| |
Reacties
Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen:
• | Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). |
• | Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. |
• | Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. |
• | Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. |
De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel.
| |
Woordspelingen [1]: ‘Dat was Ut dan’
Tom Bakker - Bodegraven
René Appel schrijft in zijn artikel ‘De knipoog van de taal’ over de groeiende populariteit van woordspelingen (Onze Taal september). Vroeger waren woordspelingen in krantenkoppen ongebruikelijk; als journalist leerde ik: nooit woordspelingen in een kop. Maar in 1970 zondigde het toen nog ‘deftige’ NRC Handelsblad tegen deze regel, een zonde die het waard is om niet vergeten te worden.
Feyenoord won in 1970 het Europacup Itoernooi (zoals de Champions League toen nog heette), en Nederland verkeerde in euforie. Rotterdam had een onverslaanbaar elftal dat de hele wereld aankon. Drie maanden later werd ook de wereldbeker gewonnen, en weer een week later volgde de eerste wedstrijd van de nationale trots in het nieuwe Europacup-toernooi, tegen Ut Arad, een onbekende en dus volstrekt kansloze tegenstander uit Roemenië. Maar na de return bleek dat de Roemenen de sterksten geweest waren, en lag Feyenoord eruit. NRC-sportverslaggever Dick Aries kopte toen paginabreed boven zijn verslag: ‘Dat was Ut dan’.
| |
Woordspelingen [2]: Bliar
Kees van Rixoort - Dirksland
In het septembernummer van Onze Taal stond een interessant artikel van René Appel over woordspelingen (‘De knipoog van de taal’). Het deed me denken aan een Brits spandoek dat enkele jaren geleden werd gebruikt tijdens een demonstratie tegen het beleid van premier Tony Blair. ‘Bliar’ stond erop. Een echte knipoog van de taal, hoewel voor Blair minder aardig - en niet verzonnen door een redactie van een krant of een tv-programma.
| |
Van wie is de taal? [1]: esthetiek
Froukje Burgemeister-Giltay - Laren
In het septembernummer van Onze Taal las ik het artikel ‘Van wie is de taal?’, waarin dichter Ilja Leonard Pfeijffer betoogt dat je de verzorging en het onderhoud van de Nederlandse taal aan de dichters moet overlaten. Op een zeker punt in zijn artikel schrijft hij: ‘Esthetiek is het beste criterium voor correctheid.’ Maar vlak ervoor gebruikt hij wel tot twee keer toe het woord kuttekst. Had de schrijver hier nu niet een esthetischer woord kunnen kiezen?
| |
Van wie is de taal? [2]: moeilijke woorden
A. Hobbel - Spijkenisse
Ilja Leonard Pfeijffers artikel ‘Van wie is de taal?’, in het septembernummer, is doorspekt met woorden als dichotomie, descriptief, proscriptief, shape-shifter en oblique. ‘De taal is van de dichter’, zegt de heer Pfeijffer. Maar hij spreekt mijn taal niet, en is mijn dichter niet. Maar dat was hij toch al niet.
| |
Van wie is de taal? [3]: dichters en taal
Cornelia en Theo van der Wacht - Den Haag
Met Ilja Leonard Pfeijffers opvatting dat ook taal zich niet aan evolutie kan onttrekken (‘Van wie is de taal?’, Onze Taal september) zijn we het graag eens. Maar achter zijn opvatting dat we het aan de dichters moeten overlaten om tot consensus te komen over wat nu een ‘kuttekst’ is (hierbij verwijst hij naar het Koningslied) of wat een tekst is die aan esthetische maatstaven voldoet, plaatsen wij graag een kanttekening.
| |
| |
Schoonheid als leidraad voor goed taalgebruik, is Pfeijffers stelling. Ons lijkt het echter een sprookje dat een verzameling eigengereide poëten het in lengte van dagen eens zou kunnen worden over een kwestie als deze. Zoveel zielen, zoveel zinnen, zoveel schoonheden, toch?
| |
Van wie is de taal? [4]: koeke(n)bakkers
L.L.B. Boddaert-van der Lek - Rotterdam
Met veel genoegen las ik de bekorte versie van de lezing van Ilja Leonard Pfeijffer (Onze Taal september). Fijnzinnig, scherp zonder stekels, bedachtzaam en erudiet. De haast terloopse opmerkingen over de koeke(n)bakkers van de Nederlandse Taalunie troffen mij in het bijzonder. De taal blijve aan de dichters.
