| |
| |
| |
Elke Erb
Sonanz. 5-minuten notate.
Vertaling: Ton Naaijkens
's Nachts half vier ter plekke
Loop de piano langs, vinger in 't haar,
zet de kruisbessenstruik winters, des winters,
korrelsneeuw, stap in de herfst met mijn schoen
Stap in de herfst met mijn schoen
zompige blaren loof november,
denk aan de keuken, vertaald in
avondgelui, hertengewei of takwerk,
de verbonden vloer akelei akelei geheim
Stap in de herfst met mijn schoen
in mijn rug de villa met diverse
12 oktober 2003
| |
| |
***
In de sneeuw de stappen, zeker wel.
Sneeuw op het loof, de blaren, blaren van onderen.
Kuis zwart vocht. Commune, loof,
stappen. De sneeuw in, sneeuw opzij schuiven.
Bladeren, gele, over elkaar gevallen. Vergaan zullen ze
en humus zijn, als unaniem besluit,
maar daarvoor nog het overjarige zo ondoorgrondelijke
lila-lichtbruin, het lila-ondoorgrondelijke, aarde zal het zijn,
dat lichtbruin. Water, vorst, water werkt erop in.
9 november 2003
| |
| |
| |
Terug
Een vogel, aan flarden gescheurd in de lucht! Ik keer me
tegen de lucht, wis haar, rem haar, stuur haar om.
Moet het dan in de lucht zijn, moet het zijn,
toorn van welk gelaat uit de wolken, aan het ruisen slaan,
toorn uit de kronen, gramschap uit het gras,
verblinding door het meer,
wenk van de gewezen, verscheurde vleugelslag, dat is
de vloek uit de onderwereld, weten zwart
uit doorgroefde schorsen.
Mijn geel, mijn roze, mijn blauw,
sta niet toe wat gebeurd is,
Zo vonden wij, stiefeljaar,
19 november 2003
| |
| |
| |
Verlangen
Hem overhalen. Groeten. Je als vogels laten horen.
Nimmer dralen. Monden met hem. Rite. Net als kussen
aankomen bij hem. Trekvogelvlucht.
De groeve, archaïsch, leidt naar de doden.
Zo is het firmament ferm. Het is
gewis. Niet zonder eigenheid. De maan
is een tekenen. De rivier gehoorzaam.
2 januari 2004
| |
| |
| |
Geestenbezwering (i)
Stronk. Sleuteltje, schaaltje.
De schoenveter - van anderen, rijg-
snoeren, buiten, van vroeger.
Het hoge raam reikt fier in de wolken,
in de storm. Stomp. Vuilnisblik.
Asrooster, kachelplaat, hokkende,
gebogen vegende stronk, de durende winter,
verzonken, in zich zelf, de tuinlegende,
maar dit is mijn lijf, en de brave
kat, berin, mijn voorouder, nakomeling.
24 februari 2004
| |
| |
| |
Geestenbezwering (ii)
De struik heeft voortgebracht: klapbessen.
Applaus. Uitlopen. Bevestiging.
Langs alle takken. Van onderen af ze
staan uit de stronk gelijk een gewei.
Was ooit zo. De zuivere horizontale lijn,
ziekenbedrand, onder je ogen, onder
Weer grauwe grond alleen.
Het tempo van een liggende stuiver.
Die, uit haar leven, als munt heenging.
24 februari 2004
| |
| |
| |
Wegsnellende tekst
heeft aan zijn voeten ander land
de leeuwerik laait de telefoon waait
Roodkapje grootmoeders breiwerk
wijnbouw kinderslee o Pasen
28 juni 2004
| |
| |
| |
Doodleuk
Uit de dove laag
woorden neerzetten. Als voeten. De woestenij in. En
als een woord luistert / onluistert naar de andere klank.
Klokkengelok, schaapskudde, schaapskuddegang.
Tot de eigen geest, van jou / van mij, te binnen waaien
moge zijn integraal / een integraal, het idee,
net als de plant, zich verzamelen
8 september 2004
| |
| |
| |
Rei
Het is warm. We lopen buiten in een kring te zingen.
Ik ben jarig, 18 februari, word ik acht?
Mijn ouders zijn weg, op reis...
Ik ben mooi met een stoffen bloemenkransje op mijn hoofd,
zonneschijn op het kale gras, de winterwei,
dat ik mooi ben, zegt ze, het lieve vreemde meisje,
de hartenmond-stem. (Zonet duik ik weg in 't geluk,
het is magie, opmaken is magie, al eeuwen lang:
toveren, betoveren, gemunt hebben).
3 oktober 2004
| |
| |
| |
Leiding,
stammoeder, voorvader, buizen, buizenpost,
En stromen, gekalmeerd water, de afvoer,
de stad en het stromen. Of het dal,
beekje zijns weegs, tal van wegen.
Blinkend, murmelend (zoals dat heet)
Zover het reikt, zolang niet
de geleide zin ten eind is,
loopt, vloeit de zin, het zinnen
op tot kreet, roep, prikkel
allerwegen. Wegwachter wilde cichorei, ooit
landelijke wilde cichoreiliefde.
4 oktober 2004
| |
| |
| |
Eros
Soldaten - bloemen in de vaas - zoeken
met de stengeleinden naar onderen: nomaden, dieren -
de grotere natuur, weidsere natuur, de wijdte -
vrouwen: vaandels naaiende engelen;
het maasei, kijk, de kan van thuis -
baardloos waren ze wel, jong, gewezen zonen - zoeken
de bodemloze zin, die der vaderen.
5 oktober 2004
| |
| |
| |
Status
Koud. Uit stand. Steekproeven. Natuur-
kunde. Het gaan van de gang. Gaande
gang. Zonder mij. Aan de gang zogezegd zonder mij
tussen lezen en schrijven.
Volharden. Staan op. Gelijk heb ik.
De rijen stenen langs de landweg.
De levendige reeks zwartgrijs gespikkelde kiezels.
Blijkt. Ongezocht. Ikloos. Onver weg het zachte
6 oktober 2004
| |
| |
| |
Schijn en schaduw
Heb ik gemeend bergen te moeten afgraven?
Nee. Alleen zie ik bergen ongetwijfeld rijzen.
Een snijdende rand. Zo beslist
dat het massief ietwat neerwaarts
Goed zo. Blind zien. Blind zien, noteren.
Goed gewacht. Het tekent zich af.
't Is de vraag waarvan het de schaduw is:
van de berg of van mij zelf.
7 oktober 2004
| |
| |
| |
Ganzen hoeden
Zo ze zijn gras groeien maken
kant van de hoek van de schuur peppelgezicht
houten stoet vlotte groei De witte
Vermoedelijk op de akker stoppelveld hoeden voor de vos
of ganzenmars terug in het Hunne
Weer met de ganzen Zo regent het niet
zoals ze zijn Zoals een dier zijn maat heeft
Een huis is van ons huis huid hemel En
de bosrand ver weg Ver is verwijderd worden
gans en verdeeld is opeens weer
ganzen in het stoppelveld hoeden Is net als
8 oktober 2004
|
|