| |
| |
| |
Marcel Beyer
Grafiet
Vertaling: Ton Naaijkens
California Girls
In het witte tl-buislicht, op
vaste voet, met vaste hand,
de onkreukbare, veeltalige,
-ijzer hield hij klaar, hield
met tweeduizendzeshonderd
en vakmanschap. Hij keek me
bloemetjeshemd met plezier
onder handen alsof het de laatste
keer was. Het zweet van de lafbek,
van het tuig brak me uit.
shopping mall waar alles dag
wordt, alles met California
Girls begalmd, de artisjokken,
| |
| |
de bananen, de blikjes groente,
Lethe, varkenskarbonades,
en waar de kledinghersteller,
met kostelijke kracht: haast
geen woord, toch welbespraakt,
| |
| |
| |
Alfabet bovenlip
I
zijn, mijn lijfgerecht was
me in het bloed geschoten, ik
bloem. Ik keek jullie aan. Toen
werd het haakje gesloten.
II
Dat onderhemd. Zout water,
een van kou vertrokken gezicht
op het strand, het badpak
zwart. Die benen, en zijn
nek: een boer die met zand
opvrolijken, dit uitstapje, nee.
| |
| |
III
er doken heel wat mensen op
en ik had het koud. Vers voor
vers kroop ik de zaal door,
men krabde zich, men hing
in plakken, er werd geopereerd.
Alfabet bovenlip, alfabet
onderlijf, en dat gejammer.
Wekenlang niet geschoren.
| |
| |
| |
Mijn blauwe gaai
I
Mijn blauwe gaai luistert naar
de naam Ezra. Zo heb ik hem
genoemd, naar mij. 's Maandags
de dag ervoor. Dinsdags geef
vrijdagmorgen stop ik hem
naar de zusters. Zaterdags
krijgt-ie eindelijk een paar
blaadjes. Op zondagmiddag
wordt meneer door mij gedoucht.
De nacht op maandag - moeilijk.
Maar mijn blauwe gaai draagt
X
Tegen de een zeg ik: ‘Leer
net Georgisch - Stalin, prima
gozer.’ Tegen de ander: ‘De
| |
| |
Duce heeft me niet echt gekend.’
zijn tijd in het struikgewas,
hij moet oefenen tot hij chicadees
van mezen onderscheiden kan.
Ik zeg: ‘Dank voor het boek.
mijn voeldraden op ontvangen. Ik
zeg: ‘Op de oertekst van mijn
medische status komt het hier
niet aan.’ Ik zeg: ‘Carport.’
de heupen lezen.’ Ik zwaai
XVI
(Een afscheid: naar het alpendal. De
van het papier gekrast. De dood,
een prachtcitaat - stamt 't van mij?
Wee'k niet meer. Daarvoor
hebben ze ons allemaal veel te lang
met de smeetang behandeld.
Taalangst, absoluut. De taal
je gaaienkwabben verwijdert
| |
| |
Naar het alpendal nu, zoals gezegd. Ik
begint. Dichternarcissen zie
ik, en monnikskap. Om 't even.
Ik zeg: dichternarcissen. Ik
zeg: monnikskap. Blauwe gaaien
trouwens, die heb je helemaal niet
| |
| |
| |
Aan de vermomden
I
Alzo de waanzin Abbottabad, nu alles
zich met zwart materiaal bedekt: as
van torens, Noordpakistaanse nacht en ook
die ouwe, in volle zee begraven pluisbaard.
Groot bunkergevoel vandaag. Mét rommelmaag.
Ongefilmd blijft de zijkamer waar ze een dood kind verhoren.
RAZEND ZWEEPT GODS TOORN de heli het terrein over,
stroboscooplampen pikken twee bruine ogen op, meer niet.
Kool, aardappels en hasj op de binnenplaats.
Dan rest er nog één ding. Bloed. Je hoort de vermomde mensen,
vloeken, ERUIT, WACHT, metaal, kabaal. Geen geluid.
II
Of wat, Slim Shady van de Waagplatz, zie je daar
als man zonder baard, opgefraaid onder de frotté tulband,
voor je tv-tje, Slim Shady IN JE DROOM?
Bent 'n magische broer van me. Weet koppig te zwijgen. Wacht af
en word een duisterder buit. Blijf onverschrokken.
(Je mag de ruimte nooit zien: daar is een dood kind verhoord.)
Razend zweept (geen gijzelaars) Gods toorn (en geen purper)
de kop (geen licht) van de bezetene (geen heavy metal).
Je hebt alleen een zakje AURORA,
een zakje SARIN, en je koortsige blik op soms
rozenkleurige moskeeën, nerveuzere huid.
| |
| |
| |
Kaart met liedje
land. Daar sta ik dan, in het
t-shirt van de geschiedenis,
en zwaai vriendschappelijk
HOOFD mijn playmobil beeldt
dat de wereld kenbaar is - wie
valt die valt. Hier krabt
elke nacht de cascadeur weer
de korsten van zijn knie - wie
ten strijde wil trekken moet
tegen een beetje pijn kunnen.
Geen zin blijft zonder weerklank.
Geen gevangenen. Zo gaat het er
hier aan toe. ‘Somberte.’
‘Vaderland.’ ‘Broederschapsduits.’
|
|