| |
Van wie is de taal? [5]: Nijhoff
Willem G. Kamerling - Reuver
De taal is van de dichters, aldus Ilja Leonard Pfeijffer in het septembernummer van Onze Taal. Zij kunnen beoordelen wat mooi is - en wat mooi is, is goed. Taalwetenschappers beschrijven slechts; leraren en een sociale bovenlaag schrijven voor. Het volk doet maar wat, getuige de onaangeharkte zinnen in het Koningslied. Een van de daarin voorkomende taalfouten is ‘de dag die je wist dat zou komen’.
| |
Naschrift redactie
De zin ‘wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren’ vertoont wel overeenkomsten met de Koningsliedzin, maar is niet hetzelfde. De overeenkomst is dat het zindeel wat zij zong qua betekenis thuishoort in een bijzin (het is het onderwerp van dat (wat zij zong) psalmen waren), maar toch buiten die bijzin geplaatst is. Bij de Koningsliedzin is het zinsdeel die qua betekenis ook het onderwerp van de bijzin (dat (die) zou komen), en ook daar staat die buiten die bijzin. Het verschil is dat de bijzin bij Nijhoff het lijdend voorwerp van hoorde is en in de Koningsliedzin van weten. Bovendien is wat zij zong een ‘gewoon’ zinsdeel, en die een betrekkelijk voornaamwoord, en ten slotte staat wat zij zong helemaal vooraan, terwijl die aan het begin van een andere bijzin staat. Maar beide zinnen bevinden zich op de rand van de taal.
Izabelkleurige zebravink.
| |
Izabel
Liisa Rauhakoski - Venray
Guus Middag schrijft in de septemberaflevering van zijn rubriek ‘Raarwoord’ over de kleur izabel, die hij niet zo lang geleden voor het eerst aantrof, als aanduiding van de kleur van een plant. Ik ken het woord ergens anders van: het is in gebruik bij siervogelkwekers. Ik heb een poster met daarop allerlei kleurvarianten van de zebravink, en een van de soorten heeft als kleuraanduiding ‘isabel’, hier dus met een s geschreven. De kleur van de vogel is inderdaad bleek geelbruin. De talen die naast het Nederlands op de poster gebruikt worden, zijn Engels, Duits en Frans, en de vertalingen van isabel zijn respectievelijk isabel, isabell en isabelle. Deze kleuraanduiding blijkt dus in al deze talen bekend te zijn.
| |
Leidseplein in het Engels
D.J. Zeilstra - Zwolle
Riemer Reinsma schrijft in de septemberaflevering van zijn rubriek ‘Namen op de kaart’ over Engelse benamingen voor voor toeristen interessante Nederlandse straatnamen als Dam Square (voor de Dam in Amsterdam). Het deed me denken aan wat ik eens hoorde in een tram die het Leidseplein aandeed. De bestuurder riep om: ‘Next stop Leidseplein, also known als Leedsepleen or even Led Zeppelin.’
| |
Bijvoeglijk gebruik van voltooide deelwoorden
Toon Vandenheede - Genk, België
Els Elffers, Sies de Haan en Ina Schermer gaan in hun artikel ‘Wel gekookte aardappels, geen gekookte soep’ (Onze Taal september) in op het bijvoeglijk gebruik van voltooide deelwoorden. De schrijvers stellen dat je alleen het voltooid deelwoord van een werkwoord dat wordt vervoegd met zijn bijvoeglijk kunt gebruiken. ‘Het meisje is verdwaald’ levert dan het verdwaalde
meisje op. Dat is juist. Maar de auteurs vergeten dat dit ook geldt voor de voltooide deelwoorden met hebben vervoegde ‘overgankelijke werkwoorden’ - dat wil zeggen werkwoorden die een lijdend voorwerp bij zich hebben. Bakken is zo'n overgankelijk werkwoord, en een gebakken eitje is prima Nederlands. Het is dan ook niet nodig om te komen met ‘lichte’ of ‘zware’ werkwoorden.
| |
Naschrift Els Elffers, Sies de Haan en Ina Schermer
In het artikel komen wel degelijk bijvoeglijk gebruikte deelwoorden voor van overgankelijke werkwoorden die in de actieve vorm met hebben worden vervoegd, namelijk gemaakte, gekookte en betaalde. In de passieve vorm is het hulpwerkwoord zijn (‘De aardappels zijn gekookt’). De ‘lichtheid’ van werkwoorden (zowel van overgankelijke als onovergankelijke) heeft niet te maken met de algemene mogelijkheden tot bijvoeglijk gebruik van het deelwoord, maar dient ter verklaring van gevallen waarin dat gebruik vreemd aandoet, ook als het werkwoord niet tot de categorie van lachen hoort. Dat is het geval bij het besproken voorbeeld de gemaakte soep en bijvoorbeeld ook bij de geziene ster (in tegenstelling tot de waargenomen
ster, wat niet vreemd is).
|
|