| |
| |
| |
Hersenen, financiën, jeans
Woorden die alleen in het meervoud bestaan: plurale tantum
Berthold van Maris
Ooit gehoord van ‘een mazel’? Of ‘een onkost’? Er zijn woorden die alleen in het meervoud bestaan. Hoe komt dat? En waarom ligt het in andere talen allemaal net weer anders? Zo zijn de Engelse woorden voor ‘broek’ en ‘bril’ altijd meervoud: trousers, glasses. Verkenning van een opmerkelijk taalverschijnsel.
Illustratie: Matthijs Sluiter
Wat hebben hersenen, geld en duisternis met elkaar gemeen? Het zijn begrippen die in sommige talen worden uitgedrukt met woorden die alleen een meervoudsvorm hebben. Hersenen is in het Nederlands altijd meervoud. ‘Geld’ is in het Russisch dengi (meervoud). En ‘duisternis’ kan in het Frans worden uitgedrukt met de meervoudsvorm tenèbres, en in het Latijn met (het eveneens meervoudige) tenebrae.
De wat moeizame term voor dit soort woorden, plurale tantum, komt trouwens ook uit het Latijn en betekent ‘alleen (tantum) meervoud (plurale)’. Het meervoud van plurale tantum is pluralia tantum.
Erg logisch is het niet dat er zelfstandige naamwoorden zijn die alleen een meervoud hebben. Want de logica zegt: wat een meervoud heeft, heeft ook een enkelvoud. Waarom komt deze vorm dan toch voor?
| |
■ Gehirn
Waarom is hersenen altijd meervoud? Het Duits laat zien dat het ook anders kan, met Gehirn (enkelvoud) en Gehirne (meervoud). En in het Nederlands zelf hebben we natuurlijk ook nog brein, meervoud breinen.
Hersenen kan, anders dan brein, zowel naar het orgaan verwijzen als naar de grijze substantie waar dat orgaan van gemaakt is. Mensen die graag varkenshersenen eten, zullen nooit zeggen dat ze een liefhebber zijn van ‘varkensbrein’. Hersenen kan dus ook een stofnaam zijn. Net als bloed, zweet en sperma. Maar die woorden hebben standaard alleen een enkelvoud; hersenen, het buitenbeentje, heeft alleen een meervoud.
Dat een oud-Germaans woord (door de specialisten gereconstrueerd als hirsnia) zich in het Nederlands ontwikkeld heeft tot hersenen, maar in het Duits tot Gehirn, is interessant. Gehirn, met dat
| |
| |
prachtige Germaanse voorvoegsel ge-, is volgens sommige Duitse etymologen van oorsprong een collectivum, een verzamelnaam, en daarmee net zo'n soort woord als gebeente, gedierte, gebergte, etcetera. Die woorden laten in het midden of het om een of meerdere beenderen, dieren of bergen gaat, en hebben alleen een enkelvoudsvorm. Misschien was Gehirn ooit ook zo'n woord, en werd het later door de sprekers van het Duits ‘geherinterpreteerd’ als verwijzend naar een voorwerp (het brein dus), dat naast een enkelvoud dus ook een meervoud kan hebben.
| |
■ Herinterpretatie
Als het Nederlands het net zo had gedaan als het Duits, hadden we hier het woord gehersente gehad. Maar in plaats daarvan is het bij ons hersenen geworden - ook een niet-telbaar woord, maar dan een dat standaard de meervoudsvorm krijgt. Dat woord werd al in de Middeleeuwen gebruikt. De anatomische kennis was toen nog gering, en misschien wist men niet goed of men de hersenen moest zien als iets enkelvoudigs of iets meervoudigs - als een verzameling van grijze kwabben of gewoon als een grijze substantie, zoals bloed een rode substantie was?
In de Middeleeuwen en de Renaissance werd naast hersenen ook hersen gebruikt. Maar, en dat is ook weer zo typisch, hersen was waarschijnlijk ook al meervoud. Al is dat alleen te zien aan overgeleverde citaten waarin hersen het onderwerp is. En daar is er maar één van, een versregel van Hooft uit 1627: ‘Haer' helder' harssen zijn bedwelmt met teêre tóghjes.’
