voor de honderdste maal beginnen rangschikken en een kwartier later was mijn bundel klaar. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat het de enige volgorde is die mijn bundel toelaat en ben er Šalamun voor eeuwig dankbaar voor. Zonder die avond was ik wellicht nog steeds aan het rangschikken, totaal wanhopig, stijf van angst nooit meer iets te zullen maken. Het waren wellicht de helderste, meest geconcentreerde minuten van mijn jonge dichterschap. Ik heb al vaak getracht om ze opnieuw te beleven, maar bots steeds op een hoge blinde muur, volgeklad met nervositeit en afleiding.
Een paar dagen na onze ontmoeting kwam ik Šalamun weer tegen. Opnieuw kwamen de omstandige excuses voor zijn vijf uur durende monoloog. De avond was uit de hand gelopen, het was de wijn, zijn narcisme. ‘I'm sorry, so sorry.’ Ik vertelde hem over het lucide moment na onze ontmoeting waarin ik mijn bundel had voltooid. Hij bekeek me, er veranderde iets in zijn blik, de glanzende trots van een kind dat tussen toejuichende omstaanders net zijn eerste stappen heeft gezet, en met zijn zachte, vrouwelijke stem begon hij meer voor zichzelf dan voor de omringende menigte luid te roepen ‘I'm a catalyst! I'm a catalyst!’.
U vraagt zich wellicht af wat hij in die vijf uur heeft verteld. Welke magische geheimen van de poëzie hij voor me heeft ontsluierd, waardoor ik even heb kunnen genieten van dat lucide moment van transcendente inspiratie. Eerlijk gezegd alleen maar banaliteiten. Hoe hij elke avond na het eten één sigaret rookt, hoe John Ashbery de trein neemt, hoe hij in zijn jeugd als ‘petit provincial’ naar verre familie in Brussel was gestuurd, hoe ‘bourgeois’ hij wel niet was, hoe hij alleen in dat restaurant wilde zitten, hoe deze of gene collega-dichter dit of dat. Allemaal zaken die een twijfelend dichterschap niet vooruit helpen, laat staan verklaren wat me daags nadien had bewogen om op een kwartier tijd het poëtisch werk van maanden te verzetten.
Maar toen ik bij het uitschrijven van deze herinnering de naam van het restaurant van die bewuste avond opzocht, begreep ik wat hij me echt had gezegd: Vitez. Het is niet alleen het Sloveense woord voor ridder, maar heeft dezelfde klank als het Franse ‘vitesse’, snelheid. Het klinkt bovendien als een verbasterde variant van ‘vivez’, de imperatief van het werkwoord ‘vivre’: Leef. Šalamun heeft me geleerd mijn poëzie te laten leven, te durven laten leven, snel doch ridderlijk, dapper je demonen bevechtend, oog in oog met het banale, misschien wel de sterfelijkheid. En daar ben ik hem ruiterlijk dankbaar voor.