■ Gaepteyle
Tot nu toe ging het alleen om scheldwoorden voor mannen. Hoe zat het met de vrouwen? Het grootste deel van de scheldwoorden voor haar gaan over het lichaamsdeel waartoe ze jan en alleman toegang geeft. Een mooi scheldwoord voor vrouwen in die categorie is gaepteyle, dat erop duidt dat haar geslachtsorgaan zo open staat (‘gaapt’) als een teil.
Lecker andoelken (waarschijnlijk van het Franse andouille, ‘worst’, ‘lekker hapje’) is nog wel een enigszins vriendelijke aanduiding voor een aantrekkelijk, lichtzinnig of wulps meisje, net als coxken (‘meisje met make-up’ - coxken is verwant met cockijn, ‘leegloper’), maar stoepjoffer is al een heel stuk minder vleiend. Claddorie betekent ronduit ‘slet’, en vloerduyve, hoppe en wijnebroyken werden gebruikt om een vrouw voor ‘hoer’ uit te maken. (Hoppe is misschien een verwijzing naar hop, ‘vogel’, of naar ‘ingrediënt van bier’; ook wijnebroyken zinspeelt waarschijnlijk op alcoholische drank.)
Daarnaast waren er algemene ongunstige benamingen voor de vrouw, zoals zwadde (‘afgemaaid gras’), quaetpurck (kwaad met purck, dat laatste is waarschijnlijk een klanknabootsing), troelgye (‘troela’) en tuijte (‘vod’). En er waren er die haar dwaasheid benadrukken: aelwitte (van a-witz': ‘zonder verstand’), blaer (‘met een vlek op het hoofd’) en tabeyte (ta is een versterkend voorvoegsel bij beite, ‘ooi’). Een vrouw met een plat en breed achterste werd in de zestiende eeuw voor platgat uitgescholden. Een leffe is een babbelachtige vrouw - leffen betekent ‘kwebbelen’.
Dobbel velleken is een vrij bekend scheldwoord. Het betekent ‘dubbelhartige slet’, en het komt voor in het mirakelspel Mariken van Nieumeghen, over Mariken die wordt verleid door een duivel in mensengedaante.
Ook in het rederijkerstoneel figureerden geregeld duivels: zogeheten sinnekens, die commentaar gaven op het toneelstuk of op de personages. Vaak komen ze voor aan het begin, en introduceren ze het verhaal en de personages. Ze maken dikwijls ruzie en ze schelden elkaar uit. Scheldwoorden voor zulke duivels waren cattenghespuijs, duveljonck, gareel, simme, helsch vulpen, alffgespuijs en alfschijn. Uit die laatste twee blijkt al dat elfjes in de Middeleeuwen geen vrolijk vliegende meisjes waren, en ook geen Tolkien-achtige behulpzame boogschutters.