Als hersen of harsen ook al een plurale tantum was, dan moet het zó gegaan zijn: hersen werd geherinterpreteerd als een enkelvoud, om er daarna - opnieuw - een meervoud van te maken. Blijkbaar bleef men twijfelen tussen enkelvoud en meervoud.
| |
■ Ingewanden
Er zijn wel meer lichamelijke woorden die alleen een meervoud hebben: ingewanden, uitwerpselen, gelaatstrekken. Ingewanden is duidelijk een collectivum: het kan alleen naar een verzameling organen verwijzen. Je kunt niet zeggen: ‘De dikke darm is een ingewand.’
Bij uitwerpselen is het over het algemeen niet belangrijk of die in enkelvoudige of in meervoudige toestand het lichaam hebben verlaten. Zoals uitwerpselen altijd meervoud is, zo is poep, stront en kak altijd enkelvoud. Wie toch tot tellen wil overgaan, heeft de beschikking over de telbare woorden drol en keutel: ‘twee drollen’, ‘vijf keutels’.
Gelaatstrekken is ook een mooi geval. Je herkent het gezicht van iemand altijd aan meerdere kenmerken tegelijk, maar welke dat precies zijn en hoeveel het er zijn, daar ben je je niet van bewust. Dus is een plurale tantum hier heel erg op zijn plaats.
Dan zijn er de ziektes die altijd met een meervoud benoemd worden: mazelen, pokken en waterpokken - ziektes die zich altijd in het meervoud openbaren: mazelen in de vorm van rode vlekjes, pokken als blaasjes op de huid. Etymologen denken dat mazelen oorspronkelijk ‘vlekjes’ betekent, en pokken ‘zweren’ of ‘puisten’. Maar de enkelvoudige vorm van die woorden, mazel en pok, zijn nooit aangetroffen. Ook niet in de vroegste middeleeuwse teksten. Dus ook toen al waren het pluralia tantum.
Maar is mazelen wel meervoud? In de meest gebruikelijke combinatie, de mazelen hebben, kun je dat strikt genomen niet zien. Je kunt dat alleen ondubbelzinnig vaststellen in zinnen waarin mazelen het onderwerp is. En dan blijken er twee mogelijkheden naast elkaar voor te komen (aldus Google):
- | Mazelen zijn zeer besmettelijk. |
- | Mazelen is zeer besmettelijk. |
Blijkbaar wordt mazelen vaak ge(her)interpreteerd als een enkelvoud.
| |
■ Lurven
Er zijn nog meer domeinen waarin opvallend veel pluralia tantum voorkomen. Het financiële domein bijvoorbeeld: onkosten, kosten, baten, financiën. Dat zijn allemaal dingen die alleen maar interessant zijn als ze in het meervoud tot ons komen. Zoals ‘geld’ in het Russisch.
In het ambtelijke taalgebruik zijn pluralia tantum vrij populair. Misschien klinken ze ook wel, door hun meervoud, wat deftiger dan gewone woorden: notulen, bescheiden, annalen. Maar ook de taal van de straat is er niet vies van: kapsones, trubbels, jatten.
Wat zijn jatten eigenlijk? Als je die vraag aan verschillende mensen stelt, zal de een ‘vingers’ zeggen en de ander ‘handen’. De etymoloog weet dat het afstamt van het Jiddische woord voor ‘hand’. Het enkelvoud van jatten bestaat niet. Het komt voornamelijk in uitdrukkingen voor waarin enkelvoud of meervoud niet van belang is: ‘Blijf met je jatten van me af’, ‘Ik heb kouwe jatten.’
Dat lijkt een beetje op hoe lurven en hurken gebruikt worden, namelijk alleen in uitdrukkingen: iemand bij zijn lurven pakken, op je hurken zitten. Lurven en hurken lijken daarin voor lichaamsdelen te staan, maar welke lichaamsdelen? Het enige wat we weten is dat die lichaamsdelen in het meervoud benoemd kunnen worden. Er zijn ook etymologen die denken dat lurven oorspronkelijk ‘vodden’ betekende.
