In dit soort situaties ga ik altijd eerst op zoek in de ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst. Daar is een ruime en goede afdeling over de lidwoorden. Wie nog twijfelt aan de mogelijkheid van een geschiedenis van de lidwoorden, moet maar eens in de ANS kijken: daar wordt op veertig (!) bladzijden merkbaar alleen maar het allerbelangrijkste uitgelegd. En dan wordt er nog niet eens iets over de geschiedenis meegedeeld. De wereld van het lidwoord is groter dan u denkt.
Tussen alle mogelijkheden van het ‘onbepaalde lidwoord’ (sommige mensen zweren bij ‘lidwoord van onbepaaldheid’ als aanduiding van dat lidwoord een; mij kan het niet schelen - als iedereen maar tevreden is) is er in de ANS precies één die een beetje in de buurt komt van mijn Obama-zin. De ANS geeft er twee voorbeelden van. De eerste:
Men zou een grote fout begaan de poëzie van een Dryden of een Pope te verwaarlozen.
‘Een Dryden’ betekent zoveel als ‘Dryden, plus eventuele anderen die ook zo dichten’. De ANS noemt Dryden hier terecht ‘exemplarisch’.
Het andere voorbeeld uit de ANS van dezelfde gebruikswijze is:
De droomwereld die een Jeroen Bosch en een Grünewald verbeelden, ligt hem niet.
Dit is ook weer ‘Jeroen Bosch en Grünewald, en eventueel anderen in dezelfde stijl’.
De ANS-zinnen lijken er dus wel een beetje op, maar me dunkt dat ze toch anders zijn dan mijn zin, waarin ‘een president Obama’ zich mogelijk als een tweede Kennedy ontpopt. Daarin gaat het namelijk niet over Obama als exemplarisch voor een groep. Het is en blijft Obama, en niemand anders. Wel gaat het om ‘een van de theoretisch mogelijke, toekomstige Obama's’.
Dat laatste is essentieel. Want zodra Obama verkozen is, kan de krantenzin niet meer. Je kunt niet meer over ‘een president Obama’ spreken als hij werkelijk de president is.