Joost Baars
Dichtbundels als gemeenschappen
Jack Spicer (1925-1965) was onder andere taalkundige, anarchist, privédetective, alcoholicus en dichter. In de geschiedenis van de Amerikaanse literatuur, maar ook in de sociale structuur van het Amerika waarin hij leefde, én in zijn persoonlijk leven, was hij wat je noemt een outsider. Spicer is een van de weinige invloedrijke Amerikaanse dichters die niet op de een of andere manier tot een ‘school’ behoren, als homoseksueel in het Amerika van net na de oorlog was hij natuurlijk een buitenstaander, en als jongvolwassene keerde hij zich zozeer van zijn familie af dat velen dachten dat hij wees was en hij wel eens 1946 als zijn geboortejaar noemde.
Zijn poëzie was desondanks - of misschien wel daarom - er een van toenadering. Van ‘correspondentie’, zoals hij het zelf noemde. Spicer maakte naar eigen zeggen geen bundels, maar ‘gemeenschappen’ van gedichten die met elkaar resoneerden, ‘that echo and re-echo against each other’. ‘Net als wij kunnen gedichten niet in hun eentje leven,’ zei hij.
De dichter was volgens Spicer niet iemand die zijn gedichten zelf verzon, die zijn gedichten uit zijn persoonlijke zelf tevoorschijn haalde. Dat persoonlijke zelf noemde hij een leugen. Voor Spicer was de dichter een radio, iemand die signalen opving uit de omgeving, uit het Buiten, uit het Universum zelfs (meer dan eens stelde hij dat marsmannetjes zijn gedichten dicteerden), en die door moest geven.
Dat hoefde geen samenhangende teksten op te leveren. Samenhang stelde hij tegenover correspondentie, in die zin dat binnen dat laatste alles wat verschilt, wat niet past, wat onaf is of op een andere manier niet perfect samengaat wél tot elkaar in relatie kan staan. Soms ging het zelfs letterlijk om correspondentie: Spicers bekendste werk After Lorca bevat integraal overgenomen brieven aan de dichter Lorca. Maar zowel poëticaal als politiek gezien gaat die ‘correspondentie’ een stuk verder. Zoals hij schrijft in A Textbook of Poetry: ‘It does not have to fit together. Like the pieces of a totally unfinished jigsaw puzzle my grandmother left in the bedroom when she died in the living room. The pieces of the poetry or of this love.’
Die liefde is het wonderlijke van Jack Spicers poëzie. Dat juist dankzij die onttakeling van het authentieke ik, er een soort ruimte ontstaat voor de outsider, de enkeling, de eenzame stem, die in zijn poëzie wordt omarmd en niet buitengesloten. Of misschien: omarmd omdat ze wordt buitengesloten.
Zoals die puzzel van Spicers grootmoeder, zo zijn ook de Landkaartgedichten (Map Poems) die hier worden gepubliceerd: een na Spicers dood gevonden work in progress.