Het meest alledaagse plurale tantum is: kleren. Ook weer een aardig geval, want kleren heeft een broertje dat alleen in het enkelvoud bestaat: kleding. Er zijn min of meer vergelijkbare paren: lieden en lui, letteren en literatuur, en zoals we al zagen: uitwerpselen en poep.
Ambtelijke termen als ‘notulen’, ‘bescheiden’ en ‘annalen’ klinken door hun meervoud misschien deftiger dan gewone woorden.
| |
■ Meervoudig kledingstuk
In Europa hebben alle talen pluralia tantum, niet alleen de talen die tot de Indo-Europese taalfamilie behoren, maar ook die paar Europese talen die daarbuiten vallen (Fins, Hongaars, Baskisch). En iedere taal heeft op dit gebied zijn eigen voorkeuren.
Voor de Nederlander is het vreemd dat het Engelse woord voor ‘broek’ altijd meervoud is: trousers. Hoe zit dat? Het heeft misschien te maken met de geschiedenis van het woord broek. Rond het jaar nul droegen de Galliërs een soort wollen broeken, waar de Romeinen, zelf niet broekdragend, zich over verbaasden en zich ook vrolijk over maakten. ‘Broek-dragend’ (bracas indutus) werd een gevleugeld woord en betekende zoiets als ‘exotisch’, ‘barbaars’. De Romeinen gebruikten voor die Gallische broek het woord bracae (en als lijdend voorwerp: bracas), dat net als trousers meervoud is. Zelf droegen de Romeinen kledingstukken die op jurken en rokken leken en daarnaast dingen die op kousen leken. De Gallische broeken zagen er vanuit het Romeinse perspectief ongewoon uit: als twee pijpen of twee lange kousen. Misschien dat ze er daarom in het meervoud over spraken.
| |
| |
Bracae was vermoedelijk weer geïnspireerd op een Keltisch woord dat de Galliërs er zelf voor gebruikten. In het Nederlands werd dat broek. In het Engels bleef het meervoud: breeches. En vervolgens ook: trousers, pants, long johns (‘lange onderbroek’), jeans (‘spijkerbroek’).
Jeans is nu ook Nederlands (vooral Vlaams-Nederlands) voor ‘spijkerbroek’, maar het is enkelvoud geworden - het is geherinterpreteerd; in Vlaanderen (en Nederland) draagt men ‘een jeans’.
Aan de Engelse kijk op de broek als een meervoudig kledingstuk hebben we in het Nederlands onze onzekerheid over panty/panty's te danken. ‘Ik droeg een panty’ en ‘Ik droeg panty's’ komen naast elkaar voor.
Het Engels heeft nog meer van die woorden die een voorwerp zien als iets tweevoudigs: de woorden voor ‘bril’ (glasses, spectacles), voor ‘verrekijker’ (binoculars), en voor ‘schaar’, ‘tang’, ‘pincet’ en alles wat daarop lijkt (scissors, tongs, pliers, tweezers).
| |
■ Militaire termen
Het Latijn heeft opmerkelijk veel pluralia tantum. De term komt niet voor niets uit het Latijn. De verrassendste en wat mij betreft mooiste zijn de woorden voor ‘duisternis’ (tenebrae), ‘rijkdom’ (divitiae) en ‘genot’ (deliciae). In de meeste andere talen, zoals het Nederlands, zijn dit nu juist woorden die alleen enkelvoud hebben.
En daarnaast heeft het Latijn de nodige militaire termen die altijd meervoud krijgen: ‘wapens’ (arma), ‘verdedigingsmuren’ (moenia), ‘hinderlaag’ (insidiae), ‘buit’ (spolia). Maar ook ‘huwelijk’ is in het Latijn meervoud: nuptiae. Dat klinkt door in de moderne Romaanse talen, zoals het Frans (les noces). En in het Fins is niet alleen ‘bruiloft’ een plurale tantum, maar ook ‘begrafenis’. Misschien dat dat een beetje te vergelijken is met ons wittebroodsweken. Daar bestaat ook geen enkelvoud van. ‘We zitten nu in onze eerste wittebroodsweek’ klinkt raar.
| |
■ Singularia tantum
Stofnamen gelden in het Nederlands als ‘singularia tantum’ (woorden met alleen enkelvoud): goud, water, ijzer, hout, rijst. En zo is het in veel talen. Dat lijkt vreemd, want het gaat hier om niet-telbare zaken, die zich dus ook onttrekken aan de tegenstelling enkelvoud-meervoud. Maar het enkelvoud is ook de neutrale grammaticale vorm, die standaard gebruikt wordt bij begrippen die niet telbaar zijn.
Zouden er ook talen zijn waarin de stofnamen net zo gemakkelijk met een plurale tantum uitgedrukt kunnen worden? Ja, die zijn er. Maar daarvoor moeten we een eindje buiten Europa zijn, in Afrika ten zuiden van de Sahara, waar de Bantoetalen gesproken worden. Die werken niet met uitgangen, maar met voorvoegsels. En zoals het Nederlands verschillende uitgangen voor meervoud heeft (-en, -s, -eren), zo heeft de bekendste Bantoetaal, het Swahili, verschillende voorvoegsels voor het meervoud, zoals ma- en vi-. Het mooie is: de meeste woorden die met ma- beginnen, hebben alléén een meervoud. Wat de stofnamen betreft gaat het om woorden voor ‘water’ (maji), ‘melk’ (maziwa) en ‘olie’ (mafuta). Vloeistoffen dus. Maar er zijn ook een aantal andere stofnamen met ma-: ‘gras’ (majani) en ‘groente’ (matunda).
En ook zelfstandige naamwoorden die van een werkwoord zijn afgeleid behoren tot deze groep met alleen een meervoudsvorm. ‘Leven’, afgeleid van het werkwoord voor ‘leven’ (ishi), is maisha. ‘Liefde’, afgeleid van ‘liefhebben’ (penda), is mapenzi. De Swahiliwoorden voor ‘gesprek’, ‘pijn’, ‘kleding’, ‘succes’ en ‘revolutie’ zijn ook allemaal pluralia tantum.
‘Jeans’ is enkelvoud geworden; in Vlaanderen (en Nederland) draagt men ‘een jeans’.
| |
■ Ongelukjes
Buiten Europa en Afrika zijn er niet zo heel veel talen die pluralia tantum hebben. De reden daarvoor is eenvoudig. In de taalfamilies van die andere continenten is het onderscheid tussen enkelvoud en meervoud minder belangrijk. Als uit de context duidelijk is - en vaak is dat zo - of iets enkelvoudig of meervoudig is, hoef je dat niet expliciet aan te geven. In het Chinees wordt dus voor ‘dier’ en ‘dieren’ hetzelfde woord gebruikt. En zo doen heel veel talen het.
In Europa en een groot deel van Afrika kunnen we dat niet doen. Zodra we een zelfstandig naamwoord in de mond nemen, zijn we verplicht om te kiezen tussen enkelvoud en meervoud. En als talen je verplichten om telkens die keuze te maken, kun je af en toe problemen verwachten. Er is een systeem, maar sommige woorden passen daar niet helemaal goed in. En die hebben dan bijvoorbeeld opeens alleen maar een meervoudsvorm. Zo bezien zijn de pluralia tantum kleine ongelukjes.
Komen er intussen nog pluralia tantum bij in het Nederlands? En welke zijn dat dan? Ik dacht eerst dat brusjes, trendy Nederlands voor ‘broers en zussen’, er een was. Maar helaas, ik zie op internet dat er grappenmakers zijn die ook het woord brusje gebruiken.
Wel overduidelijk plurale tantum is taliban, dat in de Afghaanse taal Pasjtoe het meervoud is van talib (‘student’). Dat kan in het Nederlands alleen in het meervoud gebruikt worden. Wil je er een enkelvoud van maken, dan moet je je toevlucht nemen tot een ander woord: talibanstrijder.
Maar de mooiste nog niet al te oude pluralia tantum vind ik de aan het Engels ontleende woorden sixties, seventies, eighties en dergelijke: ‘De sixties stonden helemaal in het teken van ...’ Je kunt niet zeggen: ‘1965 was een sixty.’
|
|